Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[gedaagde01] ,
[gedaagde02],
[gedaagde03] B.V.,
[gedaagde04],
1.De procedure in conventie en reconventie
- het incident tot voeging van [gedaagde04] , met producties;
- de conclusie van antwoord in het incident van de vereffenaar;
- de conclusie van antwoord in het incident van [gedaagde02] ;
- de conclusie van antwoord in het incident van [gedaagde03] ;
- het vonnis in het incident van 8 september 2021;
- de conclusie van antwoord met eis in reconventie van [gedaagde01] ;
- de conclusie van antwoord met (voorwaardelijke) eis in reconventie van [gedaagde02] , met producties;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde03] , met producties;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde04] , met één productie;
- de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie van de vereffenaar, met producties;
- de akte overlegging producties van [gedaagde02] ;
- de brief van de zijde van [gedaagde01] van 2 mei 2022, met producties;
- de akte overlegging productie van de vereffenaar;
- het bezwaar van [gedaagde02] tegen de akte van de vereffenaar;
- de spreekaantekeningen namens de vereffenaar;
- de pleitnota namens [gedaagde01] ;
- de spreekaantekeningen namens [gedaagde04] ;
- de akte van [gedaagde01] ;
- de akte van [gedaagde02] ;
- de akte van [gedaagde03] ;
- de akte van [gedaagde04] .
- de vereffenaar, met mrs. Groenewoud en Verheggen;
- [gedaagde01] , met mr. Schipper;
- [gedaagde02] , met mrs. Deckers en Boddaert;
- [gedaagde03] bij de heer [naam01] , met mr. Sijben;
- [gedaagde04] , met mrs. Papeveld, Welten en Van der Meulen.
2.De feiten in conventie en reconventie
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd.” en artikel 8 daarvan luidt:
Bij het einde van het huwelijk door overlijden wordt door de echtgenoten afgerekend alsof tussen de echtgenoten de wettelijke gemeenschap van goederen heeft bestaan.”
- [gedaagde01] en vijf van zijn (stief)kinderen tot erfgenamen benoemd;
- de wettelijke verdeling ex artikel 4:13 BW van toepassing verklaard;
- [gedaagde01] tot executeur benoemd.
- in haar hoedanigheid van executeur zelfstandig bevoegd is de nalatenschap te beheren en de door haar beheerde goederen te gelde te maken, voor zover dit nodig is voor de tot haar taak behorende voldoening van schulden van de nalatenschap en zij gedurende haar beheer de erfgenamen in en buiten rechte vertegenwoordigt;
- ingevolge de wettelijke verdeling als enige bevoegd is de goederen behorende tot de nalatenschap te beheren en daarover te beschikken.
- dat het rentepercentage 2% bedraagt;
- dat de eerste zes (6) jaar geen aflossingen behoeven te worden gedaan;
- dat de geldlening nadien in twintig (20) jaar lineair dient te worden afgelost;
- dat eventuele tussentijdse aflossingen te allen tijde boetevrij zijn toegestaan;
- dat de geldlening onder meer in geval van verkoop opeisbaar is.’
€ 1.450.000,-.
3.Het geschil in conventie
- i) te verklaren voor recht dat [gedaagde01] op grond van artikel 4:184 lid 3 BW jegens de vereffenaar aansprakelijk is tot de waarde van hetgeen zij uit de nalatenschap heeft verkregen en haar te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 1.358.380,58;
- ii) te verklaren voor recht dat [gedaagde01] toerekenbaar tekort is geschoten bij de
4.Het geschil in reconventie
5.De beoordeling in conventie
Is de vereffenaar ontvankelijk en bevoegd in deze procedure op te treden?
‘Ook is het nog niet geheel duidelijk of er nog meer schulden zijn uit mogelijke rechtszaken die zouden kunnen volgen waarvoor u als erfgenaam van uw echtgenoot aansprakelijk gesteld zou kunnen worden.’en in haar brief van 16 maart 2018:
(…) Toch adviseer ik u – mede gezien de complexiteit van de nalatenschap van de heer [erflater01] , de rechtszaken die (nog) lopen en gezien het feit dat mijns inziens u op basis van uw "ruimschoots verklaring" niet genoeg liquide middelen heeft om de schuldeisers op korte termijn te voldoen – de nalatenschap volgens de formele vereffeningsprocedure geldende regels te vereffenen. (…)’
als executeurmoeten verkopen en leveren. Zij heeft echter niet als executeur verkocht en geleverd, maar pro se als eigenaar ten gevolge van de wettelijke verdeling. Daartoe was zij niet bevoegd.
€ 190.551,42 betaald aan commissie en onkostenvergoedingen. Het restant van de opbrengst werd door [gedaagde02] schuldig verklaard in een geldleningsovereenkomst tegen voorwaarden erop neerkomend dat de nalatenschap gedurende een periode van zes jaren niet of nauwelijks over liquide middelen zou beschikken en gedurende de periode daarna slechts elk jaar over een bedrag van 1/20e deel van de geldlening ad € 1.450.000,-. Zekerheid voor de terugbetaling bestaat (slechts) uit een recht van hypotheek in tweede verband.
gezamenlijkbevoegd waren als vereffenaars van de beneficiair aanvaarde nalatenschap op te treden (artikel 4:198 BW). De keuze voor beneficiaire aanvaarding, en dus ook de verplichting tot (gezamenlijke) vereffening, werkt terug tot het moment van het openvallen van de nalatenschap (artikel 4:190 lid 4 BW). [gedaagde01] was dan ook slechts tezamen met de andere vereffenaars bevoegd tot verkoop en levering van het onroerend goed.
‘U deelde mee dat – voor zover bekend - de nalatenschap van uw echtgenoot positief is. U deelde ook mee dat er bestaande schulden zijn die volgens u wel te zijner tijd uit de nalatenschap betaald zouden kunnen worden, maar dat er nu nog niet genoeg liquiditeiten zijn om deze schulden te kunnen voldoen. U gaf aan dat het vermogen van uw man tot op heden vastzit in de stenen en dat er in de toekomst goederen verkocht moeten worden om de bestaande schulden te kunnen betalen. Ook is het nog niet geheel duidelijk of er nog meer schulden zijn uit mogelijke rechtszaken die zouden kunnen volgen waarvoor u als erfgenaam van uw echtgenoot aansprakelijk gesteld zou kunnen worden’,
niette goeder trouw was, en ervan op de hoogte dat de verkoop van het woonhuis door [gedaagde01] aan [gedaagde02] op zijn minst aanvechtbaar was en risico’s inhield voor wat betreft [gedaagde01] ’s beschikkingsbevoegdheid. Bij akte van 29 maart 2019 leende [gedaagde03] het bedrag van € 844.500,- uit aan [gedaagde02] tegen een zeer hoog rentepercentage en met een zeer grote zekerheidstelling (eerste hypotheek op het volledige onroerend goed, terwijl dat veel meer waard was dan het bedrag van de lening) en is er bedongen dat gedurende twee jaren niet boetevrij kon worden afgelost. [gedaagde02] heeft vervolgens toch binnen die termijn van twee jaar – op 28 februari 2020 – zonder dat daarvoor een reden valt aan te wijzen, een bedrag van € 940.000,- aan [gedaagde03] voldaan, waarbij zowel rente als boeterente is betaald over de volledige lening, terwijl vervolgens nog dezelfde dag [gedaagde02] weer een bedrag van € 250.000,- van [gedaagde03] leende. Daarmee bleef het recht van eerste hypotheek op het woonhuis in stand ondanks de volledige aflossing van de eerste lening. Het had op de weg van [gedaagde03] gelegen een overtuigende en bevredigende verklaring te geven voor de beschreven gang van zaken rondom deze geldleningen en de op het oog onzakelijke voorwaarden waaronder [gedaagde02] die lening aanging, en zo de door haar gestelde goede trouw te onderbouwen, maar dat heeft [gedaagde03] nagelaten. [gedaagde03] wijst erop dat uit het feit dat thans de onderhavige procedure wordt gevoerd, wel blijkt dat zij terecht zo’n hoge rente en zekerheid heeft bedongen. Maar die redenering wijst juist op het ontbreken van goede trouw destijds bij [gedaagde03] .
- De vordering onder i zal worden afgewezen, nu hiervoor is geoordeeld dat het woonhuis de nalatenschap niet heeft verlaten en [gedaagde01] dus geen waarde uit de nalatenschap heeft verkregen.
- De vordering onder ii zal worden toegewezen, zoals hiervoor onder 5.36 overwogen.
- De vordering onder iii zal jegens [gedaagde01] en [gedaagde02] worden toegewezen en jegens [gedaagde03] worden afgewezen, zoals hiervoor onder 5.40 en 5.41 overwogen.
- De vordering onder iv zal worden toegewezen, behoudens voor wat betreft de verwijzing naar de schadestaatprocedure, zoals hiervoor onder 5.40 overwogen.
- De vordering onder vi zal worden afgewezen, zoals hiervoor onder 5.37 overwogen.
- De vordering onder vii zal worden toegewezen in die zin dat voor recht zal worden verklaard dat met betrekking tot het onroerend goed geen rechtsgeldige eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden tussen [gedaagde01] en [gedaagde02] , zoals hiervoor onder 5.42 overwogen. De vordering tot (terug)levering aan de vereffenaar onder oplegging van een dwangsom zal worden afgewezen.
- Op de vordering onder ix hoeft niet te worden beslist, nu de voorwaarde van een rechtsgeldige eigendomsoverdracht niet is vervuld, zoals hiervoor onder 5.42 is overwogen.
- De vordering onder x zal worden toegewezen in die zin dat voor recht zal worden verklaard dat het recht van eerste hypotheek ten gunste van [gedaagde03] nietig is, zoals hiervoor onder 5.42 overwogen.
- De vordering onder xi zal worden afgewezen, zoals hiervoor onder 5.41 overwogen.
- De vordering onder xii zal worden afgewezen, zoals hiervoor onder 5.37 overwogen.
- De beslissing ten aanzien van de vorderingen onder xiii en xiv zal worden aangehouden.
6.De beoordeling in reconventie
7.De beslissing
- stelt de vereffenaar in de gelegenheid om zich bij akte op de rol van 24 mei 2023 uit te laten over de hoogte van de door de nalatenschap geleden schade;
- stelt [gedaagde01] en [gedaagde02] in de gelegenheid om bij antwoordakte daarop te reageren.