ECLI:NL:RBROT:2023:3166

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
10/265327-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging, wapenbezit en schuldheling met deels voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1985 op de Nederlandse Antillen. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging, wapenbezit en schuldheling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 oktober 2022 vanuit zijn woning met een vuurwapen een schot heeft gelost in de richting van [slachtoffer01], die hem eerder had bedreigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij opzettelijk de dood van [slachtoffer01] heeft beoogd, en sprak hem vrij van de poging tot moord en doodslag. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, omdat hij met het schot [slachtoffer01] heeft bedreigd. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden had, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank oordeelde ook dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schuldheling van een motorfiets, die als gestolen was aangemerkt. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 270 dagen, waarvan 169 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De verdachte moet zich houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn psychische klachten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/265327-22
Datum uitspraak: 6 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum01] 1985,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [woonplaats01] ,
raadsman mr. J.N. Hoek, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 23 januari (pro forma) en 23 maart 2023 (inhoudelijk).

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde pogingen tot moord op de aangevers [slachtoffer01] en [slachtoffer02] ;
  • partiele vrijspraak van de onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer02] ;
  • vrijspraak van de onder feit 3 primair ten laste gelegde diefstal;
  • bewezenverklaring van de onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer01] ;
  • bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde vuurwapen- en munitiebezit;
  • bewezenverklaring van de onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde heling;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden die door de reclassering geadviseerd zijn;
  • dat zal worden bevolen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak poging tot moord op [slachtoffer01] en [slachtoffer02]
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de poging tot moord op [slachtoffer01] en [slachtoffer02] niet wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte zal daarvan, zonder nadere motivering, worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en bedreiging ten aanzien van [slachtoffer02]
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de poging tot doodslag althans poging tot zware mishandeling althans bedreiging van [slachtoffer02] niet wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte zal daarvan, zonder nadere motivering, worden vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering poging tot doodslag althans poging tot zware mishandeling ten aanzien van [slachtoffer01] (feit 1)
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de poging tot doodslag op [slachtoffer01] wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de verdachte uit het slaapkamerraam met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer01] heeft geschoten. Daarin ligt besloten dat de verdachte tenminste (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer01] had.
4.3.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft weliswaar een schot gelost, maar hij heeft juist niet gericht geschoten op [slachtoffer01] . De verdachte heeft van meet af aan verklaard dat hij [slachtoffer01] alleen wilde afschrikken om daarmee zijn gezin te beschermen. De verdachte heeft ook verklaard dat hij gelijk na het schot tegen [slachtoffer01] heeft geroepen dat hij moest weggaan en dat hij niet op hem wilde schieten. De verdachte had dus geen opzet op de dood van [slachtoffer01] . Uit het voorgaande volgt ook dat het opzet van de verdachte niet was gericht op bedreiging van [slachtoffer01] met de dood of met zwaar lichamelijk letsel. Ook van de tenlastegelegde bedreiging moet de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
4.3.3.
Bespreking van het ten laste gelegde onder feit 1
De rechtbank gaat van de volgende feiten en omstandigheden uit:
De verdachte heeft regelmatig contact (gehad) met [naam01] , destijds de partner van [slachtoffer01] .
[slachtoffer01] verwijt de verdachte dat hij een relatie met [naam01] zou hebben gehad en het dus zijn schuld is dat zijn relatie met [naam01] is geëindigd.
[slachtoffer01] heeft in de weken voorafgaand aan het schietincident, zoals blijkt uit de verklaringen van [naam01] en [naam02] , direct en indirect, verbale bedreigingen geuit jegens de verdachte. Over de inhoud daarvan lopen de verklaringen van verdachte en [slachtoffer01] uiteen. De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer01] hem veelvuldig heeft bedreigd met de dood, [slachtoffer01] stelt enkel te hebben gedreigd de partner van de verdachte op de hoogte te brengen van de relatie tussen de verdachte en [naam01] .
Op zaterdagavond 15 oktober 2022 heeft de verdachte, die toen niet thuis was, via beeldbellen contact gehad met [naam01] . Omdat zij op dat moment ook een beeldgesprek voerde met [slachtoffer01] hebben de verdachte en [slachtoffer01] elkaar gezien en gehoord.
De verdachte zegt [slachtoffer01] te hebben horen zeggen dat hij naar de woning van de verdachte zou komen en “dat hij dan zou zien”. Bij thuiskomst heeft hij [slachtoffer01] niet gezien.
De verdachte heeft vervolgens een geladen revolver, die hij een aantal dagen tevoren al bij een ander had geleend, mee naar de 1e verdieping genomen en is in de slaapkamer met zijn zoontje televisie gaan kijken.
De verdachte is vervolgens nogmaals door [naam01] gebeld. De verdachte verklaart dat [naam01] ook toen gelijktijdig telefonisch contact had met [slachtoffer01] en dat hij [slachtoffer01] via die verbinding heeft horen zeggen dat hij op dat moment onderweg was naar de woning van de verdachte. Ook hoorde de verdachte [slachtoffer01] zeggen dat hij “machines” (vuurwapens) bij zich had. Deze lezing wordt door [naam01] en [naam02] – die op dat moment bij [naam01] was – bevestigd.
De verdachte heeft toen de revolver gepakt en is bij het slaapkamerraam naar buiten gaan kijken. Op het moment dat hij een grijze auto de straat in zag rijden en [slachtoffer01] aan de passagierszijde uit de auto zag stappen en in de richting van zijn voordeur zag lopen, heeft hij het slaapkamerraam geopend, hard “ [bijnaam01] ” (de bijnaam van [slachtoffer01] ) geroepen en direct vanuit het slaapkamerraam met de revolver een schot gelost.
4.3.4.
Beoordeling
De vraag die moet worden beantwoord is of het handelen van de verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag of zware mishandeling dan wel als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling. Daartoe moet worden vastgesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer01] .
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de verdachte op 15 oktober 2022 met een vuurwapen uit het slaapkamerraam heeft geschoten en dat [slachtoffer01] zich op dat moment voor de woning van de verdachte bevond.
Op basis van het dossier kan echter niet worden vastgesteld of de verdachte toen min of meer gericht op [slachtoffer01] heeft geschoten. De verdachte heeft namelijk verklaard dat hij in een andere richting naar het water heeft geschoten en juist niet op [slachtoffer01] of de auto waarin hij was gekomen heeft gericht.
[slachtoffer01] heeft weliswaar verklaard dat dat wel het geval was, maar hij heeft daarbij geen feiten of omstandigheden aangedragen waaruit dat blijkt.
Ook zijn uit het dossier verder geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die de lezing van [slachtoffer01] ondersteunen of die de lezing van de verdachte op dat punt voldoende kunnen weerleggen. Hiervoor is niet voldoende dat [slachtoffer02] na de knal een geluid zou hebben gehoord in de auto en hij na het incident wijst op een deukje in de auto, omdat onduidelijk is gebleven wat dat geluid is geweest en evenmin vaststaat wanneer en waardoor dat kleine deukje is ontstaan. Ook forensisch onderzoek heeft geen houvast gegeven voor de veronderstelling dat dit deukje door een kogel zou zijn veroorzaakt.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte met dit revolverschot welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door het schieten dodelijk letsel of zwaar lichamelijk letsel zou veroorzaken bij [slachtoffer01] . Hij wordt daarom vrijgesproken van de poging tot doodslag en de poging tot zware mishandeling.
De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte door in de hiervoor genoemde omstandigheden [slachtoffer01] aan te roepen en direct met een vuurwapen een schot uit het raam te lossen [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verklaring van de verdachte, dat hij [slachtoffer01] zo alleen wilde afschrikken doet daaraan verder niet af.
4.3.5.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
4.4.
Beoordeling voorhanden hebben vuurwapen en munitie (feit 2)
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal daarom zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.5.
Beoordeling diefstal althans subsidiair heling motorfiets (feit 3)
4.5.1.
Vrijspraak diefstal motorfiets
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de diefstal van de motorfiets niet wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte zal daarvan zonder nadere motivering worden vrijgesproken.
4.5.2.
Beoordeling heling motorfiets
Op 24 september 2022 heeft aangever [slachtoffer03] aangifte gedaan van diefstal van zijn blauwe motorfiets van het merk BMW, type F 900 R A2, met kenteken [kenteken01] . De motorfiets is tijdens de doorzoeking op 16 oktober 2022 aangetroffen in de schuur van de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij de motor al enige tijd bewaarde voor de vriend van wie hij het vuurwapen had geleend.
De verdachte verklaart echter ook dat hij ten tijde van de verkrijging van de motorfiets al had gezien dat de kentekenplaat ontbrak en het slot van de motorfiets was doorgeknipt en in stukken bij de motorfiets werd gelegd, welke situatie ook bij de doorzoeking van de schuur is aangetroffen. Deze omstandigheden hadden naar het oordeel van de rechtbank de verdachte aanleiding moeten geven ernstig te twijfelen over de legale herkomst van de motor. Onder deze omstandigheden rustte op de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de motorfiets de plicht om onderzoek te doen naar de herkomst daarvan.
De verdachte heeft zijn vriend echter niets hierover gevraagd, noch heeft op een andere manier de herkomst van de motorfiets onderzocht.
Daarom is naar het oordeel van de rechtbank bewezen dat de verdachte in de gegeven omstandigheden destijds redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die motorfiets een door misdrijf verkregen goed betrof.
Daarmee is de onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde schuldheling wettig en overtuigend bewezen.
4.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1. subsidiair:
hij op 15 oktober 2022 te Schiedam [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer01] te schieten;
2
hij op 15 oktober 2022 te Schiedam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een revolver, van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22LR;
en
(de bij voornoemd vuurwapen horende) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van
de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die
wet, van de categorie III onder 1 te weten zeven, kogelpatronen
van het kaliber .22LR voorhanden heeft gehad;
3 subsidiair:
hij op 15 oktober 2022 te Schiedam, een motorfiets van het merk BMW, type F900R (kenteken [kenteken01] ), voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door
misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

5.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
1:
subsidiair
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
3:
subsidiair
schuldheling.
5.2.
De strafbaarheid van het onder 1 tenlastegelegde feit (noodweerverweren)
5.2.1.
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte moet worden ontslagen van rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dan wel uit noodweer in putatieve zin.
De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel de onmiddellijke dreiging daarvan en stelt zich op het standpunt dat de reactie van de verdachte op die (dreigende) aanval noodzakelijk en geboden was. De verdediging heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer01] de verdachte al weken lang met de dood bedreigde vanwege een vermeende relatie tussen hem en [naam01] . De verdachte hoorde ook dat [slachtoffer01] plannen maakte om de verdachte te (laten) vermoorden. Op 15 oktober 2022 werd de verdachte gebeld door [naam01] die ook – op een ander toestel – aan de lijn was met [slachtoffer01] . [slachtoffer01] zei dat hij naar de woning van de verdachte zou komen om hem te vermoorden. De kinderen en de partner van de verdachte waren op dat moment thuis. De verdachte zag [slachtoffer01] weliswaar nog niet maar stelde alvast voor om in de woonkamer te eten, omdat hij bang was dat zij in de keuken gemakkelijk vanaf de straat beschoten konden worden.
Na het eten ging de verdachte in de slaapkamer van zijn zoontje op de eerste verdieping televisie kijken. Toen hij weer door [naam01] werd gebeld, die zei dat [slachtoffer01] er aan kwam is de verdachte naar zijn slaapkamerraam gelopen en zag dat de auto van [slachtoffer01] kwam aanrijden. Daarmee was op dat moment sprake van een sprake van een ogenblikkelijk dreigende wederrechtelijke aanranding dan wel heeft de verdachte mogen denken dat die dreiging daarvan reëel was. [slachtoffer01] stapte uit immers de auto, liep richting de woning, waarna de verdachte schoot.
Het heeft van de verdachte niet gevergd kunnen worden om op dat moment of al eerder de politie te bellen. De verdachte werd immers al wekenlang bedreigd door [slachtoffer01] en het is niet reëel om van de verdachte te vragen om steeds daarvoor de politie te bellen. De verdachte heeft voor het enig mogelijke alternatief gekozen, te weten het lossen van een waarschuwingsschot. Daartoe is zijn handelen ook beperkt gebleven.
5.2.2.
Standpunt officier van justitie
Het beroep op noodweer – in welke vorm dan ook – moet worden verworpen. De feiten die door de verdediging worden gesteld, leveren geen noodweersituatie op. Er was geen sprake van een ogenblikkelijke aanranding of van een onmiddellijk dreigend gevaar hiervoor. Daarbij geldt dat de enkele vrees voor zo’n aanranding niet voldoende is. En dat is precies wat er in deze zaak speelde: de verdachte vreesde alleen dat [slachtoffer01] hem en zijn familie wat zou gaan aandoen. Op het moment dat de verdachte schoot, was [slachtoffer01] nog maar net uit de auto gestapt en was er geen enkel vuurwapen bij hem te zien.
Bovendien had de verdachte anders kunnen en moeten handelen. Hij had op meerdere momenten de politie kunnen bellen. Immers, ook toen de verdachte nog niet thuis was wist hij al dat [slachtoffer01] onderweg was naar zijn woning. Hij had dus onderweg de politie al kunnen bellen. Toen de verdachte thuis was, belde [naam01] opnieuw met de mededeling dat [slachtoffer01] er aan kwam. Ook toen heeft de verdachte ervoor gekozen om niet de politie te bellen. In plaats daarvan is hij naar de eerste verdieping gegaan, heeft hij de revolver gepakt, en heeft hij uit het raam geschoten.
5.2.3.
Beoordeling
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aannemelijk is dat [slachtoffer01] op 15 oktober 2022 naar de woning van de verdachte gegaan om – zoals hij zelf heeft gezegd – “verhaal te halen” en dat hij heeft gedreigd met twee “machines” (automatische wapens) te komen.
Dat leverde weliswaar een verbale dreiging op, maar dat brengt nog niet zonder meer mee dat het ervoor gehouden moet worden dat [slachtoffer01] ook de daad bij het woord zou gaan voegen en tot het plegen van geweld over zou gaan. Daarbij speelt mee dat volgens de verdachte [slachtoffer01] al weken bedreigingen jegens hem uitte, maar dat van enig geweld jegens de verdachte feitelijk geen sprake was geweest.
Voor de beantwoording van de vraag of dit met de komst van [slachtoffer01] naar de woning van de verdachte die avond anders moet worden beoordeeld kijkt de rechtbank dan ook naar de feiten en omstandigheden die in dat kader kunnen worden vastgesteld.
Vooropgesteld wordt dat in de auto waarmee [slachtoffer01] naar de woning van de verdachte is gereden geen (vuur)wapens zijn aangetroffen. Evenmin is aannemelijk geworden dat [slachtoffer01] , toen hij naar de deur van de woning van de verdachte liep een vuurwapen of enig ander dreigend voorwerp bij zich had.
Ook de verdachte zelf beaamt toen geen vuurwapen bij de verdachte te hebben gezien, of te hebben gezien of [slachtoffer01] überhaupt iets in zijn handen had toen hij naar de tuin van de verdachte liep. Hij heeft dan ook niet uit het feitelijke handelen van [slachtoffer01] kunnen en mogen afleiden dat hij toen door [slachtoffer01] wel aangevallen zou worden en dat sprake was van een situatie waarin hij zich tegen het handelen van [slachtoffer01] heeft moeten verdedigen.
De aanwezigheid van onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding heeft de verdachte ook niet op basis van het overige gedrag van [slachtoffer01] mogen veronderstellen. Immers, [slachtoffer01] zei op dat moment helemaal niets, uitte geen dreigende taal en had ook niet de door hem aangekondigde “machines” bij zich, die erop hadden kunnen duiden dat hij zijn dreigementen daadwerkelijk had willen uitvoeren.
Van een noodweersituatie is dan ook geen sprake geweest. Onder de gegeven omstandigheden lijkt de uiterlijke verschijningsvorm van het gedrag van de verdachte (te weten het zonder enige discussie direct lossen van een schot uit het raam) dan ook meer op een pre-emptive strike in een langer lopend conflict dan op een verdediging tegen het feitelijke handelen van [slachtoffer01] op dat moment.
Ook het beroep op putatief noodweer wordt door de rechtbank verworpen. Op grond van de hiervoor beschreven gang van zaken heeft bij de verdachte in redelijkheid niet de veronderstelling kunnen bestaan dat op dat moment sprake was van een noodweersituatie, waarin hij zich op dat moment mocht of moest verdedigen tegen een aanval of een onmiddellijke dreiging daarvan.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
5.2.4.
Conclusie
Het beroep op (putatief)noodweer wordt verworpen. Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten, zijn deze strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Ten aanzien van feit 1 (noodweerexces)
6.1.1.
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman subsidiair aangevoerd een beroep gedaan op noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte, door het schieten, weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijke gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijk dreigende wederrechtelijke aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. De verdachte was in paniek en vreesde voor de veiligheid van zijn vrouw en kinderen toen hij [slachtoffer01] de straat in zag rijden. In dat kader is het ook relevant dat de psychiater bij de verdachte PTSS heeft vastgesteld als gevolg van het feit dat de verdachte eerder is beschoten en zijn broer is doodgeschoten. Die PTSS is volgens de psychiater van invloed geweest op het handelen van de verdachte.
6.1.2.
Beoordeling en conclusie van de rechtbank
Op grond van de hiervoor bij 4.3.3. en 5.2.3. vermelde feiten en is de rechtbank van oordeel dat de verdacht niet in een noodweersituatie heeft verkeerd toen hij met het vuurwapen schoot, zodat het beroep op noodweerexces evenmin kan slagen.
6.2.
Putatief noodweer-exces
6.2.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is meer subsidiair een beroep gedaan op putatief noodweer-exces. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft op zijn minst verschoonbaar gedwaald ten aanzien van het bestaan van een noodweersituatie. Als de verdachte het (dreigende) gevaar dat van [slachtoffer01] uitging verkeerd heeft beoordeeld – in aanmerking genomen dat [slachtoffer01] niet gewapend was – kan hem dit niet worden verweten; die verkeerde beoordeling is veroorzaakt doordat [slachtoffer01] hem gedurende langere tijd en ook op de avond van het gebeurde met de dood heeft bedreigd.
6.2.2.
Beoordeling
Putatief noodweer-exces veronderstelt dat allereerst dat sprake is van verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, dat wil zeggen als hij redelijkerwijs mocht menen dat hij zich heeft moeten verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op putatief noodweer-exces niet.
Zoals hiervoor al is overwogen is niet aannemelijk geworden dat op dat moment sprake was van een zodanig dreigende situatie dat de verdachte heeft kunnen denken dat op dat moment verdediging geboden was. Evenmin is door de verdachte verklaard dat hij het handelen van [slachtoffer01] anders heeft waargenomen dan feitelijk het geval is geweest en hij om die reden ten aanzien van het bestaan van een noodweersituatie zou hebben gedwaald.
Voor zover de verdediging hierbij de bij de verdachte geconstateerde PTSS aangrijpt, leidt dit in dit geval ook niet tot een ander oordeel. De verdachte zelf zegt dat dit geen enkele rol heeft gespeeld bij de door hem in dit conflict gemaakte afwegingen. Desgevraagd heeft hij ter zitting verklaard dat hij zijn gezin niet van de komst van [slachtoffer01] op de hoogte had gesteld, enerzijds omdat hij meende het met [slachtoffer01] zelf wel op te kunnen lossen en anderzijds omdat hij meer vreesde voor de reactie van zijn vriendin wanneer die de aanleiding van het conflict met [slachtoffer01] zou vernemen dan voor het handelen van [slachtoffer01] zelf. Ook de gebeurtenissen van die avond hebben hem niet tot andere gedachten gebracht, terwijl ook het handelen van de verdachte zelf (het geladen wapen ophalen, op de 1e etage plaatsnemen en daar televisie gaan kijken en bij het verschijnen van [slachtoffer01] lossen van één schot) niet wijst op paniek of een heftige stressreactie als is aangevoerd.
De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte door zijn psychische kwetsbaarheid ongetwijfeld sneller stress zal kunnen ervaren in bepaalde situaties (en stress in zijn geval ook zou kunnen leiden tot psychose), maar noch de verklaringen van de verdachte bij de politie noch die ter zitting geven aanleiding te veronderstellen dat dit in deze zaak bij de verdachte bij de inschatting van de feitelijk waargenomen situatie en zijn keuzes daarin een rol van betekenis heeft gespeeld. Ook de verdachte zelf ontkent dat zijn psychische kwetsbaarheid, die hij goed kent en kan hanteren, in deze zaak een rol heeft gespeeld.
Dat hij zijn psychische kwetsbaarheid kent en ziekte-inzicht heeft volgt ook uit het feit dat de verdachte tijdig maatregelen heeft genomen toen hij op zijn werk aanvoelde dat de stress hem teveel werd, waarna hij behandeling zocht en kreeg om ontregeling te voorkomen. De verdachte is op geen enkel moment de band met de realiteit verloren.
Van dwaling aan de zijde van de verdachte is dan ook geen sprake geweest.
De rechtbank verwerpt daarmee het beroep op putatief noodweer-exces.
6.3.
Psychische overmacht
6.3.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is overeenkomstig de overgelegde pleitnota ten aanzien van feiten 1 en 2 een beroep gedaan op psychische overmacht. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
Gelet op de geschetste omstandigheden is sprake van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Dit baseert de verdediging op hetgeen is vastgesteld omtrent de bedreigingen door [slachtoffer01] en de bevindingen van psychiater [slachtoffer01] . De verdachte was zo angstig, dat zijn keuzemogelijkheden beperkt waren. Daarom kan hem niet worden verweten dat hij een vuurwapen leende om zich te verdedigen en daarmee – toen [slachtoffer01] voor de deur stond – schoot.
De verdediging heeft verder een voorwaardelijk verzoek gedaan om de psychiater [slachtoffer01] nader te horen mocht de rechtbank psychische overmacht bij de verdachte niet aannemen.
6.3.2.
Standpunt officier van justitie
Volgens de officier van justitie moet het beroep op overmacht worden verworpen. Het is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand heeft kunnen of behoren te bieden. De verdachte was in staat om ook een andere keuze te maken, en had dat ook moeten doen.
6.3.3.
Beoordeling
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand behoeft te bieden. Dit betekent dat een keuzevrijheid in handelen ontbreekt.
Uit verdachtes handelen – waarover hij zelf heeft verklaard – blijkt echter dat hij die avond meerdere bewuste keuzes heeft gemaakt. Hij is naar huis gegaan en heeft met zijn gezin in de woonkamer gegeten, omdat dit volgens hem veiliger zou zijn dan in de keuken.
Hij heeft er voor gekozen zijn gezin niet in te lichten over de mogelijke dreiging door [slachtoffer01] of de politie te bellen. Hij heeft daarbij een bewuste keuze gemaakt tussen de gevolgen die de oorzaak van het conflict dit voor de relatie met zijn partner zou betekenen en de risico’s van een confrontatie met [slachtoffer01] .
Hij is daarna naar boven gegaan zodat hij zicht op de straat kon houden. Hij heeft een vuurwapen klaar gelegd. Hieruit volgt dat de verdachte zich ook rustig op de confrontatie heeft voorbereid.
In het licht van het voorgaande is dan ook niet aannemelijk dat de verdachte door overmacht gedrongen werd om te schieten toen – en doordat – [slachtoffer01] voor de deur stond. Dat het traumatische verleden van de verdachte zijn psychische functioneren beperkte acht de rechtbank zoals hiervoor overwogen evenmin aannemelijk geworden.
De rechtbank acht zich verder over de psychische toestand van de verdachte voldoende voorgelicht en ziet verder geen aanleiding om de psychiater hierop nader te bevragen. Het beoordelen van de feiten die in deze zaak kunnen worden vastgesteld en waarop dat advies betrekking moet hebben is daarbij uiteraard voorbehouden aan de rechtbank.
6.3.4.
Conclusie
Alles afwegende wordt het beroep op psychische overmacht verworpen omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand behoefde te bieden.
6.4.
Afsluitende conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
In de avond van 15 oktober 2022 heeft de verdachte in een al langer lopend conflict tussen [slachtoffer01] en de verdachte vanuit zijn raam met een revolver een schot gelost en daarmee [slachtoffer01] bedreigd. Dit alles is midden in een woonwijk gebeurd, terwijl de kinderen van de verdachte en de vrouw van de verdachte in de woning waren.
Het handelen van de verdachte heeft een gevaarlijke en zeer bedreigende situatie opgeleverd. De gevolgen hadden – zeker nu de verdachte naar zijn zeggen geen ervaring had met het afvuren van vuurwapens – veel erger kunnen zijn.
Vuurwapengebruik en vuurwapenbezit veroorzaken een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en versterken gevoelens van onveiligheid. Met zijn onaanvaardbare gedrag heeft de verdachte laten zien geen respect te hebben voor andermans veiligheid.
De rechtbank houdt wel in strafmatigende zin rekening met het feit dat de verdachte zelf het conflict met [slachtoffer01] niet is aangegaan, hij bovendien veelvuldig door hem (verbaal) is bedreigd en de verdachte de confrontatie met [slachtoffer01] niet actief heeft opgezocht.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan schuldheling. Door het onder zich hebben van een gestolen motorfiets heeft de verdachte ervan blijk gegeven zich weinig gelegen te laten liggen aan de eigendomsrechten van anderen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 maart 2023. Dit rapport houdt het volgende in.
In het verleden is de verdachte vanwege stemmen en daaruit voortkomend destructief gedrag opgenomen in een psychiatrische kliniek. De verdachte neemt momenteel naar medicatie in wanneer de aanwezigheid van stemmen toeneemt. De verdachte had een traumatische jeugd met PTSS-klachten tot gevolg.
De risico’s op recidive en letselschade worden ingeschat als gemiddeld en het risico op onttrekking wordt ingeschat als laag-gemiddeld. Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met bijzondere voorwaarden, zoals genoemd in de rapportage.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Psychiater dr. [psychiater01] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 februari 2023. Dit rapport houdt het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een posttraumatische stressstoornis. Daarnaast is de verdachte gevoelig voor het ontwikkelen van psychotische symptomen, waarbij vooral bij oplopende spanningen sprake is van akoestische hallucinaties. De verdachte ervoer in de weken voorafgaand het schietincident aanzienlijke spanningen, die volgens de psychiater leidden tot een toename van herbelevingen en hyperalertheid, wat past bij de posttraumatische stressstoornis.
Indien het onder feit 1 ten laste gelegde bewezen wordt geacht, wordt geadviseerd dit de verdachte in een verminderende mate toe te rekenen.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport, onderschrijft de door de psychiater geconstateerde bevindingen ten aanzien van de bestaande psychiatrische ziektebeelden van de verdachte. De rechtbank sluit zich evenwel niet aan bij hetgeen de psychiater op basis daarvan concludeert ten aanzien van de toerekenbaarheid van de feiten aan de verdachte in deze strafzaak.
De psychiater baseert zijn advies namelijk op de constatering dat bij de verdachte stress en herbelevingen ten tijde van het delict hebben gespeeld en dat deze van invloed zijn geweest op de door de verdachte in deze zaak gemaakte keuzes. Hij baseert zich daarbij echter op een toedracht die niet overeenkomt met hetgeen uit het dossier blijkt en door de verdachte ten overstaan van de politie en ter zitting is verklaard. Zo zou de verdachte volgens de psychiater op de dag van het ten laste gelegde niet meer tot rust hebben kunnen komen, zou sprake geweest zijn van herbelevingen en zou de verdachte – in een poging om rust te vinden – naar de kamer van zijn zoon is gegaan. De verdachte weerspreekt dit ter zitting.
De stress en herbelevingen, waarover hij heeft gesproken hadden betrekking op omstandigheden op zijn werk al een aantal weken vóór 15 oktober 2022. Deze heeft hij tijdig onderkend, waarna hij op tijd aan de bel heeft getrokken en de benodigde behandeling heeft ontvangen.
Desgevraagd geeft de verdachte ook ter zitting nog aan dat hij zich uiteraard zorgen maakte over de opstelling van [slachtoffer01] , maar dat zijn psychische kwetsbaarheid in dit geval geen rol heeft gespeeld bij de beoordeling hoe daar mee om te gaan en dat de stress van dit conflict ook niet heeft geleid tot herbelevingen, stemmen of psychotische ontregeling.
De verdachte heeft uitleg gegeven over de door hem gemaakte afwegingen (licht ik mijn vriendin in en wat zijn dan daarvan de gevolgen? Licht ik de politie in? Hoe kan ik het probleem met [slachtoffer01] zelf oplossen?). Hoewel de belangafweging naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet de juiste is geweest, omdat eigenrichting niet is toegestaan, zijn geen aanknopingspunten gebleken voor de constatering dat de psychische kwetsbaarheid van de verdachte en de aan het conflict verbonden stress zijn keuzes daadwerkelijk hebben beïnvloed of beperkt.
Dit brengt mee dat de rechtbank de verdachte de tenlastegelegde feiten (1 en 2) volledig toerekent.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan daarop in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk strafdeel dat langer duurt dan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank wijkt daarmee af van de – in beginsel passende – eis van de officier van justitie. Reden hiervoor is dat de rechtbank het onwenselijk acht als de verdachte na aftrek van zijn eerdere detentie voor een relatief korte tijd opnieuw de gevangenis in gaat. Uit onderzoek is immers gebleken dat korte gevangenisstraffen leiden tot meer herhalingscriminaliteit. Deze straffen zijn namelijk te kort om te werken aan rehabilitatie en tegelijkertijd zijn deze straffen ingrijpend genoeg om een negatief effect te hebben op de conventionele mogelijkheden van de gestrafte. In plaats daarvan wordt daarom een taakstraf en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Dit voorwaardelijke deel dient er ook toe om te voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten zal plegen.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank ziet geen aanleiding om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: de heer [slachtoffer02] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.065,24 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.500,- aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: de heer [slachtoffer03] ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 460,- aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer02] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in verband met de eis vrijspraak.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer03] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt om de vordering van [slachtoffer02] niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het verzoek om vrijspraak.
De verdediging verzoekt om de vordering van [slachtoffer03] niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het verzoek om vrijspraak. Overigens stelt de verdediging zich op het standpunt dat er geen rechtstreekse schade is. Parkeerkosten zijn geen rechtstreekse schade die voortvloeien uit de diefstal van de motor. Bovendien vordert de eigenaar geen schade voor zichzelf maar voor de zoon, die niet kan worden aangemerkt als benadeelde partij.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij [slachtoffer02] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Nu de verdachte voor dat feit wordt vrijgesproken, is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering.
De benadeelde partij [slachtoffer03] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, reeds omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Het levert een onevenredige belasting van het strafgeding op om de strafzaak aan te houden en de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen zijn vorderingen nader toe te lichten. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoedingen geen inhoudelijke beslissingen genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 285 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder feit 1 primair en feit 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 270 (tweehonderdzeventig) dagen,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 169 (honderdnegenenzestig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, met name aan de nadere aanwijzingen en afspraken die verband houden met de bijzondere voorwaarde(n). Daartoe moet betrokkene zich melden bij de reclassering. Hierna moet hij zich binnen de proeftijd blijven melden zo lang en zo vaak als deze instelling dit nodig acht.
de veroordeelde zal zich laten behandelen door GGZ Delfland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling/stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal betrokkene zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
de veroordeelde zal geen contact hebben of zoeken – direct of indirect – met [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02] 1983 in Curaçao, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
de veroordeelde zal zich niet bevinden in de [straatnaam01] te Schiedam, zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
4 (vier) maanden;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer02] niet-ontvankelijk in de vordering;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer03] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. H. Wielhouwer en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. Suiker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 15 oktober 2022 te Schiedam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01] en/of [slachtoffer02]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een
vuurwapen een kogel afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer01] en/of
[slachtoffer02] , althans het voertuig waar hij/zij zich in bevonden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 oktober 2022 te Schiedam
[slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door met een vuurwapen op/in de richting van die [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] , althans
het voertuig waar zij zich in bevonden te schieten;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 15 oktober 2022 te Schiedam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III, onder 1 van de Wet wapens en
munitie, te
weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van
een revolver, van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22LR
en/of
(de bij voornoemd vuurwapen horende) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van
de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die
wet, van de categorie III onder 1 te weten zeven, althans een of meer kogelpatronen
van het kaliber .22LR
voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
3
hij op of omstreeks 15 oktober 2022 te Schiedam
een motorfiets van het merk BMW, type F900R (kenteken [kenteken01] ), in elk geval
enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer03] , in
elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 oktober 2022 te Schiedam,
een motorfiets van het merk BMW, type F900R (kenteken [kenteken01] ), althans een
goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft
overgedragen,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit
goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door
misdrijf verkregen goed betrof;
(art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek
van Strafrecht)