ECLI:NL:RBROT:2023:3145

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
10/338123-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de verlengde uitvoer van heroïne en cocaïne met gevangenisstraf en teruggave van in beslag genomen geld

Op 14 april 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 27 december 2022 in Rotterdam werd aangehouden met 100,4 gram heroïne en 15,2 gram cocaïne. De verdachte was niet ingeschreven in de basisregistratie en verbleef feitelijk op een onbekend adres. De officier van justitie eiste vrijspraak voor de verlengde uitvoer, maar wel bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van de drugs. De verdediging stelde dat de drugs voor eigen gebruik waren en dat er geen sprake was van uitvoer. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de verlengde uitvoer van verdovende middelen, omdat hij de drugs had gekocht met de intentie deze naar Frankrijk te vervoeren. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 7 weken op en gelastte de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag van 5090 EUR aan de verdachte. De rechtbank overwoog dat de ernst van het feit en de maatschappelijke impact van drugshandel zwaar wogen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/338123-22
Datum uitspraak: 14 april 2023
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen in Nederland,
volgens eigen opgave feitelijk verblijvende op het adres
[adres01],
raadsman mr. S. van den Akker, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 maart 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D.D.B. Reuter heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit, te weten de verlengde uitvoer van heroïne en cocaïne;
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, te weten het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en cocaïne;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 29 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • teruggave van het in beslag genomen geld aan de verdachte.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde verlengde uitvoer. De verdachte was feitelijk nog niet onderweg naar Frankrijk. Wel kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de verdachte 100,4 gram heroïne en 15,2 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van verlengde uitvoer, nu de verdovende middelen voor eigen gebruik zijn gekocht en er nog geen sprake was van concrete handelingen gericht op terugkeer naar Frankrijk. De 15,2 gram cocaïne kan bovendien niet als drugs bestemd voor uitvoer worden aangemerkt, nu het niet onaannemelijk is dat dit al voor de grens volledig gebruikt zou zijn door de verdachte. Ten aanzien van de hoeveelheid heroïne heeft de verdachte verklaard dat hij 80 gram heroïne wilde kopen. Derhalve heeft de verdachte alleen opzet gehad op de verlengde uitvoer van 80 gram en kan hetgeen meer ten laste is gelegd niet bewezen worden verklaard. Nu ook van vervoer nog geen sprake was, kan alleen het opzettelijk voorhanden hebben van 80 gram drugs bewezen worden verklaard.
4.1.3.
Beoordeling door de rechtbank
Anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van verdovende middelen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Op 27 december 2022 hebben agenten post gevat aan de Driemanssteeweg te Rotterdam. Op enig moment zien zij een witte Peugeot 208 met een Frans kenteken waar twee mannen uitstappen. Eén van deze mannen, de bestuurder van de Peugeot, stapte vervolgens in een witte Volkswagen Touran taxi. Deze taxi reed weg en kwam na circa 200 meter tot stilstand. Enkele seconden later draaide de taxi om en reed terug naar de McDonalds. Daar stapte de dezelfde man weer uit. Terwijl hij terugliep naar de Peugeot en het bestuurdersportier opende, is hij aangehouden en dit bleek de verdachte te zijn. In zijn jaszak zaten verdovende middelen. Onderzoek heeft uitgewezen dat het om 100,4 gram heroïne en 15,2 gram cocaïne gaat.
De verdachte heeft bekend dat hij in de Volkswagen Touran taxi verdovende middelen en versnijdingsmiddel heeft gekocht en dat hij deze dezelfde dag mee terug naar Frankrijk zou nemen omdat hij ze voor eigen gebruik heeft gekocht.
Uit het voorgaande blijkt dat de verdachte de verdovende middelen heeft gekocht en meegenomen om deze diezelfde dag in zijn auto te vervoeren naar Frankrijk. Daarmee is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke uitvoer van verdovende middelen, als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, Opiumwet op (verlengde uitvoer). Daaronder valt immers ook het met bestemming naar het buitenland vervoeren en ten vervoer aannemen van verdovende middelen.
Dat de hoeveelheid aangeschafte verdovende middelen hoger blijkt te zijn dan hij heeft verklaard te willen kopen, doet aan zijn opzet niet af. De verdachte heeft met de aanschaf van de verdovende middelen en zijn handelen daarna, in ieder geval de aanmerkelijke kans voor lief genomen dat de hoeveelheid mogelijk iets meer bleek te zijn dan verwacht.
Dat de 15,2 gram cocaïne reeds op gebruikt zou zijn voordat de verdachte de Nederlandse grens over zou zijn, is door de verdachte niet verklaard en acht de rechtbank ook overigens onaannemelijk.
4.1.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van cocaïne en heroïne.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 27 december 2022 te Rotterdam, opzettelijk, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (daaronder mede te verstaan buiten het grondgebied gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 Opiumwet)
-
100,4 gramvan een materiaal bevattende
heroïne, zijnde
heroïneeen middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en
- 15,2 gram van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feit

5.1.
Kwalificatie
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het inkopen voor eigen gebruik door de verdachte – gelet op de strekking van uitvoer – niet zonder meer kan of moet worden gekwalificeerd als uitvoer van drugs. Derhalve dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat – hoewel bewezenverklaard kan worden – de ratio van de regeling zich tegen de kwalificatie als strafbaar feit ‘uitvoer’ verzet.
5.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank volgt het verweer van de verdediging dat de ratio van de regeling zich tegen de kwalificatie als strafbaar feit uitvoer zou verzetten als het gaat om inkoop voor eigen gebruik niet.
5.1.3.
Conclusie
Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
5.2.
Strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verlengde uitvoer van heroïne en cocaïne. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengt aan de gezondheid van de gebruikers hiervan. Hoewel voor eigen gebruik gekocht, werkt drugshandel ontwrichtend in de maatschappij. De handel in verdovende middelen gaat niet zelden gepaard met geweld, waardoor die handel een gevaar is voor de veiligheid van personen en zorgt voor onveilige gevoelens in de gehele maatschappij en dient derhalve bestreden te worden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 maart 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten alsook op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het strafbare feit niet met behulp van het in beslag genomen geldbedrag is gepleegd.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) weken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geld, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van: 5090 EUR.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Laukens, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en A. Kortrijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. Frerichs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 27 december 2022 te Rotterdam, althans in Nederland,
opzettelijk, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (daaronder mede te verstaan buiten het grondgebied gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 Opiumwet)
- ongeveer 110,4 gram heroine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine, zijnde heroine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en/of
- ongeveer 15,2 gram cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2/A Opiumwet jo. artikel 1 lid 5)
( art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 december 2022 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 110,4 gram heroine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine, zijnde heroine,en/of ongeveer 15,2 gram cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )