ECLI:NL:RBROT:2023:3198

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
10/680297-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag, diefstal met geweld en wapenbezit in het kader van een ripdeal

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1992 en ten tijde van de zitting gedetineerd, heeft de rechtbank Rotterdam op 18 april 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot moord, diefstal met geweld, afpersing en wapenbezit in het kader van een ripdeal. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot moord, maar veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van acht jaar voor poging tot doodslag in vereniging, diefstal met geweld en het voorhanden hebben van vuurwapens. De zaak, die bekendstaat als onderzoek Sperwer, betreft een schietincident op 19 oktober 2019 in Sliedrecht, waarbij twee mannen gewond raakten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en een medeverdachte betrokken waren bij een gewapende beroving van de slachtoffers, waarbij vuurwapens werden gebruikt. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van de voorbereidingshandelingen onder de Opiumwet, waarvoor de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerder strafblad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/680297-19
Datum uitspraak: 18 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1992,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel ,
raadsvrouw mr. V.H. Hammerstein, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2023 en van 18 april 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 7 maart 2023 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt de verdachte in onderzoek Sperwer onder feit 1 verweten dat hij heeft geprobeerd om twee personen te doden. Impliciet primair is dat ten laste gelegd als poging moord en impliciet subsidiair als poging doodslag. Onder feit 2 wordt de verdachte diefstal met geweld en/of afpersing van een onbekend gebleven geldbedrag, horloge en mobiele telefoon verweten. Onder feit 3 wordt hem verweten dat hij meerdere vuurwapens, waarvan in ieder geval één automatisch vuurwapen met munitie, voorhanden heeft gehad. Ten slotte worden hem onder 4 strafbare voorbereidingshandelingen verweten, ten aanzien van middelen die op lijst I of lijst II van de Opiumwet zijn vermeld.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde, met partiële vrijspraak van de onder 2 ten laste gelegde telefoon en horloge;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering met betrekking tot het onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De medeverdachten [medeverdachte01] (hierna: [medeverdachte01] ), [medeverdachte02] (hierna: [medeverdachte02] ) en [medeverdachte03] (hierna: [medeverdachte03] ) hebben de verdachte herkend als de persoon die op 18 oktober 2019 in Rotterdam en op 19 oktober 2019 in de [straatnaam01] in Sliedrecht aanwezig was. Hun verklaringen worden ondersteund door camerabeelden. Mede gelet op die verklaringen kan worden bewezen dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte04] (hierna: [medeverdachte04] ) een groot geldbedrag heeft gestolen van [medeverdachte01] , door gebruik te maken van geweld. Omdat steunbewijs voor het afpersen van het horloge en de telefoon van [medeverdachte01] ontbreekt, dient de verdachte daarvan partieel te worden vrijgesproken.
Tevens kan bewezen worden dat de verdachte samen met [medeverdachte04] het in de tenlastelegging genoemde automatische vuurwapen met munitie én een categorie III vuurwapen voorhanden heeft gehad. De verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag. Bewijs dat hij de persoon is die heeft geschoten ontbreekt en zijn aanwezigheid ten tijde van het ten laste gelegde is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Op basis van het dossier is niet met zekerheid vast te stellen dat er door de verdachte en [medeverdachte04] op
[medeverdachte01] en [medeverdachte02] is geschoten. Alleen de verklaringen van [medeverdachte01] en [medeverdachte02] zelf lijken daarop te wijzen, maar die verklaringen zijn allerminst betrouwbaar gebleken. Daarnaast is er onvoldoende bewijs dat die verklaringen ondersteunt. Uit de verschillende (getuigen)verklaringen in het dossier blijkt dat er wellicht meer personen betrokken waren dan er uiteindelijk zijn aangehouden door de politie. Dat sluit een scenario waarbij een ander de schutter was, niet uit. Overigens staat op grond van de inhoud van het dossier onvoldoende vast dat de verdachte of [medeverdachte04] wapens hadden meegenomen naar de [straatnaam01] .
Subsidiair geldt dat het gelet op de verklaringen van de medeverdachten en getuigen, alsmede het forensisch bewijs, aannemelijk is dat alleen de andere persoon en niet de als ‘schutter 2’ aangeduide verdachte, heeft geschoten. Onder verwijzing naar jurisprudentie is bepleit dat het vereiste opzet van de verdachte voor de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag niet uitsluitend kan worden aangenomen op de grond dat bij het dwingen van personen om waardevolle spullen af te staan het in de lijn der verwachting ligt dat wapens worden meegebracht en zo nodig worden ingezet en dat het niet voor de hand ligt dat het meebrengen van een wapen niet bekend is bij een mededader. Bepleit is dat in deze zaak niet is gebleken van een vooropgezet plan tot het gebruik van een vuurwapen. Evenmin is gebleken dat de verdachte op de hoogte was van het feit dat de ander een meegebracht wapen ook daadwerkelijk zou gebruiken. Zodoende is er geen sprake van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking en dient vrijspraak voor het onder 1 ten laste gelegde te volgen.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde zijn alleen de verklaringen van [medeverdachte01] en [medeverdachte03] beschikbaar. Die verklaringen worden niet ondersteund door ander bewijs, zodat ook het onder 2, in twee varianten, ten laste gelegde niet kan worden bewezen.
Het onder 3 ten laste gelegde kan evenmin worden bewezen. Op het aangetroffen wapen is aan de buitenkant een DNA-mengprofiel aangetroffen dat (deels) matcht met het DNA-profiel van de verdachte. Echter niet kan worden vastgesteld hoe het DNA van de verdachte op het wapen terecht is gekomen, zodat niet kan worden bewezen dat de verdachte beschikkingsmacht heeft gehad over het wapen.
Bij het voldoende betrouwbaar achten van de verklaringen van [medeverdachte02] , [medeverdachte01] en [medeverdachte03] en het aannemen van een schietincident door gebruikmaking van wapens aan de zijde van de verdachte en/of [medeverdachte04] , heeft de verdediging zich ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.3.
Beoordeling
Vaststaande feiten
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op zaterdag 19 oktober 2019, rond 20.36 uur, kreeg de politie meerdere meldingen van een schietincident nabij de [straatnaam01] te Sliedrecht. In de (omgeving van) [straatnaam01] zijn vervolgens twee zwaargewonde mannen aangetroffen: [medeverdachte01] en [medeverdachte02] . Beiden hadden schotwonden. De politie is hierop het onderzoek Sperwer gestart.
In de nabijheid van [medeverdachte01] en [medeverdachte02] is een automatisch vuurwapen aangetroffen. Op dit wapen, alsmede op daarin aangetroffen kogelpatronen, is blijkens forensisch onderzoek met een hoge mate van waarschijnlijkheid DNA van [medeverdachte01] aangetroffen. Op een patroon in de kamer van dit vuurwapen is een DNA-mengprofiel aangetroffen, waarvan [medeverdachte04] donor kan zijn. Met dit wapen lijkt niet op [medeverdachte01] en [medeverdachte02] te zijn geschoten.
Verschillende buurtbewoners hebben verklaard dat zij rond het tijdstip van het schietincident meerdere (gewapende) mannen in donkere kleding (en met tassen) in de omgeving van appartementencomplex Sperwerhoek hebben waargenomen. Camerabeelden van de centrale hal van deze flat tonen een komen en gaan van zes mannen in (gedeeltelijk) donkere kleding op 19 oktober 2019 in de uren voorafgaand aan het schietincident. [medeverdachte01] , [medeverdachte03] en de verdachte zijn onder anderen zichtbaar op deze beelden.
[medeverdachte03] is tevens zichtbaar op camerabeelden in het centrum van Rotterdam een dag vóór het schietincident, te weten op 18 oktober 2019. Hij houdt zich dan op bij een Seat Ibiza, die in verband wordt gebracht met [medeverdachte01] .
Onder [medeverdachte01] en [medeverdachte02] zijn meerdere telefoons in beslag genomen. Uit de zendmastgegevens van de telefoons van [medeverdachte01] en [medeverdachte02] volgt dat zij op 18 en 19 oktober 2019 in elkaars nabijheid zijn geweest. Onder [medeverdachte02] is voorts een telefoon in beslag genomen waarop onder andere een foto van 19 oktober 2019 met daarop een hoeveelheid pakketjes met – naar het zich laat aanzien – geld zichtbaar is. Op dinsdag 22 oktober 2019 heeft het Team Criminele Inlichtingen een verstrekking gedaan aan onderzoek Sperwer, inhoudende dat de verdachte betrokken zou zijn geweest bij een ripdeal in Sliedrecht, waarbij hij mannen zou hebben neergeschoten en een aanzienlijk geldbedrag zou hebben buitgemaakt. Uiteindelijk zijn er zes personen in onderzoek Sperwer als verdachten aangemerkt, waaronder de verdachte.
Bewijsoverwegingen
Gelet op de inhoud van het dossier, waaronder een groot aantal getuigenverklaringen en het verhandelde ter terechtzitting, heeft de rechtbank de stellige indruk dat er meer personen betrokken zijn geweest bij de gebeurtenissen op 18 en 19 oktober 2019 dan de in totaal vijf verdachten die in dit onderzoek terecht staan. De verdachten lijken geen van allen het achterste van hun tong te laten zien. De verdachte heeft überhaupt geen verklaring afgelegd. Dit betekent evenwel nog niet dat de rechtbank in het geheel geen betekenis toekent aan hetgeen door de medeverdachten is verklaard, nu hun verklaringen op onderdelen steun vinden in ander bewijsmateriaal en die verklaringen in zoverre betrouwbaar kunnen worden geacht.
Feit 1 (medeplegen poging doodslag)
De aanwezigheid van de verdachte in de woning aan de [adres01] in Sliedrecht, kort voor het plaatsvinden van het schietincident, blijkt uit de verklaringen van de medeverdachten. Deze verklaringen worden ondersteund door de camerabeelden uit het portiek van het appartementencomplex [naam complex01] en de herkenning van de verdachte als de man die wordt aangeduid in het dossier met NNM3.
De verklaringen van [medeverdachte01] en [medeverdachte03] over de gebeurtenissen
indie woning vinden op onderdelen steun in de door getuige [getuige01] afgelegde verklaring. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de verdachte en een onbekend gebleven mededader [medeverdachte01] met vuurwapens hebben bedreigd en hem hebben bestolen.
De rechtbank neemt ook als vaststaand aan dat de verdachte en de onbekend gebleven mededader het appartement vervolgens via het balkon hebben verlaten. Ook dat volgt uit de verklaringen van [medeverdachte01] en [medeverdachte03] , die in zoverre door de camerabeelden uit het portiek worden ondersteund dat de verdachte niet meer op de beelden is waargenomen nadat hij samen met [medeverdachte01] en [medeverdachte03] naar boven is gelopen vóór het schietincident. Nu de verdachte evenmin door de politie is aangetroffen in de woning, kan het niet anders dan dat de verdachte de woning niet via de reguliere weg, maar via het balkon heeft verlaten.
Kort nadat de verdachte en de onbekend gebleven mededader de woning via het balkon hebben verlaten, zijn er buiten door verschillende getuigen schoten gehoord. [medeverdachte01] en [medeverdachte02] zijn door meerdere kogels geraakt en er heeft een worsteling plaatsgevonden.
[medeverdachte01] en [medeverdachte02] wijzen de verdachte aan als één van de twee personen (“de schutters”) die hierbij betrokken is geweest. De rechtbank volgt [medeverdachte01] en [medeverdachte02] in deze verklaringen.
De verdachte was volgens [medeverdachte01] en [medeverdachte02] de persoon die niet heeft geschoten, maar degene die [medeverdachte01] met het grotere wapen op het hoofd sloeg. [medeverdachte01] heeft blijkens het dossier een hoofdwond opgelopen, hetgeen zijn verklaring ondersteunt. Er is geen (forensisch) bewijs dat de verdachte (op [medeverdachte01] of op [medeverdachte02] ) heeft geschoten. Op de plaats delict zijn tien kogelhulzen aangetroffen die vermoedelijk met een pistool van het merk Glock zijn verschoten. Dit vermoedelijke wapen is nooit gevonden. Er zijn verder geen aanwijzingen dat er met het later in de bosjes aangetroffen wapen van het merk CZ is geschoten.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat op twee personen is geschoten met een vuurwapen, dat de verdachte daarbij aanwezig is geweest en weliswaar geweldshandelingen heeft gepleegd door met een wapen op het hoofd van [medeverdachte01] te slaan, maar geen uitvoeringshandelingen met betrekking tot de ten laste gelegde poging doodslag heeft verricht. Aan de orde is vervolgens de vraag of de verdachte als medepleger van deze dubbele poging doodslag kan worden aangemerkt.
De verdediging heeft onder verwijzing naar jurisprudentie bepleit dat het medeplegen van een poging tot doodslag niet kan worden bewezen.
Dat verweer slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden vastgesteld dat [medeverdachte01] is bestolen van het door hem voor de beoogde drugsdeal meegebrachte geld (alsmede van zijn horloge en telefoon).
Op basis van de hiernavolgende feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een vooropgezet plan daartoe, waarbij de verdachte betrokken is geweest.
Gebleken is dat de verdachte de persoon is geweest die het initiatief heeft genomen voor de (vermeende) drugsdeal, middels bemiddeling door [medeverdachte03] . Hij was vervolgens ook aanwezig toen op 18 oktober 2019, daags voor het schietincident, een drugsmonster door [medeverdachte04] aan [medeverdachte01] is getoond. Verder was het de verdachte die op 18 oktober 2019 de afspraak voor de volgende dag heeft gemaakt met [medeverdachte01] . De dag daarna, op
19 oktober 2019, wachtte de verdachte [medeverdachte01] en [medeverdachte03] op en nam hij wederom het voortouw. Uit de camerabeelden is gebleken dat het de verdachte was die [medeverdachte01] en [medeverdachte03] in de [straatnaam01] ontving, de deur voor hen opende en hen naar de woning voorging.
Vervolgens heeft de verdachte het in eerste instantie doen voorkomen alsof de deal zou worden afgerond, door de tassen met geld van [medeverdachte01] en [medeverdachte03] in ontvangst te nemen, de inhoud daarvan te bekijken en met de tassen naar de slaapkamer te lopen. Vervolgens kwamen de verdachte en de onbekend gebleven mededader – die zich tot dat moment kennelijk nog niet had laten zien – allebei gewapend uit de slaapkamer tevoorschijn. Niet alleen moet de verdachte hebben geweten dat de mededader zich aldaar bevond en zich aldaar verborgen had gehouden, maar tevens hebben de verdachte en deze mededader de voornoemde wapens aldus kennelijk in dezelfde ruimte tevoorschijn gehaald, alvorens zij samen de woonkamer in gingen en [medeverdachte01] en [medeverdachte03] gewapend tegemoet traden.
Tenslotte zijn in of bij de woning geen drugs aangetroffen, hetgeen het scenario dat de verdachte drugs wilde leveren onwaarschijnlijk maakt.
Dit alles duidt op een hoge mate van planmatig handelen.
Blijkens de verklaringen van [medeverdachte01] en [medeverdachte03] heeft er op enig moment een wapenwissel plaatsgevonden; kennelijk hebben de verdachte en de onbekend gebleven mededader (ook) op dat moment nog over de wapens gecommuniceerd. Anders dan in de door de verdediging aangehaalde uitspraken gaat het dus in deze zaak uitdrukkelijk niet om de situatie waarin geen sprake was van een plan en/of waarbij een medeverdachte opeens over een wapen blijkt te beschikken, terwijl dat niet bekend was bij een verdachte.
Vervolgens zijn de verdachte en de onbekend gebleven mededader via hetzelfde balkon vertrokken en met de tassen weggerend. Toen [medeverdachte01] achter de verdachte en zijn mededader aanrende om zijn spullen terug te krijgen, is er meermaals geschoten. De verdachte heeft zich daarvan niet gedistantieerd. In tegendeel: hij heeft met het wapen dat hij vast had tegen het hoofd van de reeds beschoten [medeverdachte01] geslagen, terwijl door zijn mededader opnieuw schoten werden gelost.
Onder die omstandigheden, in combinatie met de – naar de ervaring leert – aanmerkelijke kans dat iemand zich, zeker bij een drugsdeal in het criminele circuit, niet zomaar van zijn geld zal laten beroven, is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de onbekende medeverdachte met betrekking tot het gebruik van het vuurwapen is komen vast te staan. De bijdrage van de verdachte zoals die blijkt uit het voorgaande is van zodanig gewicht, dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
Door te handelen zoals zij hebben gedaan hebben de verdachte en de onbekend gebleven mededader bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij [medeverdachte01] en [medeverdachte02] dodelijk zouden verwonden. Dit blijkt onomstotelijk uit de FARR-verklaring die betrekking heeft op het letsel van [medeverdachte01] . De rechtbank overweegt voorts dat het schieten in het bovenlichaam van [medeverdachte02] ook potentieel dodelijk letsel oplevert, omdat er vitale organen geraakt hadden kunnen worden.
Medeplegen van de ten laste gelegde pogingen doodslag kan dan ook worden bewezen.
Feit 2 (diefstal / afpersing)
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat twee personen in de woning een vuurwapen hebben gebruikt om te dreigen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte01] dat hij in de woning is bestolen van zijn tassen, waarin hij onder andere een onbekend gebleven geldbedrag vervoerde. Op de camerabeelden is namelijk zichtbaar dat [medeverdachte01] die tassen mee naar de woning nam, terwijl uit getuigenverklaringen blijkt dat andere personen na de schietpartij met vergelijkbare tassen zijn gezien. De tassen zijn ook niet door de politie aangetroffen.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank ook ondersteuning voor de verklaring van [medeverdachte01] dat hij ook zijn telefoon en horloge af moest geven aan de verdachte en diens mededader. De telefoon van [medeverdachte01] is namelijk de volgende dag, op zondag 20 oktober 2019, gevonden op het terrein van een kinderboerderij in Sliedrecht. Gelet op die omstandigheid ziet de rechtbank ook geen reden om op dat punt te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte01] .
Feit 3 (wapenbezit)
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van [medeverdachte01] en [medeverdachte03] vast dat de verdachte en de onbekend gebleven mededader ieder over een vuurwapen beschikten. Eén van die vuurwapens was uitgerust met een laser. Dat is een opvallende bijzonderheid die door de medeverdachten, maar ook door onafhankelijke getuigen is waargenomen en omschreven. Het andere wapen is omschreven als een groter wapen; eerder een aanvalsgeweer dan een handvuurwapen. Of het wapen waarmee de verdachte [medeverdachte01] op het hoofd heeft geslagen hetzelfde wapen is als het wapen dat hij in de woning voorhanden heeft gehad, kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Wel kan worden vastgesteld dat de verdachte het wapen, inclusief munitie, dat later op aanwijzen van getuige [getuige02] in de bosjes is aangetroffen, voorhanden heeft gehad. Gelet op de inhoud van die getuigenverklaring, het feit dat dit wapen daar – in de directe nabijheid van de plaats waar [medeverdachte01] door de verdachte met een dergelijk wapen is geslagen – en zeer kort na de schietpartij is achtergelaten, is de rechtbank van oordeel dat dit het wapen is dat de verdachte heeft gebruikt om [medeverdachte01] mee te slaan.
Op de plaats delict zijn tien kogelhulzen aangetroffen. Uit onderzoek van het NFI blijkt dat die hulzen waarschijnlijk zijn verschoten met hetzelfde wapen, vermoedelijk een
(semi-)automatisch werkend pistool van het kaliber 9mm Parabellum, merk Glock. Omdat dat wapen niet is aangetroffen heeft daar ook geen onderzoek naar kunnen plaatsvinden. Ambtshalve is de rechtbank ermee bekend dat een dergelijk wapen een vuurwapen van categorie III is. Gelet op de nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte kan worden bewezen dat de verdachte ook een vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad.
4.2.4.
Conclusie
Het onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde kan worden bewezen.
4.3.
Vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte was betrokken bij de drugsdeal die de verschillende medeverdachten voor ogen hadden. Door die betrokkenheid bij de deal kan het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat de verdachte het plan had om [medeverdachte01] van zijn geld te beroven. Gelet op het handelen van de verdachte (en de onbekende medeverdachte) als hiervoor uiteen gezet onder “Waardering van het bewijs /
Feit 1 (medeplegen poging doodslag)”heeft hij niet de intentie gehad om op 19 oktober 2019 verdovende middelen te leveren. Hierdoor ontbreekt het opzet op het plegen van voorbereidingshandelingen, zoals bedoeld in de artikel 10a en 11a van de Opiumwet.
4.3.3.
Conclusie
Het onder 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 19 oktober 2019 te Sliedrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk meerdere personen, te weten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] van het leven te beroven, met dat opzet, met een vuurwapen meermalen heeft geschoten op die [medeverdachte01] en [medeverdachte02] , terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 19 oktober 2019 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe
-eigening heeft weggenomen een onbekend geldbedrag toebehorende aan [medeverdachte01] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan een andere deelnemer van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij
het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het richten van vuurwapens op die [medeverdachte01] en (vervolgens) meermalen met die vuurwapens schieten op die [medeverdachte01] en [medeverdachte02]
en
hij op 19 oktober 2019 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [medeverdachte01] heeft gedwongen tot de afgifte van een horloge en een mobiele telefoon, die aan die [medeverdachte01] toebehoorden, door meerdere vuurwapens aan die [medeverdachte01] te tonen en (vervolgens) die vuurwapens op die [medeverdachte01] te richten;
3.
hij op 19 oktober 2019 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een
ander
* een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk/type: Cz Sa Vz 58 V, kaliber: 7.62 x 39
en
* munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten 29, bij voornoemd vuurwapen behorende, kogelpatronen van het kaliber 7.62 x 39,
en
* een vuurwapen van categorie III van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring in cursief verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
poging tot doodslag in vereniging gepleegd, meermalen gepleegd;
2.
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen en gevolgd door geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
3.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een beroving met vuurwapens, waarbij hij in plaats van drugs te leveren het voor de aankoop van verdovende middelen bedoelde geldbedrag van de koper heeft gestolen. Daarbij zijn de koper ook zijn horloge en telefoon afhandig gemaakt. De koper en een vriend van de koper zijn beschoten toen zij kort daarna op straat achter de daders aanrenden om de gestolen spullen terug te krijgen, waarbij zij ernstige verwondingen hebben opgelopen.
Het ongecontroleerd bezit van een vuurwapen met bijbehorende munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en de maatschappij in het algemeen met zich. Dit risico heeft zich op 19 oktober 2019 ook daadwerkelijk verwezenlijkt. De rechtbank neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij – met zijn onbekend gebleven mededader – betrokken is geweest bij een schietpartij op de openbare weg, midden in een woonwijk in Sliedrecht. Gelet op de plaats en het tijdstip hadden er naast de twee slachtoffers gemakkelijk ook andere personen geraakt kunnen worden en mogelijk ook het leven kunnen laten. Dat dit niet is gebeurd en dat de beide slachtoffers de beschieting hebben overleefd is een gelukkige omstandigheid, die echter niet aan de verdachte en zijn mededader te danken is geweest.
Deze handelingen leveren een poging tot doodslag ten aanzien van meerdere personen, diefstal met geweld, afpersing en het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie op. Zonder uitzondering zijn dit reeds afzonderlijk, maar zeker in combinatie gezien, zeer ernstige, maatschappij ontwrichtende feiten. Het gemak en de planmatigheid waarmee deze feiten lijken te zijn voorbereid en gepleegd, in combinatie met het feit dat de verdachte op geen enkel moment verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden, baart de rechtbank zeer grote zorgen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
8 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en een misdrijf omschreven in de Wet wapens en munitie.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van de feiten, zeker in onderlinge samenhang bezien, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de omvang daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 17 oktober 2020 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 17 oktober 2020 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim drieënhalf jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van anderhalf jaar. De rechtbank houdt daarmee in strafverminderende zin rekening bij de strafoplegging.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 47, 57, 287, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
beveelt dat de borgsom van € 25.000,- (zegge: vijfentwintigduizend euro), die door of namens de verdachte als zekerheid voor de nakoming van de aan de schorsing van de voorlopige hechtenis verbonden voorwaarden is gestort, wordt teruggegeven aan degene die deze zekerheid heeft gesteld.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. P.E. van Althuis en F. van Buchem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 oktober 2019 te Sliedrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een of meerdere personen, te weten [medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval met dat opzet, met een of meer vuurwapen(s) (meermalen) heeft geschoten op die [medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] , terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 19 oktober 2019 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een onbekend geldbedrag en/of een horloge en/of een mobiele telefoon, in elk geval enige goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [medeverdachte01] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweid tegen die [medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij
het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het tonen en/of richten van een of meerdere vuurwapens aan en/of op die [medeverdachte01] en/of (vervolgens) meermalen met die vuurwapens schieten op die [medeverdachte01] en/of [medeverdachte02]
en/of
hij op of omstreeks 19 oktober 2019 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk om zich cn/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld cn/of bedreiging met geweld [medeverdachte01] heeft gedwongen tot de afgifte van een onbekend geldbedrag en/of een horloge en/of een mobiele telefoon, althans van enige goederen, die geheel of te dele aan die [medeverdachte01] toebehoorden, door een of meerdere vuurwapens aan die [medeverdachte01] te tonen en/of (vervolgens) die vuurwapens op die [medeverdachte01] te richten;
3.
hij op of omstreeks 19 oktober 2019 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met (een)
ander(en)
* een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk/type: Cz Sa Vz 58 V, kaliber: 7.62 x 39
en/of
* munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten 29, bij voornoemd vuurwapen behorende, kogelpatronen van het kaliber 7.62 x 39, althans een of meer vuurwapens van categorie II van de Wet wapens en munitie
en/of
* een of meer vuurwapens van categorie III van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad;
4.
hij in of omstreeks de periode 18 oktober 2019 tot en met 19 oktober 2019 te Sliedrecht en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist/wisten, althans ernstig reden heeft/hebben gehad om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- ( op 18 oktober) een afspraak gemaakt met een of meerdere personen, te weten [medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] om (op 19 oktober) een hoeveelheid van een of meerdere (verdovende) middelen zoals vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I aan [medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] te verkopen en/of
- ( op 19 oktober) zich in een of meerdere voertuigen naar Rotterdam en/of Sliedrecht begeven en/of
- ( daarbij) een of meerdere vuurwapens voorhanden gehad
- ( vervolgens) voornoemde personen in een woning (gelegen op/aan [adres01] te Sliedrecht) ontmoet
en/of
hij in of omstreeks de periode van 18 oktober 2019 tot en met 19 oktober 2019 te Sliedrecht en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
- stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad en/of
- vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad,
waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- ( op 18 oktober) een afspraak gemaakt met een of meerdere personen, te weten [medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] om (op 19 oktober) een hoeveelheid van een of meerdere (verdovende) middelen zoals vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II aan [medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] te verkopen en/of
- ( op 19 oktober) zich in een of meerdere voertuigen naar Rotterdam en/of Sliedrecht begeven en/of
- ( daarbij) een of meerdere vuurwapens voorhanden gehad
- ( vervolgens) voornoemde personen in een woning (gelegen op/aan [adres01] te Sliedrecht) ontmoet.