ECLI:NL:RBROT:2023:3144

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
10/334570-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens onherstelbaar vormverzuim bij doorzoeking op basis van onvoldoende concrete informatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van vuurwapens en bijbehorende munitie. De politie had de woning van de verdachte doorzocht naar aanleiding van een TCI-melding, maar de rechtbank oordeelde dat de informatie die aan de doorzoeking ten grondslag lag, onvoldoende concreet en specifiek was. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim. De rechtbank heeft vastgesteld dat de doorzoeking onrechtmatig was, omdat er geen voldoende grondslag was voor de verdenking die aan de doorzoeking ten grondslag lag. De rechtbank heeft de resultaten van de doorzoeking uitgesloten van het bewijs, waardoor alleen de verklaring van de verdachte overbleef. Deze verklaring was onvoldoende om tot een veroordeling te komen, wat resulteerde in vrijspraak van de verdachte. De rechtbank benadrukte het belang van een zorgvuldige procesorde en de noodzaak om te voorkomen dat in de toekomst te lichtvaardig tot doorzoekingen wordt overgegaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/334570-22
Datum uitspraak: 14 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01],
volgens eigen opgave ter zitting verblijvende op het adres
[adres02] te ( [postcode02] ) [plaats02] ,
raadsvrouw mr. K. Logtenberg, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 maart 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. van Veen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde, te weten het medeplegen van het voorhanden hebben van goederen die bestemd waren voor de hennepteelt;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde, te weten het voorhanden hebben van drie vuurwapens met bijpassende munitie, handgranaten en hasjiesj;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering

4.1
Ter inleiding
De verdenking in deze zaak is gebaseerd op dat wat er in de woning van de verdachte bij een doorzoeking is aangetroffen. Naast standpunten over hetgeen is aangetroffen, heeft de verdediging in de eerste plaats betwist dat er voldoende grondslag was voor de doorzoeking in de woning. De verdediging heeft de rechtbank voorgehouden dat de doorzoeking onrechtmatig was en dat daar consequenties aan moeten worden verbonden. De rechtbank zal deze standpunten hieronder bespreken en beoordelen.
4.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Het binnentreden van de woning en de daaropvolgende doorzoeking door de politie is rechtmatig geweest. Er is bij de politie een TCI-melding binnen gekomen dat de verdachte wapens had. Dergelijke informatie levert al snel een verdenking op. Een TCI-melding heeft een andere status dan een MMA-melding. Dat er geen oordeel over de betrouwbaarheid van de melding kon worden gegeven, impliceert niet dat de melding onbetrouwbaar is. De melding is concreet en specifiek. Bovendien vervalt de verdenking niet enkel door tijdsverloop.
De wapens en de bijbehorende munitie zijn in de woning van de verdachte aangetroffen. De handgranaten zijn in de schuur gevonden. De verdachte bekent dat hij deze goederen voor handen heeft gehad.
4.3
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de doorzoeking in de woning, de bijbehorende schuur, en in het bedrijfspand onrechtmatig is geweest en dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de resultaten van deze onrechtmatige doorzoeking
forbidden fruitszijn en van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Dan resteert enkel de verklaring van de verdachte en dat is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten te komen. Meer subsidiair voert de verdediging aan dat de twee revolvers erfstukken waren waarvan de verdachte zich de strafbaarheid niet realiseerde en dat zowel het BBM-vuurwapen (omgebouwd alarmpistool) als de handgranaten (afkomstig uit de Tweede Wereldoorlog en opgedoken uit het water) ondeugdelijk zijn.
4.4
Beoordeling door de rechtbank
Indien in het voorbereidend onderzoek sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, kan dat op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, tot bewijsuitsluiting of tot compensatie in de strafoplegging. De rechtbank kan ook volstaan met het constateren van het vormverzuim zonder daar enig rechtsgevolg aan te verbinden. Bij de beoordeling dient de rechtbank het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt in acht te nemen.
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
TCI-melding
Op 22 december 2022 heeft Team Criminele Inlichtingen (TCI) een proces-verbaal opgemaakt. Daarin staat vermeld dat een informant recent informatie heeft verstrekt met de navolgende inhoud:

[naam01] was zo'n 2 jaar geleden in het bezit van een vuurwapen.”
Een oordeel over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie kan niet worden gegeven.
Uit onderzoek zou zijn gebleken dat met ‘ [naam01] ’ de verdachte wordt bedoeld. Uit welk onderzoek dit is gebleken, staat niet nader gespecificeerd in het proces-verbaal. Ter zitting heeft de officier van justitie bevestigd dat geen nader onderzoek is gedaan ter veredeling van deze informatie.
Naar aanleiding van de TCI-informatie heeft de politie op 22 december 2022 op grond van artikel 49 Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM) de woning van de verdachte doorzocht. Op grond van de resultaten van deze doorzoeking is de verdachte aangehouden en zijn vervolgens ook zijn schuur en bedrijfspand doorzocht. De verdachte heeft hieraan meegewerkt en heeft aan de politie aangegeven waar zij wapens en bijbehorende munitie konden vinden.
Vormverzuim in het voorbereidend onderzoek
De rechtbank stelt voorop dat (anonieme) informatie vervat in een TCI-melding de basis kan vormen voor de verdenking als bedoeld in artikel 49 WWM en daarmee voor het toepassen van dwangmiddelen, zoals een doorzoeking. Daarvoor dient deze informatie echter wel voldoende concreet en specifiek te zijn. In de onderhavige casus is dat naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. De melding is weinig concreet en ziet op iets waar de melder kennelijk
zo’n twee jaar geledenkennis van heeft genomen. Er is geen enkel nader onderzoek gedaan naar de inhoud van de melding, naar de actualiteit van hetgeen is gemeld noch is er op enigerlei wijze geprobeerd deze informatie te veredelen Dit terwijl uit niets blijkt dat er een dringende reden was waarom enig nader onderzoek niet kon worden gedaan of afgewacht.
Gezien het feit dat er in de melding over een tijdsverloop van
zo’n twee jaarwordt gesproken en deze ook verder weinig concreet of specifiek is, hadden alleen bijkomende omstandigheden een doorzoeking op dit moment gerechtvaardigd.
Er is dus sprake van een vormverzuim. Dit verzuim leent zich niet voor herstel.
Rechtsgevolg
De rechtbank dient vervolgens te bezien welk rechtsgevolg aan het geconstateerde vormverzuim verbonden dient te worden. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ligt aan de rechtspraak over de verschillende in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering genoemde rechtsgevolgen als uitgangspunt ten grondslag dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg.
Ontvankelijkheid OM
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats in het geval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte en aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Er dient sprake te zijn van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces. Naar het oordeel van de rechtbank is daar in het onderhavige geval geen sprake van.
Bewijsuitsluiting
Bewijsuitsluiting kan aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en dit rechtsgevolg komt in aanmerking indien door onrechtmatige bewijsvergaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden, waarbij bewijsuitsluiting noodzakelijk wordt geacht als rechtsstatelijke waarborg en als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden.
Het voorschrift dat slechts bij een redelijke verdenking mag worden binnengetreden ter doorzoeking is een belangrijk strafvorderlijk voorschrift dat in dit geval, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, in aanzienlijke mate is geschonden. Te meer nu de binnengetreden plaats een woning betrof, waarbij het huisrecht van de verdachte en het recht op eerbiediging van zijn privéleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in het geding is. Zoals hiervoor al is overwogen is op geen enkele manier duidelijk geworden waarom op basis van deze TCI melding direct binnen moest worden getreden bij de verdachte, zonder enig nader onderzoek en zonder dat geprobeerd is op minder ingrijpende wijze het doel te bereiken.
Het nadeel dat de verdachte heeft ondervonden, de schending van zijn ongestoord woongenot en privacy, is ook evident, waarbij zijn belang dat de gepleegde feiten – het voorhanden hebben van wapens en munitie – niet werd ontdekt, niet kan gelden als een rechtens te respecteren belang.
De rechtbank is gezien de ernst van het verzuim, de aard van de geschonden norm en het ondervonden nadeel van oordeel dat enkel met een constatering van het vormverzuim of met strafvermindering, zoals de officier van justitie heeft betoogd, in deze zaak niet kan worden volstaan, omdat het vormverzuim daarvoor te ernstig is. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat voorkomen moet worden dat ook in de toekomst te lichtvaardig tot binnentreding en doorzoeking van woningen wordt overgegaan. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding om in deze zaak de resultaten van de doorzoeking(en) van het bewijs uit te sluiten.
De rechtbank heeft bij dit oordeel ook acht geslagen op de negatieve effecten die aan bewijsuitsluiting zijn verbonden, maar dit heeft de rechtbank in dit geval niet tot een ander oordeel geleid.
Conclusie
De rechtbank acht het geconstateerde vormverzuim dusdanig ernstig dat slechts bewijsuitsluiting op zijn plaats is. Dit betekent dat de resultaten van de doorzoekingen ( processen-verbaal van de doorzoeking ( [proces-verbaalnummer01] en [proces-verbaalnummer02] )) als rechtstreeks gevolg van het vormverzuim worden uitgesloten van het bewijs, met het gevolg dat alleen de verklaring van de verdachte als bewijs over blijft. Deze verklaring is onvoldoende voor een veroordeling van de ten laste gelegde feiten, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

5..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Laukens, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en A. Kortrijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. Frerichs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 22 december 2022 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, (een) of meer wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie,
- een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk BBM, model GAP kaliber 9 mm en/of
- een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver van het merk Rohm, model RG 6, kaliber .22 en/of
- een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver van het merk Rohm, model RG Mustang, kaliber .22 LR
voorhanden heeft gehad
en/of
(bijbehorende) munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet van de Categorie III, te weten
- 6 kogelpatronen merk/type Rws, kaliber .22 Short en/of .22 LR en/of
- 1 kogelpatroon merk/typte Remington, kaliber .22 lr en/of
- 50 kogelpatronen merk/type Rws, kaliber .22 lr. en/of
- 5 (zelfgebouwde) kogelpatronen mer/type S&B, kaliber 9MM P.A.K. met loden projectiel
voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 22 december 2022 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een of meerdere handgranaten, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 22 december 2022 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten onder meer koolstoffilters, armaturen, droognetten, slakkenhuizen, transformatoren, waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
4
hij op of omstreeks 22 december 2022 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 52,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.