4.1.2.Beoordeling
Vaststaande feiten
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op zaterdag 19 oktober 2019, rond 20.36 uur, kreeg de politie meerdere meldingen van een schietincident nabij de [straatnaam01] te Sliedrecht. In de (omgeving van de) [straatnaam01] zijn vervolgens twee zwaargewonde mannen aangetroffen: de verdachte en medeverdachte [medeverdachte01] (hierna: [medeverdachte01] ). Beiden hadden schotwonden. De politie is hierop het onderzoek Sperwer gestart.
In de nabijheid van de verdachte en [medeverdachte01] is een automatisch vuurwapen aangetroffen. Op dit wapen, alsmede op daarin aangetroffen patronen, is blijkens forensisch onderzoek met een hoge mate van waarschijnlijkheid DNA van de verdachte aangetroffen. Op een patroon in de kamer van dit vuurwapen is een DNA-mengprofiel aangetroffen, waarvan medeverdachte [medeverdachte02] (hierna: [medeverdachte02] ) donor kan zijn. Met dit wapen lijkt niet op de verdachte en [medeverdachte01] te zijn geschoten.
Verschillende buurtbewoners hebben verklaard dat zij rond het tijdstip van het schietincident meerdere (gewapende) mannen in donkere kleding (en met tassen) in de omgeving van de flat aan de [straatnaam01] hebben waargenomen. Camerabeelden van de centrale hal van deze flat tonen een komen en gaan van meerdere mannen in (gedeeltelijk) donkere kleding op 19 oktober 2019 in de uren voorafgaand aan het schietincident. De verdachte en de medeverdachten [medeverdachte03] (hierna: [medeverdachte03] ) en [medeverdachte04] (hierna: [medeverdachte04] ) zijn op deze beelden te zien.
[medeverdachte03] is tevens zichtbaar op camerabeelden in het centrum van Rotterdam een dag vóór het schietincident, te weten op 18 oktober 2019. Hij houdt zich dan op bij een Seat Ibiza, die in verband wordt gebracht met de verdachte.
Onder de verdachte en [medeverdachte01] zijn meerdere telefoons in beslag genomen. Uit de zendmastgegevens van de telefoons waarvan de verdachte en [medeverdachte01] het eigenaarschap erkennen, volgt dat zij op 18 en 19 oktober 2019 in elkaars nabijheid zijn geweest. Onder [medeverdachte01] is voorts een telefoon in beslag genomen waarop onder andere een foto van
19 oktober 2019 met daarop een hoeveelheid pakketjes met – naar het zich laat aanzien – geld zichtbaar is.
Op dinsdag 22 oktober 2019 heeft het Team Criminele Inlichtingen een verstrekking gedaan aan onderzoek Sperwer, inhoudende dat [medeverdachte04] betrokken zou zijn geweest bij een ripdeal in Sliedrecht, waarbij hij mannen zou hebben neergeschoten en een aanzienlijk geldbedrag zou hebben buitgemaakt. Uiteindelijk zijn er zes personen in onderzoek Sperwer als verdachten aangemerkt, waaronder de verdachte.
Algemeen
Gelet op de inhoud van het dossier, waaronder een groot aantal getuigenverklaringen en het verhandelde ter terechtzitting, heeft de rechtbank de stellige indruk dat er meer personen betrokken zijn geweest bij de gebeurtenissen op 18 en 19 oktober 2019 dan de in totaal vijf verdachten die in dit onderzoek terecht staan. De verdachten lijken geen van allen het achterste van hun tong te laten zien. Dit betekent evenwel nog niet dat de rechtbank in het geheel geen betekenis toekent aan hetgeen door hen is verklaard, nu die verklaringen op onderdelen ook steun vinden in ander bewijsmateriaal en die verklaringen in zoverre betrouwbaar kunnen worden geacht.
Beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde
Mede op basis van de verklaring van de verdachte kan worden vastgesteld dat er op
18 oktober 2019 in een woning in Rotterdam aan de verdachte een drugsmonster is getoond. Die handeling hield verband met de deal die – naar de verdachte meende – een dag later zou gaan plaatsvinden.
Ten aanzien van de vraag of het daarbij om harddrugs ging heeft de officier van justitie aangevoerd dat in een tapgesprek tussen [medeverdachte02] en medeverdachte [medeverdachte05] (hierna: [medeverdachte05] ) is gesproken over “143”, bedragen die zijn uitgegeven en die zijn bijgehouden op een papiertje en er een bedrag van ruim zesendertigduizend euro is aangetroffen in de woning van [medeverdachte05] . Op de telefoon van [medeverdachte01] is een foto aangetroffen met minimaal dertig verpakte pakketjes met geld, waarop het getal ‘10’ is geschreven. Die wijze van bundelen komt overeen met hoe drie stapels van € 10.000,- bij [medeverdachte05] zijn aangetroffen. Die omstandigheden samen leveren bewijs op dat het ging om een drugsdeal waar een bedrag van € 300.000,- mee gemoeid was. Uit de hoogte van dat bedrag volgt dat het hier om harddrugs ging. Gelet op de gangbare kiloprijs ligt een deal voor de aankoop van softdrugs voor dat bedrag namelijk niet voor de hand, aldus dit alles de officier van justitie.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat niet kan worden bewezen dat die deal over harddrugs ging, waarbij de rechtbank opmerkt dat naar haar oordeel niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat met de drugsdeal een bedrag van (in de orde van grootte van) € 300.000 was gemoeid. Hetgeen daartoe door de officier van justitie is aangevoerd is niet toereikend. Met de verdediging is de rechtbank derhalve van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de betreffende deal over harddrugs ging. In het verlengde daarvan kan ook niet worden bewezen dat sprake is geweest van voorbereidingshandelingen die zagen op een lijst I-middel.
Met betrekking tot de vraag of er sprake was van voorbereidingshandelingen die zagen op een lijst II-middel, overweegt de rechtbank dat in artikel 11a Opiumwet (Opw) onder andere wordt verwezen naar artikel 11, lid 5 Opw. Gelet op het bepaalde in dat artikel moeten de voorbereidingshandelingen wel zien op de aankoop van een grote hoeveelheid van het middel. Uit artikel 1, lid 2 van het Opiumwetbesluit blijkt dat de ondergrens voor een grote hoeveelheid 500 gram hennep is.
[medeverdachte03] heeft in november 2021 verklaard dat de deal zag op 13 à 14 kilogram cannabis en in zijn laatste verhoor – toen hij als getuige werd gehoord – heeft hij verklaard dat hij niet precies wist om hoeveel cannabis het ging, maar dat het om een hoeveelheid van tussen de 15 en 20 kilogram ging. Derhalve kan uit de verklaringen van [medeverdachte03] worden afgeleid dat er sprake was van een grote hoeveelheid.
Naar het oordeel van de rechtbank waren de handelingen van de verdachte gericht op het tot stand laten komen van de drugsdeal, een dag later. In de hoedanigheid van koper heeft hij op 18 oktober 2019 een afspraak gemaakt voor de deal op 19 oktober 2019. Hij heeft daarbij nauw en bewust samengewerkt met [medeverdachte03] . Ook diens handelen was erop gericht om tot een vervolgafspraak voor een drugsdeal te komen.
Gelet op het voorgaande kan worden bewezen dat de verdachte – samen met een ander – strafbare voorbereidingshandelingen ten aanzien van een lijst II-middel heeft gepleegd, zodat het onder 1 ten laste gelegde in zoverre kan worden bewezen.
Beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde
De vraag is of de verdachte op enig moment op 19 oktober 2019 een automatisch vuurwapen voorhanden heeft gehad. In de bosjes is namelijk een Cz Sa Vz 58 V, kaliber: 7.62 x 39 gevonden. Het wapen, het magazijn van dat wapen, het kogelpatroon uit de kamer van het wapen en de achtentwintig kogelpatronen uit het magazijn zijn bemonsterd, waarna er DNA-onderzoek heeft plaatsgevonden. Bij dat onderzoek is niet gekeken naar de aard van het celmateriaal. De buitenzijde van het wapen is op meerdere plaatsen met één wattenstaafje bemonsterd en de achtentwintig kogelpatronen zijn per set van zeven patronen bemonsterd.
Uit het DNA-onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) volgt samengevat dat het DNA-profiel uit de bemonstering van het magazijn matcht met het DNA-profiel van de verdachte en dat het DNA-profiel uit de bemonstering van het wapen zelf een DNA-mengprofiel betreft, waarvan het hoofdprofiel matcht met dat van de verdachte en minimaal twee onbekende personen. Een deel van het DNA kan afkomstig zijn van [medeverdachte04] . Op het kogelpatroon uit de kamer van het wapen is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee donoren, waarbij het DNA-profiel van [medeverdachte02] één van de donoren kan zijn. Uit het onderzoek dat door The Maastricht Forensic Institute (TMFI) is uitgevoerd blijkt dat er vier DNA-mengprofielen zijn aangetroffen. In drie gevallen matcht het DNA-hoofdprofiel met het DNA-profiel van de verdachte. De verdachte zou ook donor kunnen zijn van het vierde DNA-mengprofiel, maar de bewijswaarde daarvan kon niet worden berekend.
Er is in mei 2021 contra-onderzoek uitgevoerd door het Forensisch Laboratorium voor DNA-Onderzoek van het Leids Universitair Medisch Centrum. Samengevat blijkt uit dit onderzoek dat de resultaten van het eerdere DNA-onderzoek kunnen worden bevestigd, met dien verstande dat er in het vierde DNA-mengprofiel van de kogelpatronen ook een match met het DNA-profiel van de verdachte kan worden vastgesteld en dat de match met het DNA-profiel van [medeverdachte04] niet conclusief is.
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van de rapportages vast dat het DNA van de verdachte is aangetroffen op (de buitenzijde van) het wapen zelf, op het magazijn van het wapen en op de vier groepen van steeds zeven kogelpatronen.
De verdachte heeft ontkend dat hij het wapen met munitie voorhanden heeft gehad. Hij vermoedt dat zijn DNA op het wapen en de kogelpatronen terecht is gekomen tijdens de worsteling met [medeverdachte04] , waarbij hij ook met het wapen op zijn hoofd is geslagen. De wond aan zijn hoofd is in het ziekenhuis gehecht. Bepleit is dat er bloed van de verdachte in het magazijn van het wapen is gelopen, waardoor er bloed op een aantal kogelpatronen terecht is gekomen.
Dit verweer slaagt niet. In het forensisch dossier (relaas, pagina 23) is door de forensisch coördinator van de politie overwogen dat de kogelpatronen tijdens het aantreffen van het wapen in het magazijn geladen waren en zodoende niet van de buitenzijde konden worden aangeraakt. De suggestie dat er mogelijk bloed uit de wond aan het hoofd van de verdachte in het magazijn is gelopen acht hij niet waarschijnlijk.
In dat geval zou er een dusdanig grote hoeveelheid bloed aanwezig moet zijn geweest op het geweer, het magazijn en/of de kogelpatronen dat het niet waarschijnlijk is dat dat bloed door forensisch onderzoekers en de medewerkers van TMFI niet zou zijn opgemerkt. Dat geldt zelfs als er niet specifiek naar bloed werd gezocht. De rechtbank deelt die visie.
Gelet op het aantreffen van het wapen op de plaats delict en in de nabijheid van de verdachte, alsmede het sporenbeeld, waarbij er zowel aan de buitenkant van het wapen, als op de kogelpatronen die in het magazijn van het wapen waren geladen DNA van de verdachte is aangetroffen, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de verdachte dat wapen met munitie op 19 oktober 2019 aldaar op enig moment voorhanden heeft gehad.