4.2.2.Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Op basis van het dossier is niet met zekerheid vast te stellen dat er door de verdachte en [medeverdachte04] op
[medeverdachte01] en [medeverdachte02] is geschoten. Alleen de verklaringen van [medeverdachte01] en [medeverdachte02] zelf lijken daarop te wijzen, maar die verklaringen zijn allerminst betrouwbaar gebleken. Daarnaast is er onvoldoende bewijs dat die verklaringen ondersteunt. Uit de verschillende (getuigen)verklaringen in het dossier blijkt dat er wellicht meer personen betrokken waren dan er uiteindelijk zijn aangehouden door de politie. Dat sluit een scenario waarbij een ander de schutter was, niet uit. Overigens staat op grond van de inhoud van het dossier onvoldoende vast dat de verdachte of [medeverdachte04] wapens hadden meegenomen naar de [straatnaam01] .
Subsidiair geldt dat het gelet op de verklaringen van de medeverdachten en getuigen, alsmede het forensisch bewijs, aannemelijk is dat alleen de andere persoon en niet de als ‘schutter 2’ aangeduide verdachte, heeft geschoten. Onder verwijzing naar jurisprudentie is bepleit dat het vereiste opzet van de verdachte voor de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag niet uitsluitend kan worden aangenomen op de grond dat bij het dwingen van personen om waardevolle spullen af te staan het in de lijn der verwachting ligt dat wapens worden meegebracht en zo nodig worden ingezet en dat het niet voor de hand ligt dat het meebrengen van een wapen niet bekend is bij een mededader. Bepleit is dat in deze zaak niet is gebleken van een vooropgezet plan tot het gebruik van een vuurwapen. Evenmin is gebleken dat de verdachte op de hoogte was van het feit dat de ander een meegebracht wapen ook daadwerkelijk zou gebruiken. Zodoende is er geen sprake van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking en dient vrijspraak voor het onder 1 ten laste gelegde te volgen.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde zijn alleen de verklaringen van [medeverdachte01] en [medeverdachte03] beschikbaar. Die verklaringen worden niet ondersteund door ander bewijs, zodat ook het onder 2, in twee varianten, ten laste gelegde niet kan worden bewezen.
Het onder 3 ten laste gelegde kan evenmin worden bewezen. Op het aangetroffen wapen is aan de buitenkant een DNA-mengprofiel aangetroffen dat (deels) matcht met het DNA-profiel van de verdachte. Echter niet kan worden vastgesteld hoe het DNA van de verdachte op het wapen terecht is gekomen, zodat niet kan worden bewezen dat de verdachte beschikkingsmacht heeft gehad over het wapen.
Bij het voldoende betrouwbaar achten van de verklaringen van [medeverdachte02] , [medeverdachte01] en [medeverdachte03] en het aannemen van een schietincident door gebruikmaking van wapens aan de zijde van de verdachte en/of [medeverdachte04] , heeft de verdediging zich ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.3.Beoordeling
Vaststaande feiten
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op zaterdag 19 oktober 2019, rond 20.36 uur, kreeg de politie meerdere meldingen van een schietincident nabij de [straatnaam01] te Sliedrecht. In de (omgeving van) [straatnaam01] zijn vervolgens twee zwaargewonde mannen aangetroffen: [medeverdachte01] en [medeverdachte02] . Beiden hadden schotwonden. De politie is hierop het onderzoek Sperwer gestart.
In de nabijheid van [medeverdachte01] en [medeverdachte02] is een automatisch vuurwapen aangetroffen. Op dit wapen, alsmede op daarin aangetroffen kogelpatronen, is blijkens forensisch onderzoek met een hoge mate van waarschijnlijkheid DNA van [medeverdachte01] aangetroffen. Op een patroon in de kamer van dit vuurwapen is een DNA-mengprofiel aangetroffen, waarvan [medeverdachte04] donor kan zijn. Met dit wapen lijkt niet op [medeverdachte01] en [medeverdachte02] te zijn geschoten.
Verschillende buurtbewoners hebben verklaard dat zij rond het tijdstip van het schietincident meerdere (gewapende) mannen in donkere kleding (en met tassen) in de omgeving van appartementencomplex Sperwerhoek hebben waargenomen. Camerabeelden van de centrale hal van deze flat tonen een komen en gaan van zes mannen in (gedeeltelijk) donkere kleding op 19 oktober 2019 in de uren voorafgaand aan het schietincident. [medeverdachte01] , [medeverdachte03] en de verdachte zijn onder anderen zichtbaar op deze beelden.
[medeverdachte03] is tevens zichtbaar op camerabeelden in het centrum van Rotterdam een dag vóór het schietincident, te weten op 18 oktober 2019. Hij houdt zich dan op bij een Seat Ibiza, die in verband wordt gebracht met [medeverdachte01] .
Onder [medeverdachte01] en [medeverdachte02] zijn meerdere telefoons in beslag genomen. Uit de zendmastgegevens van de telefoons van [medeverdachte01] en [medeverdachte02] volgt dat zij op 18 en 19 oktober 2019 in elkaars nabijheid zijn geweest. Onder [medeverdachte02] is voorts een telefoon in beslag genomen waarop onder andere een foto van 19 oktober 2019 met daarop een hoeveelheid pakketjes met – naar het zich laat aanzien – geld zichtbaar is. Op dinsdag 22 oktober 2019 heeft het Team Criminele Inlichtingen een verstrekking gedaan aan onderzoek Sperwer, inhoudende dat de verdachte betrokken zou zijn geweest bij een ripdeal in Sliedrecht, waarbij hij mannen zou hebben neergeschoten en een aanzienlijk geldbedrag zou hebben buitgemaakt. Uiteindelijk zijn er zes personen in onderzoek Sperwer als verdachten aangemerkt, waaronder de verdachte.
Bewijsoverwegingen
Gelet op de inhoud van het dossier, waaronder een groot aantal getuigenverklaringen en het verhandelde ter terechtzitting, heeft de rechtbank de stellige indruk dat er meer personen betrokken zijn geweest bij de gebeurtenissen op 18 en 19 oktober 2019 dan de in totaal vijf verdachten die in dit onderzoek terecht staan. De verdachten lijken geen van allen het achterste van hun tong te laten zien. De verdachte heeft überhaupt geen verklaring afgelegd. Dit betekent evenwel nog niet dat de rechtbank in het geheel geen betekenis toekent aan hetgeen door de medeverdachten is verklaard, nu hun verklaringen op onderdelen steun vinden in ander bewijsmateriaal en die verklaringen in zoverre betrouwbaar kunnen worden geacht.
Feit 1 (medeplegen poging doodslag)
De aanwezigheid van de verdachte in de woning aan de [adres01] in Sliedrecht, kort voor het plaatsvinden van het schietincident, blijkt uit de verklaringen van de medeverdachten. Deze verklaringen worden ondersteund door de camerabeelden uit het portiek van het appartementencomplex [naam complex01] en de herkenning van de verdachte als de man die wordt aangeduid in het dossier met NNM3.
De verklaringen van [medeverdachte01] en [medeverdachte03] over de gebeurtenissen
indie woning vinden op onderdelen steun in de door getuige [getuige01] afgelegde verklaring. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de verdachte en een onbekend gebleven mededader [medeverdachte01] met vuurwapens hebben bedreigd en hem hebben bestolen.
De rechtbank neemt ook als vaststaand aan dat de verdachte en de onbekend gebleven mededader het appartement vervolgens via het balkon hebben verlaten. Ook dat volgt uit de verklaringen van [medeverdachte01] en [medeverdachte03] , die in zoverre door de camerabeelden uit het portiek worden ondersteund dat de verdachte niet meer op de beelden is waargenomen nadat hij samen met [medeverdachte01] en [medeverdachte03] naar boven is gelopen vóór het schietincident. Nu de verdachte evenmin door de politie is aangetroffen in de woning, kan het niet anders dan dat de verdachte de woning niet via de reguliere weg, maar via het balkon heeft verlaten.
Kort nadat de verdachte en de onbekend gebleven mededader de woning via het balkon hebben verlaten, zijn er buiten door verschillende getuigen schoten gehoord. [medeverdachte01] en [medeverdachte02] zijn door meerdere kogels geraakt en er heeft een worsteling plaatsgevonden.
[medeverdachte01] en [medeverdachte02] wijzen de verdachte aan als één van de twee personen (“de schutters”) die hierbij betrokken is geweest. De rechtbank volgt [medeverdachte01] en [medeverdachte02] in deze verklaringen.
De verdachte was volgens [medeverdachte01] en [medeverdachte02] de persoon die niet heeft geschoten, maar degene die [medeverdachte01] met het grotere wapen op het hoofd sloeg. [medeverdachte01] heeft blijkens het dossier een hoofdwond opgelopen, hetgeen zijn verklaring ondersteunt. Er is geen (forensisch) bewijs dat de verdachte (op [medeverdachte01] of op [medeverdachte02] ) heeft geschoten. Op de plaats delict zijn tien kogelhulzen aangetroffen die vermoedelijk met een pistool van het merk Glock zijn verschoten. Dit vermoedelijke wapen is nooit gevonden. Er zijn verder geen aanwijzingen dat er met het later in de bosjes aangetroffen wapen van het merk CZ is geschoten.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat op twee personen is geschoten met een vuurwapen, dat de verdachte daarbij aanwezig is geweest en weliswaar geweldshandelingen heeft gepleegd door met een wapen op het hoofd van [medeverdachte01] te slaan, maar geen uitvoeringshandelingen met betrekking tot de ten laste gelegde poging doodslag heeft verricht. Aan de orde is vervolgens de vraag of de verdachte als medepleger van deze dubbele poging doodslag kan worden aangemerkt.
De verdediging heeft onder verwijzing naar jurisprudentie bepleit dat het medeplegen van een poging tot doodslag niet kan worden bewezen.
Dat verweer slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden vastgesteld dat [medeverdachte01] is bestolen van het door hem voor de beoogde drugsdeal meegebrachte geld (alsmede van zijn horloge en telefoon).
Op basis van de hiernavolgende feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een vooropgezet plan daartoe, waarbij de verdachte betrokken is geweest.
Gebleken is dat de verdachte de persoon is geweest die het initiatief heeft genomen voor de (vermeende) drugsdeal, middels bemiddeling door [medeverdachte03] . Hij was vervolgens ook aanwezig toen op 18 oktober 2019, daags voor het schietincident, een drugsmonster door [medeverdachte04] aan [medeverdachte01] is getoond. Verder was het de verdachte die op 18 oktober 2019 de afspraak voor de volgende dag heeft gemaakt met [medeverdachte01] . De dag daarna, op
19 oktober 2019, wachtte de verdachte [medeverdachte01] en [medeverdachte03] op en nam hij wederom het voortouw. Uit de camerabeelden is gebleken dat het de verdachte was die [medeverdachte01] en [medeverdachte03] in de [straatnaam01] ontving, de deur voor hen opende en hen naar de woning voorging.
Vervolgens heeft de verdachte het in eerste instantie doen voorkomen alsof de deal zou worden afgerond, door de tassen met geld van [medeverdachte01] en [medeverdachte03] in ontvangst te nemen, de inhoud daarvan te bekijken en met de tassen naar de slaapkamer te lopen. Vervolgens kwamen de verdachte en de onbekend gebleven mededader – die zich tot dat moment kennelijk nog niet had laten zien – allebei gewapend uit de slaapkamer tevoorschijn. Niet alleen moet de verdachte hebben geweten dat de mededader zich aldaar bevond en zich aldaar verborgen had gehouden, maar tevens hebben de verdachte en deze mededader de voornoemde wapens aldus kennelijk in dezelfde ruimte tevoorschijn gehaald, alvorens zij samen de woonkamer in gingen en [medeverdachte01] en [medeverdachte03] gewapend tegemoet traden.
Tenslotte zijn in of bij de woning geen drugs aangetroffen, hetgeen het scenario dat de verdachte drugs wilde leveren onwaarschijnlijk maakt.
Dit alles duidt op een hoge mate van planmatig handelen.
Blijkens de verklaringen van [medeverdachte01] en [medeverdachte03] heeft er op enig moment een wapenwissel plaatsgevonden; kennelijk hebben de verdachte en de onbekend gebleven mededader (ook) op dat moment nog over de wapens gecommuniceerd. Anders dan in de door de verdediging aangehaalde uitspraken gaat het dus in deze zaak uitdrukkelijk niet om de situatie waarin geen sprake was van een plan en/of waarbij een medeverdachte opeens over een wapen blijkt te beschikken, terwijl dat niet bekend was bij een verdachte.
Vervolgens zijn de verdachte en de onbekend gebleven mededader via hetzelfde balkon vertrokken en met de tassen weggerend. Toen [medeverdachte01] achter de verdachte en zijn mededader aanrende om zijn spullen terug te krijgen, is er meermaals geschoten. De verdachte heeft zich daarvan niet gedistantieerd. In tegendeel: hij heeft met het wapen dat hij vast had tegen het hoofd van de reeds beschoten [medeverdachte01] geslagen, terwijl door zijn mededader opnieuw schoten werden gelost.
Onder die omstandigheden, in combinatie met de – naar de ervaring leert – aanmerkelijke kans dat iemand zich, zeker bij een drugsdeal in het criminele circuit, niet zomaar van zijn geld zal laten beroven, is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de onbekende medeverdachte met betrekking tot het gebruik van het vuurwapen is komen vast te staan. De bijdrage van de verdachte zoals die blijkt uit het voorgaande is van zodanig gewicht, dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
Door te handelen zoals zij hebben gedaan hebben de verdachte en de onbekend gebleven mededader bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij [medeverdachte01] en [medeverdachte02] dodelijk zouden verwonden. Dit blijkt onomstotelijk uit de FARR-verklaring die betrekking heeft op het letsel van [medeverdachte01] . De rechtbank overweegt voorts dat het schieten in het bovenlichaam van [medeverdachte02] ook potentieel dodelijk letsel oplevert, omdat er vitale organen geraakt hadden kunnen worden.
Medeplegen van de ten laste gelegde pogingen doodslag kan dan ook worden bewezen.
Feit 2 (diefstal / afpersing)
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat twee personen in de woning een vuurwapen hebben gebruikt om te dreigen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte01] dat hij in de woning is bestolen van zijn tassen, waarin hij onder andere een onbekend gebleven geldbedrag vervoerde. Op de camerabeelden is namelijk zichtbaar dat [medeverdachte01] die tassen mee naar de woning nam, terwijl uit getuigenverklaringen blijkt dat andere personen na de schietpartij met vergelijkbare tassen zijn gezien. De tassen zijn ook niet door de politie aangetroffen.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank ook ondersteuning voor de verklaring van [medeverdachte01] dat hij ook zijn telefoon en horloge af moest geven aan de verdachte en diens mededader. De telefoon van [medeverdachte01] is namelijk de volgende dag, op zondag 20 oktober 2019, gevonden op het terrein van een kinderboerderij in Sliedrecht. Gelet op die omstandigheid ziet de rechtbank ook geen reden om op dat punt te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte01] .
Feit 3 (wapenbezit)
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van [medeverdachte01] en [medeverdachte03] vast dat de verdachte en de onbekend gebleven mededader ieder over een vuurwapen beschikten. Eén van die vuurwapens was uitgerust met een laser. Dat is een opvallende bijzonderheid die door de medeverdachten, maar ook door onafhankelijke getuigen is waargenomen en omschreven. Het andere wapen is omschreven als een groter wapen; eerder een aanvalsgeweer dan een handvuurwapen. Of het wapen waarmee de verdachte [medeverdachte01] op het hoofd heeft geslagen hetzelfde wapen is als het wapen dat hij in de woning voorhanden heeft gehad, kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Wel kan worden vastgesteld dat de verdachte het wapen, inclusief munitie, dat later op aanwijzen van getuige [getuige02] in de bosjes is aangetroffen, voorhanden heeft gehad. Gelet op de inhoud van die getuigenverklaring, het feit dat dit wapen daar – in de directe nabijheid van de plaats waar [medeverdachte01] door de verdachte met een dergelijk wapen is geslagen – en zeer kort na de schietpartij is achtergelaten, is de rechtbank van oordeel dat dit het wapen is dat de verdachte heeft gebruikt om [medeverdachte01] mee te slaan.
Op de plaats delict zijn tien kogelhulzen aangetroffen. Uit onderzoek van het NFI blijkt dat die hulzen waarschijnlijk zijn verschoten met hetzelfde wapen, vermoedelijk een
(semi-)automatisch werkend pistool van het kaliber 9mm Parabellum, merk Glock. Omdat dat wapen niet is aangetroffen heeft daar ook geen onderzoek naar kunnen plaatsvinden. Ambtshalve is de rechtbank ermee bekend dat een dergelijk wapen een vuurwapen van categorie III is. Gelet op de nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte kan worden bewezen dat de verdachte ook een vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad.