ECLI:NL:RBROT:2023:3149

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
10-021097-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bezwaar tegen herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling ex artikel 6:6:8 Sv

Op 15 maart 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. De veroordeelde was op 16 mei 2022 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, maar het Openbaar Ministerie heeft op 24 februari 2023 besloten deze voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen voor de duur van 237 dagen. Dit besluit was gebaseerd op de veroordeling van de veroordeelde op 2 februari 2023 voor het overtreden van de Wet wapens en munitie, wat volgens het OM een schending van de voorwaarden van de voorwaardelijke invrijheidstelling betekende.

De veroordeelde heeft bezwaar aangetekend tegen deze beslissing, waarbij zijn advocaat aanvoerde dat het vonnis van 2 februari 2023 nog niet onherroepelijk was en dat het OM onvoldoende had gemotiveerd waarom niet kon worden gewacht op de definitieve afdoening van de zaak. De rechtbank heeft op 15 maart 2023 het bezwaar behandeld in een openbare raadkamer, waar zowel de veroordeelde als de officier van justitie zijn gehoord.

De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie voldoende redenen had om de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen, ondanks dat het vonnis nog niet onherroepelijk was. De rechtbank stelde vast dat de veroordeling op 2 februari 2023 een ernstige reden vormde om te vermoeden dat de veroordeelde de voorwaarden had overtreden. Het verweer van de raadsvrouw dat een nadere motivering van de herroepingsbeslissing vereist was, werd verworpen. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond en bevestigde de beslissing van het Openbaar Ministerie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
parketnummer : 10-021097-21
v.i.-nummer : [nummer]
raadkamernummer : 23-005590
datum : 15 maart 2023
Beslissing van de raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 6:6:8 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van

[veroordeelde01],

geboren op [geboortedatum01] te [geboorteplaats01],
wonende op het adres [adres01],
mr. R.S. Boonstra, advocaat te Rotterdam,
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft de veroordeelde bij vonnis van 22 juli 2021 veroordeeld – voor zover relevant – tot een gevangenisstraf van 24 maanden.
De veroordeelde is op 16 mei 2022 voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
Het openbaar ministerie heeft op 24 februari 2023 beslist de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde te herroepen voor de duur van 237 dagen. Een kennisgeving van deze beslissing is op 24 februari 2023 aan de veroordeelde betekend. De reden voor deze herroeping was dat de veroordeelde op 2 februari 2023 door rechtbank Rotterdam is veroordeeld wegens het overtreden van de Wet wapens en munitie. Hiermee heeft de veroordeelde volgens het openbaar ministerie de algemene voorwaarde overtreden die is verbonden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling, te weten het niet plegen van strafbare feiten. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.

Procedure

Het bezwaar tegen de beslissing van het openbaar ministerie op 1 maart 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het openbaar ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 15 maart 2023 het bezwaar in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. K. Kuster namens mr. R.S. Boonstra, advocaat te Rotterdam en de officier van justitie in raadkamer gehoord.

Bezwaar

De veroordeelde kan zich niet verenigen met de beslissing van het openbaar ministerie om de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen. Namens de veroordeelde is aangevoerd dat het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 februari 2023 niet onherroepelijk is. Hoewel dit geen wettelijk vereiste is, ontbreekt in de beslissing van het openbaar ministerie een motivering waarom niet kan worden gewacht tot duidelijkheid bestaat over de definitieve afdoening van de zaak. Ook is onvoldoende gemotiveerd waarom de gehele voorwaardelijke invrijheidstelling is herroepen en niet een gedeelte daarvan. Bovendien heeft de rechtbank volgens de raadsvrouw bij de strafoplegging rekening gehouden met de lopende voorwaardelijke invrijheidstelling door geen voorwaardelijk strafdeel op te leggen, zoals was geadviseerd door de reclassering. Ook daarom zou geen herroeping moeten plaatsvinden.

Standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat is voldaan aan de vereisten van artikel 6:2:13a, eerste lid onder a Sv. Hoewel al eerder het vermoeden bestond dat de veroordeelde de algemene voorwaarde om geen nieuwe strafbare feiten te plegen niet had nageleefd, is gewacht met een beslissing over de voorwaardelijke invrijheidstelling tot de rechtbank Rotterdam uitspraak had gedaan. De stelling dat het openbaar ministerie aanvullend moet motiveren waarom met de herroepingsbeslissing niet kan worden gewacht tot de zaak onherroepelijk is, is onjuist. De ernst van de door de rechtbank bewezen verklaarde feiten en het feit dat betrokkene op grond van de nieuwe straf opnieuw in aanmerking kan komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling, zijn de redenen waarom het openbaar ministerie heeft beslist tot een algehele herroeping. Anders dan wordt gesteld heeft de rechtbank bij de nieuwe strafoplegging niets gezegd over de lopende voorwaardelijke invrijheidstelling, maar is slechts een opmerking gemaakt over mogelijke voorwaarden bij een nieuwe voorwaardelijke invrijheidstelling in het kader van de opgelegde straf.

Beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 6:2:13a Sv staat dat de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als er ernstige redenen bestaan om te vermoeden dat de veroordeelde de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Deze ernstige redenen kunnen volgens de Memorie van Toelichting [1] worden gelijkgetrokken met ernstige bezwaren ex artikel 67 lid 3 Sv, die de toepassing van de voorlopige hechtenis rechtvaardigen.
Het door de rechtbank uitgesproken veroordelende vonnis, is een voldoende ernstige reden om te vermoeden dat de veroordeelde de algemene voorwaarde heeft overtreden. Dat dit vonnis nog niet onherroepelijk is, is daarbij niet van belang. De rechtbank heeft op 2 februari 2023 vastgesteld dat de veroordeelde zich heeft schuldig gemaakt aan nieuwe strafbaar feiten. De maatstaf voor een bewezenverklaring ligt vele malen hoger dan het criterium van ernstige bezwaren bij de voorlopige hechtenis, zodat het openbaar ministerie goede gronden had voor de genomen beslissing.
Het verweer van de raadsvrouw dat een beslissing tot gehele of gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling nader moet worden gemotiveerd, volgt niet uit de wet of jurisprudentie. Dit verweer wordt verworpen. Ook de aangehaalde passage in het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de voorwaardelijke invrijheidstelling staat niet in de weg aan de genomen beslissing, nu hierin op geen enkele manier vooruit wordt gelopen op nader te nemen beslissingen door het openbaar ministerie. De weergave van deze passage door de raadsvrouw berust op een onjuiste lezing van het vonnis.
De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie bij afweging van de betrokken belangen, gelet op het bovenstaande, in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de raadkamer,
mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
mr. G.P. van de Beek en mr. F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.M. Sinon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.

Voetnoten

1.