In deze zaak heeft de kinderrechter op 13 maart 2023 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een baby, hierna te noemen [naam kind], die op 10 weken leeftijd ernstig letsel had opgelopen. De Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, maar heeft dit verzoek ter zitting gewijzigd naar zes maanden. De kinderrechter heeft de ouders als belanghebbenden aangemerkt en de zaak behandeld met gesloten deuren. De ouders, bijgestaan door hun advocaat mr. F. Pool, hebben verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad, waarbij zij stelden dat zij voldoende hulpverlening accepteren en dat er geen noodzaak is voor een ondertoezichtstelling.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [naam kind], die in december 2022 na constatering van een breuk in zijn linkerbovenbeen uit huis is geplaatst. Het letsel is waarschijnlijk niet-accidentieel en is ontstaan onder verantwoordelijkheid van de ouders. Gedurende de voorlopige ondertoezichtstelling is een ASH-traject ingezet, dat positief is afgerond, maar de kinderrechter oordeelt dat er onvoldoende zicht is op de thuissituatie en dat de ouders nog niet in staat zijn om zelfstandig de zorgen weg te nemen.
Daarom heeft de kinderrechter besloten om [naam kind] voor de duur van zes maanden onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, met als doel de ontwikkeling van het kind te monitoren en de ouders te ondersteunen in hun opvoedvaardigheden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te Den Haag.