ECLI:NL:RBROT:2023:3194

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
10/680305-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot moord en doodslag, maar veroordeling voor voorbereidingshandelingen hennepteelt

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1993 en niet ingeschreven in de basisregistratie, heeft de rechtbank Rotterdam op 18 april 2023 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van poging tot moord, doodslag, diefstal met geweld, afpersing en het voorhanden hebben van vuurwapens. De rechtbank heeft op basis van het bewijs geoordeeld dat de poging tot moord niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor hennepteelt, wat resulteerde in een veroordeling tot een gevangenisstraf van twee maanden.

De zaak, die bekendstaat als onderzoek Sperwer, omvatte een schietincident op 19 oktober 2019 in Sliedrecht, waarbij twee mannen gewond raakten. De verdachte was betrokken bij een drugsdeal die uitliep op geweld. De rechtbank heeft de verklaringen van medeverdachten en getuigen gewogen, evenals forensisch bewijs, en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet de schutter was, maar wel betrokken was bij de voorbereidingen voor de drugsdeal. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ernstiger beschuldigingen, maar de voorbereidingshandelingen voor de hennepteelt zijn bewezen verklaard, wat leidde tot de opgelegde straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/680305-19
Datum uitspraak: 18 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1993,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
raadsman mr. N. Hendriksen, advocaat te Hoorn.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2023 en van 18 april 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 7 maart 2023 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt de verdachte in onderzoek Sperwer onder feit 1 verweten dat hij heeft geprobeerd om twee personen te doden. Impliciet primair is dat ten laste gelegd als poging moord en impliciet subsidiair als poging doodslag. Onder feit 2 wordt de verdachte diefstal met geweld en/of afpersing van een onbekend gebleven geldbedrag, een horloge en een mobiele telefoon verweten. Onder feit 3 wordt hem verweten dat hij meerdere vuurwapens, waaronder een automatisch vuurwapen met munitie, voorhanden heeft gehad. Ten slotte worden hem onder feit 4 strafbare voorbereidingshandelingen verweten, ten aanzien van middelen die op lijst I of lijst II van de Opiumwet zijn vermeld.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, met partiële vrijspraak van de onder 2 ten laste gelegde telefoon en horloge;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak van het onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachten in het onderzoek Sperwer hebben elkaar op 18 oktober 2019 ontmoet in Rotterdam. Daar heeft de verdachte een drugsmonster getoond en vervolgens is er een afspraak gemaakt voor de dag daarop. Op 19 oktober 2019 hebben de verdachten elkaar ontmoet in een woning aan de [adres01] in Sliedrecht. Uit verklaringen van medeverdachte [medeverdachte01] (hierna: [medeverdachte01] ) en medeverdachte [medeverdachte02] (hierna: [medeverdachte02] ) blijkt dat het om een drugsdeal zou gaan. Uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte03] (hierna: [medeverdachte03] ) niet van plan waren om drugs te leveren; zij waren van plan om het aankoopbedrag met geweld te stelen.
Uit het onderzoek blijkt dat de verdachte op 18 oktober 2019 in een Kia Niro reed. Uit de gegevens van het peilbaken dat onder die Kia was geplaatst, blijkt dat die auto op
19 oktober 2019 nabij de plaats delict is geweest. Op basis van camerabeelden in de centrale hal van de flat aan de [straatnaam01] , waar de verdachte op is herkend, de verklaringen van [medeverdachte01] , medeverdachte [medeverdachte04] (hierna: [medeverdachte04] ) en [medeverdachte02] , alsmede een DNA-match op een kogelpatroon uit het automatische vuurwapen dat op de plaats delict is aangetroffen, kan worden bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft gepleegd.
4.2.2.
Beoordeling
Vaststaande feiten
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op zaterdag 19 oktober 2019, rond 20.36 uur, kreeg de politie meerdere meldingen van een schietincident nabij de [straatnaam01] te Sliedrecht. In de (omgeving van de) [straatnaam01] zijn vervolgens twee zwaargewonde mannen aangetroffen: [medeverdachte01] en [medeverdachte04] . Beiden hadden schotwonden. De politie is hierop het onderzoek Sperwer gestart.
In de nabijheid van [medeverdachte01] en [medeverdachte04] is een automatisch vuurwapen aangetroffen. Op dit wapen, alsmede op daarin aangetroffen kogelpatronen, is blijkens forensisch onderzoek met een hoge mate van waarschijnlijkheid DNA van [medeverdachte01] aangetroffen. Op een patroon in de kamer van dit vuurwapen is een DNA-mengprofiel aangetroffen, waarvan de verdachte donor kan zijn. Met dit wapen lijkt niet op [medeverdachte01] en [medeverdachte04] te zijn geschoten.
Verschillende buurtbewoners hebben verklaard dat zij rond het tijdstip van het schietincident meerdere (gewapende) mannen in donkere kleding (en met tassen) in de omgeving van de flat aan de [straatnaam01] hebben waargenomen. Camerabeelden van de centrale hal van deze flat tonen een komen en gaan van meerdere mannen in (gedeeltelijk) donkere kleding op 19 oktober 2019 in de uren voorafgaand aan het schietincident.
[medeverdachte01] , [medeverdachte03] en [medeverdachte02] zijn op deze beelden te zien.
[medeverdachte02] is tevens zichtbaar op camerabeelden in het centrum van Rotterdam een dag vóór het schietincident, te weten op 18 oktober 2019. Hij houdt zich dan op bij een Seat Ibiza, die in verband wordt gebracht met [medeverdachte01] .
Onder [medeverdachte01] en [medeverdachte04] zijn meerdere telefoons in beslag genomen. Uit de zendmastgegevens van de telefoons van [medeverdachte01] en [medeverdachte04] volgt dat zij op 18 en 19 oktober 2019 in elkaars nabijheid zijn geweest. Onder [medeverdachte04] is voorts een telefoon in beslag genomen waarop onder andere een foto van 19 oktober 2019 met daarop een hoeveelheid pakketjes met – naar het zich laat aanzien – geld zichtbaar is.
Op dinsdag 22 oktober 2019 heeft het Team Criminele Inlichtingen een verstrekking gedaan aan onderzoek Sperwer, inhoudende dat de medeverdachte [medeverdachte03] (hierna: [medeverdachte03] ) betrokken zou zijn geweest bij een ripdeal in Sliedrecht, waarbij hij mannen zou hebben neergeschoten en een aanzienlijk geldbedrag zou hebben buitgemaakt. Uiteindelijk zijn er zes personen in onderzoek Sperwer als verdachten aangemerkt, waaronder de verdachte.
Verklaring van de verdachte
De verdachte, die in november 2019 is aangehouden, heeft zich aanvankelijk steeds op zijn zwijgrecht beroepen. Pas tijdens een verhoor in februari 2021 heeft hij verklaard dat hij was gevraagd om op de vrijdag voor het schietincident
[de rechtbank begrijpt: op 18 oktober 2019]bij een afspraak aanwezig te zijn, waarbij hij op verzoek een drugsmonster heeft getoond. De verdachte heeft op zitting ontkend dat hij de persoon op de camerabeelden uit de parkeergarage Q-park Weena is en eveneens dat hij de persoon op de camerabeelden van de centrale hal van de flat aan de [straatnaam01] is die in het onderzoek wordt aangeduid met NNM2.
Verklaringen van medeverdachten
[medeverdachte01]heeft het navolgende verklaard.
[medeverdachte02] heeft hem benaderd en aangeboden om drugs te kopen, waarna zij op vrijdag
18 oktober 2019 hebben afgesproken in het centrum van Rotterdam. [medeverdachte02] kwam op de afgesproken plek met twee Marokkaanse jongens aan, te weten schutter 1 (langer, groen trainingspak) en schutter 2 (kleiner, kaal en een mollig postuur). [medeverdachte02] is bij [medeverdachte01] in de auto gestapt en zij zijn schutter 1 gevolgd. Schutter 1 reed in een zwarte jeep, merk Kia, uit de parkeergarage aan de Weena. Schutter 2 reed in een andere auto. Elders in Rotterdam hebben zij een woning betreden. [medeverdachte04] was daar ook afgezet. In die woning heeft [medeverdachte01] wat drugs gezien en daarna heeft hij met schutter 2 een afspraak voor de dag erna gemaakt. Op zaterdag 19 oktober 2019 was aanvankelijk weer in Rotterdam afgesproken, maar toen hij eenmaal in Rotterdam was kreeg hij een adres in Sliedrecht door.
[medeverdachte01] en [medeverdachte04] hebben zich vervolgens in twee auto’s naar Sliedrecht begeven. Daar aangekomen heeft [medeverdachte01] zijn auto geparkeerd en is samen met [medeverdachte04] naar het opgegeven adres gereden. Na een kort gesprek met [medeverdachte02] en schutter 2 zijn [medeverdachte01] en [medeverdachte04] teruggereden naar de auto van [medeverdachte01] om het geld dat hij had verdeeld in twee sporttassen van BALR op te halen. Daarna zijn zij met twee auto’s naar de [straatnaam01] gereden. In de centrale hal van de flat aan de [straatnaam01] heeft [medeverdachte01] [medeverdachte02] en schutter 2 getroffen, waarna ze gezamenlijk naar de flatwoning zijn gelopen.
Eenmaal in de flatwoning heeft schutter 2 de tassen in ontvangst genomen. Hij heeft een stapeltje geld uit één van de tassen gehaald en dat kort bekeken, waarna hij naar een slaapkamer liep. Kort daarna kwamen schutter 1 en schutter 2 met wapens uit de slaapkamer. Schutter 2 had een pistool vast. Schutter 1 had een groter vuurwapen, een Kalasjnikov. [medeverdachte01] moest op de grond gaan liggen en hij moest zijn telefoon en zijn horloge afgeven. Toen [medeverdachte01] weer keek, had schutter 2 de tassen aan schutter 1 gegeven en hadden zij van wapen gewisseld. Schutter 1 was al naar het balkon gelopen. Nadat schutter 2 tegen schutter 1 zei dat hij hem rugdekking moest geven, zag [medeverdachte01] het rode licht van de laserpointer die op het pistool zat, door de woning bewegen. Beide schutters zijn vervolgens van het balkon afgesprongen.
[medeverdachte01] is aan de voorzijde van de woning van het balkon afgesprongen. Buiten riep hij naar [medeverdachte04] dat het fout was gegaan. [medeverdachte01] zag de schutters rennen en is vervolgens naar hen toe gerend om zijn spullen terug te krijgen. Toen hij tien meter bij hen vandaan was, hoorde hij schoten. Hij denkt dat hij op dat moment in zijn arm werd geraakt. Hij rende door en raakte in een worsteling met schutter 2, omdat hij zijn tas wilde terugpakken. Toen werd er weer op hem geschoten. Ook werd hij op zijn hoofd geslagen met een vuurwapen.
[medeverdachte01] heeft [medeverdachte03] herkend als schutter 2 en de verdachte als schutter 1. Hij herkende de verdachte, omdat hij dezelfde donkergroene kleding droeg die hij de dag daarvoor tijdens de ontmoeting in Rotterdam ook had gedragen. Ook herkende hij hem aan zijn gebit; de voortanden van de verdachte staan naar voren en uit elkaar.
[medeverdachte01] heeft over de hoogte van het geldbedrag niet willen verklaren.
[medeverdachte02]heeft het volgende verklaard
[medeverdachte02] heeft vier ontmoetingen gehad met “de dealer” (door [medeverdachte01] schutter 2 genoemd), die hem cannabis te koop aanbood. De dag waarop de dealer zijn koopwaar aan [medeverdachte02] heeft laten zien, ergens in een woning in Rotterdam, de ontmoeting op 18 oktober 2019 bij een restaurant, de ontmoeting diezelfde dag in de woning waar de drugs werd getoond aan [medeverdachte01] en de ontmoeting in de woning aan de [straatnaam01] in Sliedrecht. De dealer was steeds met dezelfde “handlanger” (door [medeverdachte01] schutter 1 genoemd). Toen [medeverdachte02] met [medeverdachte01] en de dealer in de woning aan de [straatnaam01] was, pakte de dealer de tassen aan. De dealer keek snel naar het geld en ging het wegzetten. Toen de dealer zich omdraaide hoorde [medeverdachte02] het geluid van een slede van een wapen dat werd geladen. De dealer had een wapen van het merk Glock met een laserpointer vast. De andere man volgde de dealer met een AK in de hand. Omdat [medeverdachte02] eerder dan [medeverdachte01] het geluid van het doorladen van een wapen herkende en omdat hij zich dichter bij het balkon bevond, zag hij kans om de op de eerste verdieping gelegen woning te ontvluchten, door aan de achterzijde van die woning van het balkon af te springen. [medeverdachte02] herkende de man met de AK in de hand als de handlanger van de dealer en van de eerdere afspraken. Ondanks dat deze man op 19 oktober 2019 een bivakmuts droeg, herkende hij deze man aan zijn blauwe of groene ogen.
[medeverdachte04]heeft het volgende verklaard:
Hij zag [medeverdachte01] achter twee jongens aanrennen. Hij hoorde knallen en kort daarna zag hij [medeverdachte01] op de grond liggen. Hij zag dat [medeverdachte01] daarna door de kale persoon met het machinegeweer op zijn hoofd werd geslagen. Op dat moment hoorde [medeverdachte04] weer knallen en werd hij geraakt in zijn arm. Hij zag dat schuin achter de kale man een tweede persoon stond, die schoot met een handvuurwapen waar een laser op zat.
Camerabeelden centrale hal flatgebouw [straatnaam01]
Uit het onderzoek naar de camerabeelden in het flatgebouw is gebleken dat de woning aan de [adres01] in Sliedrecht omstreeks 17:21 uur door de bewoner en twee vrienden is verlaten. Vanaf 18:39 uur was een persoon zichtbaar die wordt aangeduid als NNM2. Die persoon droeg een blauwe boodschappentas van Albert Heijn in zijn linkerhand. Voorts droeg hij een blauwe spijkerbroek, een blauwe jas, bruine schoenen, had hij een zwarte capuchon over zijn hoofd en droeg hij kruislings een band over zijn bovenlichaam, alsof hij een schoudertas droeg. Om 20:24 uur zijn drie personen, te weten [medeverdachte01] , [medeverdachte02] en [medeverdachte03] te zien. Zij lopen de trap op, nadat [medeverdachte03] de deur opende voor [medeverdachte01] en [medeverdachte02] . [medeverdachte01] droeg bij binnenkomst twee tassen van het merk BALR.
Camerabeelden Q-Park Weena en Holland Casino
Op camerabeelden van Q-Park Weena Rotterdam en Holland Casino Rotterdam is zichtbaar dat op 18 oktober 2019 om 19:04 een Kia Niro met kenteken [kenteken01] uit de parkeergarage reed, waarna er twee keer kort een lichtschijnsel te zien was. De Kia werd gevolgd door een Seat Ibiza, zijnde de auto waarin [medeverdachte01] reed.
Op camerabeelden van kort daarvoor bij de betaalautomaat in die parkeergarage, was een persoon zichtbaar die een betaling verrichtte. Beschreven is dat deze persoon een groene/grijze skinny jeans/broek droeg en een groen/grijs shirt met lange mouwen, die ter hoogte van de onderarmen zwart van kleur waren. Verder droeg deze persoon groene of donkerkleurige schoenen met witte zolen en gele accenten. Een agent die onderzoek heeft gedaan naar foto’s en video’s uit de telefoon van de verdachte, die in een ander onderzoek in beslag was genomen, heeft de verdachte herkend als de persoon bij de betaalautomaat.
Peilbaken
Uit het dossier blijkt dat onder de Kia Niro met kenteken [kenteken01] in een ander onderzoek een peilbaken was geplaatst. Aan de hand van GPS-bakengegevens blijkt dat die Kia op
19 oktober 2019 omstreeks 18:36 uur is geparkeerd in de omgeving van de [straatnaam01] in Sliedrecht.
DNA op kogelpatroon
Getuige [getuige01] , die ter plaatse op straat aanwezig was, heeft na het schieten twee personen zien weglopen. Hij heeft gezien dat één van hen een vuurwapen bij zich droeg. Door de kromming van het magazijn van dat wapen deed dat wapen hem denken aan een AK47. Dat wapen is daar in de bosjes gegooid. De politie heeft dat wapen op zijn aanwijzingen aangetroffen. Het wapen en de munitie die in dat wapen zat, zijn onderzocht. Het bleek te gaan om een automatisch vuurwapen van het merk Cz. Op een kogelpatroon die in de kamer van het automatisch wapen is aangetroffen is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee personen, van wie zeker één man. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte donor kan zijn van dit aangetroffen mengprofiel.
Bewijsoverwegingen
Gelet op de inhoud van het dossier, waaronder een groot aantal getuigenverklaringen en het verhandelde ter terechtzitting, heeft de rechtbank de stellige indruk dat er meer personen betrokken zijn geweest bij de gebeurtenissen op 18 en 19 oktober 2019 dan de in totaal vijf verdachten die in dit onderzoek terecht staan. De verdachten lijken geen van allen het achterste van hun tong te laten zien. Dit betekent evenwel nog niet dat de rechtbank in het geheel geen betekenis toekent aan hetgeen door hen is verklaard, nu die verklaringen op onderdelen ook steun vinden in ander bewijsmateriaal en die verklaringen in zoverre betrouwbaar kunnen worden geacht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat die verklaringen – anders dan door de verdediging betoogd – niet integraal dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank stelt – ondanks de ontkenning van de verdachte – op grond van haar eigen waarneming ter terechtzitting vast dat hij wel de persoon is die zichtbaar is op voornoemde beelden uit de parkeergarage. In het verlengde daarvan stelt de rechtbank vast dat de verdachte de persoon is die op vrijdag 18 oktober 2019 in de Kia Niro reed en werd gevolgd door de door [medeverdachte01] bestuurde auto. In combinatie met de door de verdachte en [medeverdachte02] afgelegde verklaringen stelt de rechtbank voorts vast dat hij de persoon is geweest die op 18 oktober 2019 in een woning in Rotterdam een drugsmonster heeft getoond aan
[medeverdachte01] .
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de verdachte tevens de persoon is die op 19 oktober 2019 als schutter was betrokken bij de ripdeal.
In het dossier worden de hierboven beschreven gegevens met betrekking tot het peilbaken onder de Kia Niro en de aankomst van NNM2 in het portiek van het appartementencomplex door de politie gecombineerd. Vervolgens wordt er gerelateerd dat het globale postuur van NNM2 en het postuur van de verdachte overeenkomen en dat de door NNM2 gedragen kleding overeenkomsten vertoont met de kleding die de verdachte op 18 oktober 2019 droeg. Hierna wordt er geconcludeerd dat het waarschijnlijk is dat NNM2 de verdachte betreft.
In het algemeen geldt dat met herkenningen met enige behoedzaamheid moet worden omgegaan.
In deze zaak overtuigt de herkenning van de verdachte als de man die is aangeduid met NNM2 de rechtbank niet. Anders dan is geverbaliseerd ziet de rechtbank in de (beschrijving van de) kleding die de verdachte op 18 oktober 2019 droeg (te weten: een grijze/groene broek en top, donkere schoenen met een witte zool en gele accenten) geen overeenkomsten met de kleding die NNM2 op 19 oktober 2019 droeg (te weten: een blauwe broek, een blauwe jas, een zwarte capuchon en bruine schoenen). De herkenning van de verdachte als NNM2 berust daarmee alleen op het “globale postuur” dat overeen zou komen met het postuur van de verdachte, hetgeen onvoldoende specifiek is. Weliswaar is de vaststelling dat de verdachte de Kia Niro op 18 oktober 2019 heeft bestuurd een aanwijzing voor zijn aanwezigheid in Sliedrecht op 19 oktober 2019, maar dat levert geen wettig en overtuigend bewijs op voor zijn daadwerkelijke aanwezigheid. Bovendien betreft het een huurauto die door iemand anders dan de verdachte is gehuurd en dus mogelijk ook door andere personen werd gebruikt.
De herkenning van de verdachte door [medeverdachte01] in de woning op 19 oktober 2019, overtuigt de rechtbank evenmin. [medeverdachte01] heeft verklaard dat hij de verdachte herkende van de afspraak die hij een dag eerder had in een woning in Rotterdam. De verdachte zou op beide dagen dezelfde donkergroene kleding hebben gedragen. Op de camerabeelden van de hal in de flat aan de [straatnaam02] is echter niet te zien dat iemand die een donkergroene broek en top droeg het complex heeft betreden, nadat de bewoner uit de woning was vertrokken. Dit objectieve gegeven doet af aan de bruikbaarheid van de herkenning van
[medeverdachte01] .
Afgezien van het feit dat [medeverdachte02] heeft verklaard dat de verdachte een bivakmuts droeg, waar [medeverdachte01] niet over een bivakmuts heeft verklaard, hecht de rechtbank ook overigens geen doorslaggevende waarde aan de herkenning door [medeverdachte02] . Geen van de andere verdachten of getuigen heeft verklaard over iemand die een bivakmuts droeg en er is ook geen bivakmuts aangetroffen. Voorts heeft de rechtbank ter zitting op grond van haar eigen waarneming vastgesteld dat de verdachte bruine ogen heeft, terwijl [medeverdachte02] de verdachte aan zijn blauwe of groene ogen zou hebben herkend. Dit leidt ertoe dat ook voor dat onderdeel van de verklaring van [medeverdachte02] geen steun in het dossier te vinden is.
Met betrekking tot het aangetroffen mengprofiel op de kogel in de kamer van het automatische wapen geldt dat, bij gebrek aan gericht onderzoek daarnaar, niet bekend is geworden wat de aard van het DNA-materiaal is. Eveneens is onduidelijk wanneer het DNA van de verdachte op het kogelpatroon, een verplaatsbaar object, terecht is gekomen. Daarnaast is er een grote hoeveelheid DNA van [medeverdachte01] , waaronder een hoofdprofiel, op het wapen zelf en op de kogelpatronen in het magazijn van het wapen aangetroffen. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat er DNA van de verdachte op een kogelpatroon in het wapen is aangetroffen, dat op enig moment in de heerschappij van
[medeverdachte01] is geweest. Vastgesteld is ook dat [medeverdachte01] en de verdachte elkaar een dag eerder in Rotterdam hebben ontmoet bij het tonen van het drugsmonster. Van die ontmoeting is niet bekend geworden wat zich daar precies heeft afgespeeld en zoals eerder gezegd heeft de rechtbank bovendien de indruk dat geen van de verdachten het achterste van de tong heeft laten zien. Mede om die reden kan secundaire overdracht van DNA van de verdachte op de kogelpatroon niet met voldoende zekerheid worden uitgesloten.
Forensisch bewijs dat de verdachte aanwezig is geweest in de woning aan de [adres01] in Sliedrecht ontbreekt.
Naar het oordeel van de rechtbank laten de resultaten van het onderzoek, ook als zij in onderlinge samenhang worden bezien, ruimte voor het alternatieve scenario, zoals de verdachte dat heeft geschetst. Er is kortom, zoals blijkt uit hetgeen hierboven is beschreven, geen wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte op 19 oktober 2019 aanwezig was in de woning aan de [adres01] in Sliedrecht, of kort daarna op straat aan de [straatnaam03] in Sliedrecht, de plaats waar is geschoten.
Voorwaardelijk verzoek
De verdediging heeft verzocht om het door The Maastricht Forensic Institute (TMFI) uitgevoerde DNA-onderzoek te laten verifiëren ten aanzien van de verkregen resultaten en de getrokken conclusies, als dat rapport voor het bewijs zou worden gebruikt. De rechtbank stelt vast dat die voorwaarde niet wordt vervuld, zodat de rechtbank dit verzoek passeert.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft verklaard dat hij op 18 oktober 2019 een drugsmonster heeft getoond. Het meest zuiver zou een veroordeling zijn voor overtreding van artikel 10a Opiumwet óf artikel 11a Opiumwet.
In een tapgesprek tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte05] (hierna: [medeverdachte05] ) is gesproken over “143”, bedragen die zijn uitgegeven en die zijn bijgehouden op een papiertje en er is een bedrag van ruim zesendertigduizend euro aangetroffen in de woning van [medeverdachte05] . Op de telefoon van [medeverdachte04] is een foto aangetroffen met minimaal dertig verpakte pakketjes met geld, waarop het getal ‘10’ is geschreven. Die wijze van bundelen komt overeen met hoe drie stapels van € 10.000,- bij [medeverdachte05] zijn aangetroffen. Die omstandigheden samen leveren bewijs op dat het ging om een drugsdeal waar een bedrag van € 300.000,- mee gemoeid was. Uit de hoogte van dat bedrag volgt dat het hier om harddrugs ging. Gelet op de gangbare kiloprijs ligt een deal voor de aankoop van softdrugs voor dat bedrag namelijk niet voor de hand. Daarmee kan het onder 4 ten laste gelegde bewezen worden in die zin, dat artikel 10a van de Opiumwet is overtreden.
4.3.2.
Standpunt verdediging
Uit het dossier valt niet af te leiden dat er sprake was van voorbereidingshandelingen ten aanzien van een lijst I-middel. Er zijn geen drugs aangetroffen en de omvang van het geldbedrag is niet duidelijk geworden, zodat ook daaruit niets kan worden afgeleid. Daarnaast heeft [medeverdachte02] specifiek over cannabis verklaard.
Er kan niet worden bewezen dat de verdachte zich in strafbare zin schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet. De handelingen van de verdachte omvatten hoogstens het tonen van een monster op 18 oktober 2019 en zijn daarmee in een voorfase blijven steken, die niet strafbaar is. Hoewel het tonen van een monster verdacht is, kan daaruit niet worden afgeleid dat dat bedoelde goed – dat monster – bestemd was tot het plegen van het telen of verkopen van hennep in de uitoefening van beroep of bedrijf, zoals bedoeld in het derde lid van artikel 11 Opiumwet, dan wel tot het telen van een grote hoeveelheid hennep zoals bedoeld in het vijfde lid van artikel 11 Opiumwet. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde.
4.3.3.
Beoordeling
Hiervoor, in paragraaf 4.2.2., heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte op 18 oktober 2019 [medeverdachte02] heeft ontmoet in het centrum van Rotterdam bij de parkeergarage aan het Weena. Tevens kan worden vastgesteld dat [medeverdachte01] , [medeverdachte02] en de verdachte gelijktijdig naar een woning in Rotterdam zijn gereden. Vervolgens heeft de verdachte in deze woning een drugsmonster getoond aan [medeverdachte01] . Het tonen van dat monster hield, blijkens de verklaring van [medeverdachte01] en [medeverdachte02] , verband met de deal die een dag later, op 19 oktober 2019, zou plaatsvinden.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat niet kan worden bewezen dat die deal over harddrugs ging, waarbij de rechtbank opmerkt dat naar haar oordeel niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat met de drugsdeal een bedrag van (in de orde van grootte van) € 300.000 was gemoeid. Hetgeen daartoe door de officier van justitie is aangevoerd is niet toereikend. In het verlengde daarvan kan ook niet worden bewezen dat sprake is geweest van voorbereidingshandelingen die zagen op een
lijst I-middel.
Met betrekking tot de vraag of er sprake was van voorbereidingshandelingen die zagen op een lijst II-middel, overweegt de rechtbank dat uit de Memorie van Toelichting blijkt dat artikel 11a Opiumwet (Opw) ziet op diensten en handelingen die met het oog op het gehele productieproces van cannabis én op de verhandeling daarvan worden verricht. Dat volgt ook uit artikel 11a Opw, waarin onder andere wordt verwezen naar artikel 11 lid 5 Opw. In artikel 11 lid 5 Opw wordt vervolgens verwezen naar onder andere artikel 3 onder B Opw. Laatstgenoemde bepaling ziet tevens op het verkopen van cannabis. Gelet op artikel 11 lid 5 Opw is wel vereist dat – kort gezegd – de voorbereidingshandelingen betrekking hebben op een grote hoeveelheid van het middel. Uit artikel 1, lid 2 van het Opiumwetbesluit blijkt dat de ondergrens voor een grote hoeveelheid 500 gram hennep is.
[medeverdachte02] heeft verklaard dat hij in Rotterdam op straat is aangesproken door een dealer die hij later heeft herkend als [medeverdachte03] . Toen is hem een prijs voorgesteld voor de aankoop van één kilogram cannabis en bij afname van een grotere hoeveelheid kon die prijs verlaagd worden. Om die reden heeft [medeverdachte02] verschillende vrienden benaderd, waaronder
[medeverdachte01] . [medeverdachte02] heeft in november 2021 verklaard dat de deal zag op 13 à 14 kilogram cannabis en in zijn laatste verhoor – toen hij als getuige werd gehoord – heeft hij verklaard dat hij niet precies wist om hoeveel cannabis het ging, maar dat het om een hoeveelheid van ergens tussen de 15 en 20 kilogram ging.
Derhalve kan uit de verklaringen van [medeverdachte02] worden afgeleid dat er sprake was van een grote hoeveelheid.
Naar het oordeel van de rechtbank waren de handelingen van de verdachte gericht op het tot stand laten komen van een drugsdeal. Het tonen van een drugsmonster kent immers geen ander doel dan het laten zien van de aard en/of kwaliteit daarvan, in relatie tot een daarop volgende aankoop. De verdachte heeft een wezenlijke bijdrage aan het delict geleverd. Zonder zijn bijdrage op 18 oktober 2019 – inhoudende de afspraak in het centrum van Rotterdam en later het tonen van het drugsmonster in de woning elders in Rotterdam – was er immers geen afspraak gemaakt voor de deal op 19 oktober 2019. De verdachte heeft daarbij nauw en bewust samengewerkt met [medeverdachte02] wiens handelen er op gericht was om tot een vervolgafspraak voor de aankoop van drugs te komen.
Op grond van vorenstaande overwegingen kan worden bewezen dat de verdachte – samen met een ander – strafbare voorbereidingshandelingen ten aanzien van een lijst II-middel heeft gepleegd.
4.3.4.
Conclusie
Het onder 4 ten laste gelegde kan worden bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op18 oktober 2019 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander,
- stoffen voorhanden heeft gehad
waarvan hij en zijn mededader wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten,
hebbende verdachte en verdachtes mededader,
- ( op 18 oktober) een afspraak gemaakt met [medeverdachte01] om (op 19 oktober) een hoeveelheid verdovende middelen zoals vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II aan [medeverdachte01] te verkopen .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring in cursief verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
4.
medeplegen van het voorhanden hebben van stoffen waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich – samen met een ander – schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 11a van de Opiumwet. Cannabis is strafbaar gesteld en door de wetgever geplaatst op lijst II van de Opiumwet. De illegale hennepteelt – waaronder ook de handelingen worden begrepen die worden verricht met het oog op de verkoop van grote hoeveelheden hennep – levert een reëel veiligheidsrisico op voor de samenleving, waartegen moet worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
8 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) van zes maanden gevangenisstraf voor het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van tussen de tien en vijfentwintig kilogram softdrugs als uitgangspunt genomen.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 13 november 2019 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 13 november 2019 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim drie jaar en vijf maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van een jaar en vijf maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit in het voordeel van de verdachte gecompenseerd te worden bij de op te leggen straf.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. P.E. van Althuis en F. van Buchem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 oktober 2019 te Sliedrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een of meerdere personen, te weten [medeverdachte01] en/of [slachtoffer01] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval met dat opzet, met een of meer vuurwapen(s) (meermalen) heeft geschoten op die [medeverdachte01] en/of [medeverdachte04] ,
terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 19 oktober 2019 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een onbekend geldbedrag en/of een horloge en/of een mobiele telefoon, in elk geval enige goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [medeverdachte01] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [medeverdachte01] en/of [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het tonen en/of richten van een of meerdere vuurwapens aan en/of op die [medeverdachte01] en/of (vervolgens) meermalen met die vuurwapens schieten op die [medeverdachte01] en/of [medeverdachte04]
en/of
hij op of omstreeks 19 oktober 2019 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [medeverdachte01] heeft gedwongen tot de afgifte van een onbekend geldbedrag en/of een horloge en/of een mobiele telefoon, die geheel of te dele aan die [medeverdachte01] toebehoorde, door een of meerdere vuurwapens aan die [medeverdachte01] te tonen en/of (vervolgens) die vuurwapens op die [medeverdachte01] te richten;
3.
hij op of omstreeks 19 oktober 2019 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met (een) ander(en)
* een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk/type: Cz Sa Vz 58 V, kaliber: 7.62 x 39
en/of
* munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten 29, bij voornoemd vuurwapen behorende, kogelpatronen van het kaliber 7.62 x 39,
althans een of meer vuurwapens van categorie II van de Wet wapens en munitie
en/of
* een of meer vuurwapens van categorie III van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad;
4.
hij in of omstreeks de periode van 18 oktober 2019 tot en met 19 oktober 2019 te Sliedrecht en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist/wisten,
althans ernstig reden heeft/hebben gehad om te vermoeden dat zij bestemd waren
tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- ( op 18 oktober) een afspraak gemaakt met een of meerdere personen, te weten [medeverdachte01] en/of [slachtoffer01] om (op 19 oktober) een hoeveelheid van een of meerdere (verdovende) middelen zoals vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I aan [medeverdachte01] en/of [medeverdachte04] te verkopen en/of
- ( op 19 oktober) zich in een of meerdere voertuigen naar Rotterdam en/of Sliedrecht begeven en/of
- ( daarbij) een of meerdere vuurwapens voorhanden gehad
- ( vervolgens) voornoemde personen in een woning (gelegen op/aan [adres01] te Sliedrecht) ontmoet
en/of
hij in of omstreeks de periode van 18 oktober 2019 tot en met 19 oktober
2019 te Sliedrecht en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
- stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad en/of
- vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad,
waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- ( op 18 oktober) een afspraak gemaakt met een of meerdere personen, te weten [medeverdachte01] en/of [slachtoffer01] om (op 19 oktober) een hoeveelheid van een of meerdere (verdovende) middelen zoals vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II aan [medeverdachte01] en/of [medeverdachte04] te verkopen en/of
- ( op 19 oktober) zich in een of meerdere voertuigen naar Rotterdam en/of Sliedrecht begeven en/of
- ( daarbij) een of meerdere vuurwapens voorhanden gehad
- ( vervolgens) voornoemde personen in een woning (gelegen op/aan [straatnaam01]
6 te Sliedrecht) ontmoet.