ECLI:NL:RBROT:2023:3196

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
10/680299-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en voorbereidingshandelingen hennepteelt

Op 18 april 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1989, in het kader van het onderzoek Sperwer. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en het plegen van voorbereidingshandelingen voor hennepteelt, zoals vastgelegd in artikel 11a van de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 18 tot en met 19 oktober 2019, samen met een ander, voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de aankoop van een grote hoeveelheid cannabis. Dit werd ondersteund door verklaringen van medeverdachten en getuigen, alsook door forensisch bewijs. De verdachte ontkende het voorhanden hebben van het vuurwapen, maar het DNA van de verdachte werd aangetroffen op het wapen en de munitie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op basis van het bewijs schuldig was aan beide tenlastegelegde feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van 346 dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, vooral gezien het ongecontroleerde bezit van vuurwapens.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/680299-19
Datum uitspraak: 18 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1989,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 maart 2023 en van 18 april 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt de verdachte in onderzoek Sperwer onder feit 1 verweten dat hij strafbare voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van middelen die op lijst I of lijst II van de Opiumwet zijn vermeld. Onder feit 2 wordt de verdachte het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen met bijbehorende munitie verweten.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde is bepleit dat niet kan worden bewezen dat de voorbereidingshandelingen zagen op een lijst I-middel. De verdachte heeft verklaard dat hij drugs wilde kopen, maar de soort en hoeveelheid drugs zijn onbekend gebleven. Uit de op een telefoon van een medeverdachte aangetroffen foto van verpakte pakketjes geld en schoenen die zouden lijken op die van de verdachte, kan in dit verband niets worden afgeleid.
Het onder 2 ten laste gelegde kan niet worden bewezen. De verdachte heeft verklaard dat hij geen wapen voorhanden heeft gehad. Hij is bestolen en beschoten. Het DNA van de verdachte dat op de buitenkant van het automatisch vuurwapen en op maximaal drie kogelpatronen uit het magazijn van het wapen is aangetroffen, kan worden verklaard door de worsteling die de verdachte met de schutter had. De verdachte is ook met het wapen op zijn hoofd geslagen, waardoor zijn bloed in het magazijn heeft kunnen lopen.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststaande feiten
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op zaterdag 19 oktober 2019, rond 20.36 uur, kreeg de politie meerdere meldingen van een schietincident nabij de [straatnaam01] te Sliedrecht. In de (omgeving van de) [straatnaam01] zijn vervolgens twee zwaargewonde mannen aangetroffen: de verdachte en medeverdachte [medeverdachte01] (hierna: [medeverdachte01] ). Beiden hadden schotwonden. De politie is hierop het onderzoek Sperwer gestart.
In de nabijheid van de verdachte en [medeverdachte01] is een automatisch vuurwapen aangetroffen. Op dit wapen, alsmede op daarin aangetroffen patronen, is blijkens forensisch onderzoek met een hoge mate van waarschijnlijkheid DNA van de verdachte aangetroffen. Op een patroon in de kamer van dit vuurwapen is een DNA-mengprofiel aangetroffen, waarvan medeverdachte [medeverdachte02] (hierna: [medeverdachte02] ) donor kan zijn. Met dit wapen lijkt niet op de verdachte en [medeverdachte01] te zijn geschoten.
Verschillende buurtbewoners hebben verklaard dat zij rond het tijdstip van het schietincident meerdere (gewapende) mannen in donkere kleding (en met tassen) in de omgeving van de flat aan de [straatnaam01] hebben waargenomen. Camerabeelden van de centrale hal van deze flat tonen een komen en gaan van meerdere mannen in (gedeeltelijk) donkere kleding op 19 oktober 2019 in de uren voorafgaand aan het schietincident. De verdachte en de medeverdachten [medeverdachte03] (hierna: [medeverdachte03] ) en [medeverdachte04] (hierna: [medeverdachte04] ) zijn op deze beelden te zien.
[medeverdachte03] is tevens zichtbaar op camerabeelden in het centrum van Rotterdam een dag vóór het schietincident, te weten op 18 oktober 2019. Hij houdt zich dan op bij een Seat Ibiza, die in verband wordt gebracht met de verdachte.
Onder de verdachte en [medeverdachte01] zijn meerdere telefoons in beslag genomen. Uit de zendmastgegevens van de telefoons waarvan de verdachte en [medeverdachte01] het eigenaarschap erkennen, volgt dat zij op 18 en 19 oktober 2019 in elkaars nabijheid zijn geweest. Onder [medeverdachte01] is voorts een telefoon in beslag genomen waarop onder andere een foto van
19 oktober 2019 met daarop een hoeveelheid pakketjes met – naar het zich laat aanzien – geld zichtbaar is.
Op dinsdag 22 oktober 2019 heeft het Team Criminele Inlichtingen een verstrekking gedaan aan onderzoek Sperwer, inhoudende dat [medeverdachte04] betrokken zou zijn geweest bij een ripdeal in Sliedrecht, waarbij hij mannen zou hebben neergeschoten en een aanzienlijk geldbedrag zou hebben buitgemaakt. Uiteindelijk zijn er zes personen in onderzoek Sperwer als verdachten aangemerkt, waaronder de verdachte.
Bewijsoverwegingen
Algemeen
Gelet op de inhoud van het dossier, waaronder een groot aantal getuigenverklaringen en het verhandelde ter terechtzitting, heeft de rechtbank de stellige indruk dat er meer personen betrokken zijn geweest bij de gebeurtenissen op 18 en 19 oktober 2019 dan de in totaal vijf verdachten die in dit onderzoek terecht staan. De verdachten lijken geen van allen het achterste van hun tong te laten zien. Dit betekent evenwel nog niet dat de rechtbank in het geheel geen betekenis toekent aan hetgeen door hen is verklaard, nu die verklaringen op onderdelen ook steun vinden in ander bewijsmateriaal en die verklaringen in zoverre betrouwbaar kunnen worden geacht.
Beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde
Mede op basis van de verklaring van de verdachte kan worden vastgesteld dat er op
18 oktober 2019 in een woning in Rotterdam aan de verdachte een drugsmonster is getoond. Die handeling hield verband met de deal die – naar de verdachte meende – een dag later zou gaan plaatsvinden.
Ten aanzien van de vraag of het daarbij om harddrugs ging heeft de officier van justitie aangevoerd dat in een tapgesprek tussen [medeverdachte02] en medeverdachte [medeverdachte05] (hierna: [medeverdachte05] ) is gesproken over “143”, bedragen die zijn uitgegeven en die zijn bijgehouden op een papiertje en er een bedrag van ruim zesendertigduizend euro is aangetroffen in de woning van [medeverdachte05] . Op de telefoon van [medeverdachte01] is een foto aangetroffen met minimaal dertig verpakte pakketjes met geld, waarop het getal ‘10’ is geschreven. Die wijze van bundelen komt overeen met hoe drie stapels van € 10.000,- bij [medeverdachte05] zijn aangetroffen. Die omstandigheden samen leveren bewijs op dat het ging om een drugsdeal waar een bedrag van € 300.000,- mee gemoeid was. Uit de hoogte van dat bedrag volgt dat het hier om harddrugs ging. Gelet op de gangbare kiloprijs ligt een deal voor de aankoop van softdrugs voor dat bedrag namelijk niet voor de hand, aldus dit alles de officier van justitie.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat niet kan worden bewezen dat die deal over harddrugs ging, waarbij de rechtbank opmerkt dat naar haar oordeel niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat met de drugsdeal een bedrag van (in de orde van grootte van) € 300.000 was gemoeid. Hetgeen daartoe door de officier van justitie is aangevoerd is niet toereikend. Met de verdediging is de rechtbank derhalve van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de betreffende deal over harddrugs ging. In het verlengde daarvan kan ook niet worden bewezen dat sprake is geweest van voorbereidingshandelingen die zagen op een lijst I-middel.
Met betrekking tot de vraag of er sprake was van voorbereidingshandelingen die zagen op een lijst II-middel, overweegt de rechtbank dat in artikel 11a Opiumwet (Opw) onder andere wordt verwezen naar artikel 11, lid 5 Opw. Gelet op het bepaalde in dat artikel moeten de voorbereidingshandelingen wel zien op de aankoop van een grote hoeveelheid van het middel. Uit artikel 1, lid 2 van het Opiumwetbesluit blijkt dat de ondergrens voor een grote hoeveelheid 500 gram hennep is.
[medeverdachte03] heeft in november 2021 verklaard dat de deal zag op 13 à 14 kilogram cannabis en in zijn laatste verhoor – toen hij als getuige werd gehoord – heeft hij verklaard dat hij niet precies wist om hoeveel cannabis het ging, maar dat het om een hoeveelheid van tussen de 15 en 20 kilogram ging. Derhalve kan uit de verklaringen van [medeverdachte03] worden afgeleid dat er sprake was van een grote hoeveelheid.
Naar het oordeel van de rechtbank waren de handelingen van de verdachte gericht op het tot stand laten komen van de drugsdeal, een dag later. In de hoedanigheid van koper heeft hij op 18 oktober 2019 een afspraak gemaakt voor de deal op 19 oktober 2019. Hij heeft daarbij nauw en bewust samengewerkt met [medeverdachte03] . Ook diens handelen was erop gericht om tot een vervolgafspraak voor een drugsdeal te komen.
Gelet op het voorgaande kan worden bewezen dat de verdachte – samen met een ander – strafbare voorbereidingshandelingen ten aanzien van een lijst II-middel heeft gepleegd, zodat het onder 1 ten laste gelegde in zoverre kan worden bewezen.
Beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde
De vraag is of de verdachte op enig moment op 19 oktober 2019 een automatisch vuurwapen voorhanden heeft gehad. In de bosjes is namelijk een Cz Sa Vz 58 V, kaliber: 7.62 x 39 gevonden. Het wapen, het magazijn van dat wapen, het kogelpatroon uit de kamer van het wapen en de achtentwintig kogelpatronen uit het magazijn zijn bemonsterd, waarna er DNA-onderzoek heeft plaatsgevonden. Bij dat onderzoek is niet gekeken naar de aard van het celmateriaal. De buitenzijde van het wapen is op meerdere plaatsen met één wattenstaafje bemonsterd en de achtentwintig kogelpatronen zijn per set van zeven patronen bemonsterd.
Uit het DNA-onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) volgt samengevat dat het DNA-profiel uit de bemonstering van het magazijn matcht met het DNA-profiel van de verdachte en dat het DNA-profiel uit de bemonstering van het wapen zelf een DNA-mengprofiel betreft, waarvan het hoofdprofiel matcht met dat van de verdachte en minimaal twee onbekende personen. Een deel van het DNA kan afkomstig zijn van [medeverdachte04] . Op het kogelpatroon uit de kamer van het wapen is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee donoren, waarbij het DNA-profiel van [medeverdachte02] één van de donoren kan zijn. Uit het onderzoek dat door The Maastricht Forensic Institute (TMFI) is uitgevoerd blijkt dat er vier DNA-mengprofielen zijn aangetroffen. In drie gevallen matcht het DNA-hoofdprofiel met het DNA-profiel van de verdachte. De verdachte zou ook donor kunnen zijn van het vierde DNA-mengprofiel, maar de bewijswaarde daarvan kon niet worden berekend.
Er is in mei 2021 contra-onderzoek uitgevoerd door het Forensisch Laboratorium voor DNA-Onderzoek van het Leids Universitair Medisch Centrum. Samengevat blijkt uit dit onderzoek dat de resultaten van het eerdere DNA-onderzoek kunnen worden bevestigd, met dien verstande dat er in het vierde DNA-mengprofiel van de kogelpatronen ook een match met het DNA-profiel van de verdachte kan worden vastgesteld en dat de match met het DNA-profiel van [medeverdachte04] niet conclusief is.
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van de rapportages vast dat het DNA van de verdachte is aangetroffen op (de buitenzijde van) het wapen zelf, op het magazijn van het wapen en op de vier groepen van steeds zeven kogelpatronen.
De verdachte heeft ontkend dat hij het wapen met munitie voorhanden heeft gehad. Hij vermoedt dat zijn DNA op het wapen en de kogelpatronen terecht is gekomen tijdens de worsteling met [medeverdachte04] , waarbij hij ook met het wapen op zijn hoofd is geslagen. De wond aan zijn hoofd is in het ziekenhuis gehecht. Bepleit is dat er bloed van de verdachte in het magazijn van het wapen is gelopen, waardoor er bloed op een aantal kogelpatronen terecht is gekomen.
Dit verweer slaagt niet. In het forensisch dossier (relaas, pagina 23) is door de forensisch coördinator van de politie overwogen dat de kogelpatronen tijdens het aantreffen van het wapen in het magazijn geladen waren en zodoende niet van de buitenzijde konden worden aangeraakt. De suggestie dat er mogelijk bloed uit de wond aan het hoofd van de verdachte in het magazijn is gelopen acht hij niet waarschijnlijk.
In dat geval zou er een dusdanig grote hoeveelheid bloed aanwezig moet zijn geweest op het geweer, het magazijn en/of de kogelpatronen dat het niet waarschijnlijk is dat dat bloed door forensisch onderzoekers en de medewerkers van TMFI niet zou zijn opgemerkt. Dat geldt zelfs als er niet specifiek naar bloed werd gezocht. De rechtbank deelt die visie.
Gelet op het aantreffen van het wapen op de plaats delict en in de nabijheid van de verdachte, alsmede het sporenbeeld, waarbij er zowel aan de buitenkant van het wapen, als op de kogelpatronen die in het magazijn van het wapen waren geladen DNA van de verdachte is aangetroffen, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de verdachte dat wapen met munitie op 19 oktober 2019 aldaar op enig moment voorhanden heeft gehad.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 18 oktober 2019 tot en met 19 oktober 2019 te Sliedrecht en Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander
- gelden, voorhanden heeft gehad,
waarvan hij en zijn mededader wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten,
hebbende verdachte en verdachtes mededader,
- ( op 18 oktober) een afspraak gemaakt met twee personen om (op 19 oktober) een hoeveelheid verdovende middelen zoals vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II aan te schaffen en
- ( op 19 oktober) zich naar Rotterdam en Sliedrecht begeven en
- ( daarbij) enig geldbedrag voorhanden gehad
- ( vervolgens) personen in een woning (gelegen op/aan de [adres02] te Sliedrecht) ontmoet en
- ( vervolgens) voornoemd geldbedrag aan voornoemde personen gegeven;
2.
hij op 19 oktober 2019 te Sliedrecht, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk/type: Cz Sa Vz 58 V, kaliber: 7.62 x 39
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten 29, bij voornoemd vuurwapen behorende, kogelpatronen van het kaliber 7.62 x 39, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 11a van de Opiumwet. Hij heeft immers – nadat daartoe was bemiddeld – op 18 oktober 2019 een drugsmonster gezien en naar aanleiding daarvan voor 19 oktober 2019 een afspraak gemaakt die zag op de aankoop van een grote hoeveelheid cannabis. Cannabis is door de wetgever geplaatst op lijst II van de Opiumwet. De illegale hennepteelt – waaronder ook de handelingen worden begrepen die worden verricht met het oog op de verkoop van grote hoeveelheden hennep – levert een reëel veiligheidsrisico op voor de samenleving waartegen moet worden opgetreden.
Daarnaast heeft de verdachte een automatisch vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens kent geen ander doel dan het toebrengen van ernstige schade aan anderen en/of de maatschappij. Het bezit daarvan brengt onder burgers gevoelens van onveiligheid teweeg en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het is algemeen bekend dat vuurwapenbezit niet zelden leidt tot het (ondeskundig) gebruik ervan, met ernstige gevolgen voor anderen. In deze specifieke zaak wordt dat pijnlijk duidelijk, omdat de verdachte en een medeverdachte zijn geraakt door kogels uit een vuurwapen. Bovendien bestaat een groot risico dat onschuldige omstanders worden getroffen, een risico dat wordt vergroot als het – zoals in deze zaak – gaat om een (semi)automatisch vuurwapen. Gelet op de toename van het vuurwapenbezit en het hoge gevaarzettende karakter daarvan dient daartegen streng te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
8 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Bij de berechting van een zaak waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 20 oktober 2019 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 20 oktober 2019 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim drie jaar en vijf maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van één jaar en vijf maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf. Mede gelet op die omstandigheid zal daarom worden volstaan met een straf die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 11a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 346 (driehonderd zesenveertig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht zodat er geen onvoorwaardelijk strafdeel meer resteert, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. P.E. van Althuis en F. van Buchem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 18 oktober 2019 tot en met 19 oktober 2019 te Sliedrecht en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist/wisten, althans ernstig reden heeft/hebben gehad om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- ( op 18 oktober) een afspraak gemaakt met twee (nog onbekende) personen om (op 19 oktober) een hoeveelheid van een of meerdere (verdovende) middelen zoals vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I aan te schaffen en/of
- ( op 19 oktober) zich in een of meerdere voertuigen naar Rotterdam en/of Sliedrecht begeven en/of
- ( daarbij) enig geldbedrag en/of een (automatisch) vuurwapen voorhanden gehad
- ( vervolgens) voornoemde personen in een woning (gelegen op/aan [adres02] te Sliedrecht) ontmoet en/of
- ( vervolgens) voornoemd geldbedrag aan voornoemde personen gegeven;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 18 oktober 2019 tot en met 19 oktober 2019 te Sliedrecht en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
- stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad en/of
- vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad,
waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- ( op 18 oktober) een afspraak gemaakt met twee (nog onbekende) personen om (op 19 oktober) een hoeveelheid van een of meerdere (verdovende) middelen zoals vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II aan te schaffen en/of
- ( op 19 oktober) zich in een of meerdere voertuigen naar Rotterdam en/of Sliedrecht begeven en/of
- ( daarbij) enig geldbedrag en/of een (automatisch) vuurwapen voorhanden gehad
- ( vervolgens) voornoemde personen in een woning (gelegen op/aan [adres02] te Sliedrecht) ontmoet en/of
- ( vervolgens) voornoemd geldbedrag aan voornoemde personen gegeven;
2.
hij op of omstreeks 19 oktober 2019 te Sliedrecht alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en), een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk/type: Cz Sa Vz 58 V, kaliber: 7.62 x 39
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten 29, bij voornoemd vuurwapen behorende, kogelpatronen van het kaliber 7,62 x 39, voorhanden heeft gehad.