ECLI:NL:RBROT:2023:3143

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
C/10/637648 / HA ZA 22-369
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van reissommen door Corendon aan Stichting Garantiefonds Reisgelden na faillissement van D-reizen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Garantiefonds Reisgelden (SGR) en Corendon International Travel B.V. De zaak is ontstaan na het faillissement van D-reizen, dat coronavouchers had uitgegeven voor geannuleerde pakketreizen. SGR heeft aan gedupeerden schade vergoed, maar Corendon weigerde de vordering van SGR te erkennen. De rechtbank heeft in dit tussenvonnis geoordeeld dat Corendon verplicht is om de vorderingen van SGR te voldoen, omdat SGR deze vorderingen heeft verkregen door cessie van de reizigers. De rechtbank heeft vastgesteld dat SGR rechtmatig heeft gehandeld door de uitkeringen aan de reizigers te doen en dat Corendon aansprakelijk is voor de terugbetaling van de bruto reissom. De hoogte van de vordering van SGR bedraagt € 3.508.595,51, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Corendon heeft verweer gevoerd, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van SGR toewijsbaar zijn. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere behandeling van de hoogte van de vordering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/637648 / HA ZA 22-369
Vonnis van 19 april 2023
in de zaak van
de stichting
STICHTING GARANTIEFONDS REISGELDEN,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. M.R. Ruygvoorn te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CORENDON INTERNATIONAL TRAVEL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. L.L. Bremmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna SGR en Corendon genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 april 2022, met producties 1 tot en met 18, 20 en 21;
  • de akte in het geding brengen producties van SGR, met productie 19;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende (voorwaardelijke) eis in reconventie, met producties 1 tot en met 20;
  • de oproep voor een mondelinge behandeling van 29 september 2022;
  • de zittingsagenda van 22 december 2022;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de akte overlegging producties van SGR, met producties 22 tot en met 31;
  • de akte overlegging producties van Corendon, met productie 21;
  • de mondelinge behandeling van 19 januari 2023;
  • de spreektaantekeningen van SGR;
  • de spreekaantekeningen van Corendon.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
SGR is een reisgarantiefonds dat het voor bij haar aangesloten deelnemers mogelijk maakt om aan hun wettelijke verplichting als reisorganisatoren uit hoofde van artikel 7:513a BW te voldoen. Lid 1 van dat artikel vermeldt:
“De organisator neemt de maatregelen die nodig zijn om te verzekeren dat, wanneer hij wegens financieel onvermogen zijn verplichtingen jegens de reiziger niet of niet verder kan nakomen, wordt zorggedragen hetzij voor overneming van zijn verplichtingen door een ander hetzij voor terugbetaling van de reissom of, indien de reisdiensten reeds ten dele zijn genoten, een evenredig deel daarvan. Indien de pakketreisovereenkomst personenvervoer omvat, voorzien de maatregelen in de repatriëring van de reiziger.”
2.2.
Het doel van SGR staat vermeld in artikel 2 lid 1 van haar statuten:
“SGR heeft ten doel:
a. Het doen van uitkeringen in de ruimste zin van het woord aan of voor
consumenten (natuurlijke personen) die pakketreisovereenkomsten,
gekoppelde reisarrangementen of overeenkomsten van vervoer of
overeenkomsten van verblijf hebben afgesloten met een deelnemer of door
bemiddeling van een deelnemer, indien deze consumenten geldelijke schade
lijden in gevallen dat de betrokken deelnemer wegens financieel onvermogen
niet presteert;
b. Het treffen van voorzieningen, in de ruimste zin van het woord, teneinde te
voorkomen dat de onder a bedoelde uitkeringen noodzakelijk worden.”
2.3.
Door deelneming aan het garantiefonds voldoet een reisorganisator aan zijn verplichting tot het nemen van maatregelen ter verzekering van (een vorm van) nakoming in het geval van financieel onvermogen.
2.4.
D-RT Retail B.V. (hierna: D-reizen), een deelnemer aan het garantiefonds, was reisagent van reisorganisator Corendon, eveneens een deelnemer aan het garantiefonds. De overeenkomst tussen Corendon en D-reizen was een agentuurovereenkomst als bedoeld in Boek 7, titel 7, afdeling 4 BW. D-reizen bemiddelde in pakketreizen van Corendon.
2.5.
D-reizen en Corendon maakten in hun onderlinge verhouding gebruik van de ANVR-agentuurvoorwaarden. De ANVR is de Algemene Nederlandse Vereniging van Reisondernemingen.
2.6.
Als gevolg van het ontstaan van de coronacrisis begin 2020 is de (Nederlandse) reisbranche geconfronteerd met een groot aantal (noodzakelijke) annuleringen en als gevolg daarvan de verplichting om de vooruitbetaalde reissommen aan de reizigers terug te betalen. Omdat deze terugbetalingen voor grote liquiditeitstekorten zouden zorgen in de reisbranche, met onherroepelijk een golf aan faillissementen tot gevolg, heeft de ANVR bedacht om reizigers — in het geval van annulering — te verzoeken om de reis om te boeken of om een voucher te accepteren, in plaats van voor terugbetaling van de reissom te kiezen. Deze regeling zal hierna de “Coronavoucherregeling” worden genoemd. Bij het begin van de Coronavoucherregeling viel een door een aan het garantiefonds deelnemende reisorganisator uitgegeven corona-voucher nog niet onder de regeling van het SGR-garantiefonds.
2.7.
Om de reisbranche te redden van faillissementen en het consumentenvertrouwen in de reisbranche te versterken heeft SGR – op verzoek van de ANVR – met een bestuursbesluit van 14 maart 2020 besloten om een door een deelnemende reisorganisator uitgegeven corona-voucher tijdelijk onder haar garantieregeling (hierna: de SGR-garantieregeling) te laten vallen. De garantie omvatte uitsluitend de bruto prijs (dus inclusief de voor de reisagent bestemde commissie) (verder “bruto reissom”) voor de bij de reisorganisator geboekte reis, in geval van financieel onvermogen van de reisorganisator.
2.8.
Op dringend verzoek van de ANVR heeft SGR op 28 april 2020 een aanvullend bestuursbesluit genomen met de strekking dat ook deelnemende reisagenten een door het SGR-garantiefonds gedekte voucher (verder “agentenvoucher”) uit konden geven. Deze agentenvoucher dekte het volledige door de reiziger aan de reisagent betaalde bedrag (verder “totale reissom”), dus zowel de bruto reissom als de boekingsfee en eventueel bij de reisagent bijgeboekte extra’s, zoals een huurauto e.d.
2.9.
Deze twee bestuursbesluiten van SGR maken deel uit van de Coronavoucherregeling.
2.10.
Volgens de Coronavoucherregeling moest de organisator (indien de reiziger voor een voucher koos) een kluisvoucher (ter waarde van de bruto reissom) aan de reisagent verstrekken. Vervolgens zou de reisagent dan een agentenvoucher ter waarde van de totale reissom aan de reiziger verstrekken. Zonder kluisvoucher mocht de agent geen agentenvoucher verstrekken. Een kluisvoucher werd door de organisator alleen dan verstrekt:
  • indien en voor zover op het moment van annulering de bruto reissom al door de reiziger was voldaan én (door de agent) aan de organisator was doorbetaald én;
  • de aldus reeds betaalde bruto reissom niet bij annulering door de organisator al ter terugbetaling aan de reiziger aan de agent was teruggestort.
2.11.
D-reizen heeft in strijd met het bestuursbesluit van 28 april 2020 gehandeld door, in de periode van mei tot en met december 2020, agentenvouchers aan reizigers uit te geven:
  • in gevallen waarin D-reizen de van de reiziger ontvangen (aan)betalingen op het moment van annulering nog niet had doorgestort naar de reisorganisator en/of;
  • de reisorganisator de wel door haar al ontvangen gelden bij annulering ter terugbetaling aan de reiziger naar D-reizen terug had gestort (zonder dat D-Reizen die retour ontvangen bedragen aan de reiziger doorbetaalde).
Deze agentenvoucher werden dus niet door een kluisvoucher gedekt en worden ook wel “nul-vouchers” genoemd.
2.12.
D-reizen is op 6 april 2021 in staat van faillissement verklaard.
2.13.
Door het faillissement van D-reizen konden de nul-vouchers niet meer bij D-reizen worden ingewisseld.
2.14.
SGR heeft reizigers die beschikten over nul-vouchers en die hun nul-vouchers bij SGR hebben aangeboden, schadeloos gesteld.
2.15.
SGR heeft op 14 oktober 2021 bij Corendon schriftelijk aanspraak gemaakt op (terug)betaling van (een deel van) de door SGR ter compensatie van de door D-reizen uitgegeven nul-vouchers aan de reizigers betaalde bedragen. SGR begroot haar totale vordering op Corendon op € 3.508.595,51. Het gaat hierbij om de (reeds door de reizigers betaalde gedeelten van de) bruto reissom.
2.16.
Corendon heeft aan SGR te kennen gegeven de vordering van SGR niet te erkennen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
SGR vordert dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Corendon veroordeelt om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan SGR te betalen een bedrag ad € 3.508.595,51, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van de dagvaarding;
Corendon veroordeelt tot voldoening van een bedrag ad € 6.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen, althans vanaf een door de rechtbank redelijk geachte termijn, na het in dezen te wijzen vonnis, indien en voor zover Corendon deze niet voordien heeft voldaan;
Corendon veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen, althans vanaf een door de rechtbank redelijk geachte termijn, na het in dezen te wijzen vonnis, indien en voor zover Corendon deze niet voordien heeft voldaan.
3.2.
Hieraan legt SGR – samengevat – de volgende stellingen ten grondslag:
  • SGR heeft door subrogatie en/of cessie de vorderingen van de reizigers op Corendon verkregen.
  • De vordering op Corendon is gebaseerd op drie verschillende grondslagen:
  • De eerste grondslag betreft het volgende. Omdat Corendon reisovereenkomsten heeft geannuleerd, is zij ten aanzien van die reisovereenkomsten op grond van artikel 7:509 lid 5 sub b jo. lid 7 BW en artikel 4.5 van de ANVR-Reizigersvoorwaarden (welke algemene voorwaarden van toepassing zijn op alle reisovereenkomsten van Corendon) gehouden om binnen 14 dagen na annulering de reeds betaalde reissommen terug te betalen.
  • De tweede grondslag is artikel 6:74 BW. Omdat de reisovereenkomsten door Corendon zijn geannuleerd, is nakoming blijvend onmogelijk en is verzuim niet vereist. De reiziger heeft dan ook recht op vervangende schadevergoeding op grond van artikel 6:74 BW.
  • De derde grondslag is de zogenoemde “Verklaring Leveringsplicht”, productie 20 van SGR. Krachtens deze verklaring heeft Corendon zich ertoe verplicht om te allen tijde, dus ook in het geval van onjuist uitgegeven vouchers door D-Reizen, in te staan voor nakoming van alle verplichtingen uit hoofde van de reisovereenkomst tegenover de reiziger, dus ook voor terugbetaling van de reissom in het geval van annulering van de reis.
3.3.
Corendon voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van SGR, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van één week na de dag waarop vonnis zal worden gewezen tot de dag van de algehele voldoening.
3.4.
Corendon baseert haar verweer – samengevat – op de volgende stellingen:
  • Er is geen sprake van een rechtsgeldige subrogatie of cessie.
  • Er bestond geen rechtsgeldige basis voor SGR om een uitkering te doen aan reizigers die beschikten over nul-vouchers die onrechtmatig door D-reizen aan hen waren verstrekt. Daar zijn drie redenen voor:
  • Ten eerste vallen de nul-vouchers op grond van de Coronavoucherregeling en de SGR-garantieregeling niet onder dekking van SGR.
  • In de tweede plaats valt de verplichting van een reisorganisator om de reissom terug te betalen aan de reiziger na de annulering van de reisovereenkomst door de reisorganisator om andere redenen dan het faillissement van die reisorganisator niet onder dekking van SGR.
  • Ten derde geldt het volgende. Indien en voor zover Corendon nog gehouden was tot nakoming jegens de reizigers, was een directe uitkering door SGR aan reizigers in strijd met de statuten van SGR en de SGR-garantieregeling.
  • De betalingen die SGR uit het garantiefonds aan reizigers heeft verricht missen dus een rechtsgeldige grondslag, zodat geen sprake kan zijn van een rechtsgeldige vordering van SGR op Corendon.
  • Corendon betwist bij gebrek aan wetenschap de hoogte van de vordering. De gestelde vorderingen zijn niet te verifiëren, omdat SGR niet per boeking de benodigde onderbouwing heeft verstrekt. SGR dient tenminste per boeking een reisovereenkomst, een betalingsbewijs en een coronavoucher over te leggen.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.5.
Corendon vordert dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in voorwaardelijke reconventie:
1) voor zover de vorderingen van SGR in conventie (gedeeltelijk) worden toegewezen, voor recht verklaart dat de uitkeringen door SGR aan reizigers voor de onrechtmatige D-reizen-vouchers in strijd waren met haar contractuele verplichtingen jegens Corendon en/of onrechtmatig waren jegens Corendon en dat SGR als gevolg daarvan gehouden is om de schade die Corendon hierdoor heeft geleden te vergoeden, nader op te maken bij staat.
in onvoorwaardelijke reconventie:
2) voor recht verklaart dat SGR onvoldoende toezicht heeft gehouden op D-reizen en op de uitgifte van coronavouchers door D-reizen in het bijzonder en daarmee haar contractuele verplichtingen jegens Corendon heeft geschonden dan wel onrechtmatig jegens Corendon heeft gehandeld en als gevolg daarvan gehouden is om de schade die Corendon hierdoor heeft geleden te vergoeden (waaronder de nakoming van de door D-reizen bemiddelde reizen op grond van de Verklaring Leveringsplicht), nader op te maken bij staat.
in reconventie:
3) SGR veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van één week na de dag waarop vonnis zal worden gewezen tot de dag van algehele voldoening.
3.6.
SGR voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Corendon, bij vonnis, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen, althans vanaf een door de rechtbank redelijk geachte termijn, na het in dezen te wijzen vonnis, indien en voor zover Corendon deze niet voordien heeft voldaan.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Inleiding: de door SGR van Corendon gevorderde bruto reissom
4.1.
Bij de door SGR gevorderde hoofdsom ad € 3.508.595,51 gaat het om de volledige waarde van de pakketreis inclusief het overeengekomen percentage aan commissie voor de reisagent, de bruto reissom. Zie hierboven onder 2.7. Dit is het bedrag waarvoor SGR regres neemt op Corendon. SGR heeft zélf (in voorkomende gevallen) méér betaald aan de reiziger, namelijk de totale reissom (2.8).
Rechtsgeldige cessie?
4.2.
Dat SGR gesubrogeerd zou zijn in de rechten van de reizigers jegens Corendon baseert SGR op artikel 9 van het SGR-Deelnemersreglement, dat als volgt luidt:
“Subrogatie
Artikel 9
In het geval SGR aan of ten behoeve van de consument betalingen verricht, wordt SGR gesubrogeerd in de rechten van de consument jegens de betrokken deelnemer.”
4.3.
Als gesteld door SGR en niet betwist door Corendon is vast komen te staan dat een reiziger met een voucher die schadeloos gesteld wilde worden zijn voucherclaim moest indienen bij SGR door middel van een online claimprocedure. Volgens SGR cedeert de reiziger op dat moment zijn vordering op Corendon aan SGR, waarvoor SGR verwijst naar een hieronder afgebeelde (en door haar als productie 18 in het geding gebrachte) afdruk van het online claimformulier:
4.4.
Tijdens de zitting heeft Corendon de rechtsgeldigheid van de cessie betwist. Volgens Corendon levert bovengenoemde productie 18 geen rechtsgeldige cessie-akte op en is er ook geen mededeling aan haar gedaan van de cessie.
4.5.
Daargelaten dat Corendon dit verweer tardief (voor het eerst bij mondelinge behandeling) heeft gevoerd, faalt het inhoudelijk. Voor cessie is, anders dan Corendon aanvoert, een eenzijdige onderhandse akte voldoende (artikel 3:94 BW). SGR heeft ter zitting verklaard dat reizigers om hun aanvraag te kunnen voltooien op het online-formulier het hierboven weergegeven vakje
"ja, ik ga akkoord met de voorwaarden"moesten aanklikken en dat zij anders hun aanvraag niet in konden dienen en hun voucher niet vergoed kregen. Dit is door Corendon niet betwist. Onder de genoemde voorwaarden staat uitdrukkelijk de cessie vermeld. Het online-formulier kwalificeert daarmee als eenzijdige onderhandse akte tot cessie. Alle reizigers die uitbetaald hebben gekregen hebben dus door dat vakje aan te klikken ingestemd met de cessie. Voor zover mededeling van de cessie niet eerder is gedaan, is die mededeling in elk geval bij dagvaarding gedaan, zodat ook aan die eis is voldaan.
4.6.
Daarmee is vast komen te staan dat SGR alle vorderingen van de reizigers waarvan zij de nul-vouchers heeft vergoed, door cessie heeft verkregen. In het midden kan daarom blijven of SGR deze vorderingen op grond van artikel 9 van het SGR-Deelnemersreglement ook door subrogatie heeft verkregen, wat Corendon ook pas ter zitting heeft betwist.
4.7.
Ook kan (in de procedure in conventie) in het midden blijven of SGR verplicht was uitkeringen te doen aan de houders van nul-vouchers, hetgeen door Corendon wordt betwist. Immers, ook indien SGR daartoe niet verplicht was, heeft zij door de rechtsgeldige en openbare cessie de vorderingen van de reizigers op Corendon verkregen en het recht die vorderingen te innen.
4.8.
Hetzelfde geldt voor de vraag of SGR op grond van de garantieregeling tot (directe) uitkering aan de reizigers had mogen overgaan, hetgeen eveneens door Corendon wordt betwist. Immers, ook voor zover SGR in strijd met de garantieregeling heeft gehandeld, heeft zij door de rechtsgeldige en openbare cessie van de vorderingen van de reizigers op Corendon het recht verkregen die vorderingen te innen.
Conclusie tot zover
4.9.
De reizigers die zich met een door D-reizen uitgegeven nul-voucher hebben aangemeld bij SGR hebben recht op terugbetaling door Corendon van de bruto reissom wegens de annulering door Corendon van hun reisovereenkomst. SGR heeft deze vorderingen van de reizigers op Corendon door openbare cessie verkregen en is dus bevoegd tot inning van die vorderingen. De vordering van SGR is dan ook toewijsbaar voor het door haar daadwerkelijk ter compensatie van gedupeerde reizigers ter zake de bruto reissom uitbetaalde bedrag.
De hoogte van de gevorderde bruto reissom
4.10.
Corendon betwist bij gebrek aan wetenschap de hoogte van de gevorderde bruto reissom, de hoofdsom. Deze vordering is volgens Corendon niet te verifiëren omdat SGR niet per boeking de benodigde onderbouwing heeft verstrekt. SGR dient in de visie van Corendon tenminste per boeking een reisovereenkomst, een betalingsbewijs en een coronavoucher over te leggen. Het verweer van Corendon komt feitelijk neer op een boekhoudkundige en administratieve controle van de door SGR uitbetaalde vergoedingen. Een dergelijke controle zal – zo nodig – niet door de rechtbank zelf worden verricht, maar door een daartoe aan te stellen deskundige. De rechtbank is zich bewust van de tijd en kosten die met een dergelijk onderzoek gepaard zullen gaan en geeft partijen daarom in overweging om (met inachtneming van het voorgaande) met elkaar in overleg treden over de precieze hoogte van de vordering en over de in dat kader eventueel nog noodzakelijke bewijsstukken. Indien partijen daarover geen overeenstemming bereiken, zal de rechtbank zich ter zake laten voorlichten door een deskundige. Desgewenst kunnen partijen daartoe – bij voorkeur na overleg en eenparig – een voorstel doen.
4.11.
Gelet op de hiervoor door de rechtbank aan partijen gedane suggestie ligt het in de rede om een tussenvonnis te wijzen waarbij partijen tot het genoemde overleg in de gelegenheid worden gesteld. Bij gebreke van bereikte overeenstemming kunnen partijen dan bij akte na tussenvonnis, eerst SGR, een voorstel doen voor de wijze waarop de hoogte van de gevorderde hoofdsom moet worden vastgesteld, de aan de deskundige te stellen vragen, de gewenste specialisatie en de persoon van de deskundige.
4.12.
Met het oog op eventueel overleg tussen partijen dat pas na dit tussenvonnis zal worden gevoerd zal de rechtbank voor het nemen van genoemde akte de zaak naar de rol verwijzen van 8 weken na dit vonnis.
4.13.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
in voorwaardelijke reconventie
4.14.
De vordering in voorwaardelijke reconventie is ingesteld onder de voorwaarde dat de vorderingen in conventie (gedeeltelijk) worden toegewezen. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen in conventie gaat de rechtbank ervan uit dat aan die voorwaarde is voldaan.
4.15.
Deze vordering houdt een verklaring voor recht in dat de uitkeringen door SGR aan reizigers voor de nul-vouchers in strijd waren met haar contractuele verplichtingen jegens Corendon als deelnemer aan het garantiefonds en/of onrechtmatig waren jegens Corendon. Verder houdt deze vordering een verklaring voor recht in dat SGR als gevolg hiervan gehouden is om de schade die Corendon hierdoor heeft geleden te vergoeden.
4.16.
Aan deze vordering legt Corendon – samengevat – het volgende ten grondslag. Corendon heeft schade geleden door de beslissing van SGR om eigenstandig en onverplicht – zonder enige betrokkenheid van Corendon – ook onrechtmatig door D-reizen uitgegeven nul-vouchers te vergoeden. SGR had echter geen grondslag om ook die voucherhouders te helpen en had eventuele vorderingen in dat verband moeten afwijzen. Die voucherhouders hadden zich bij Corendon kunnen melden en dan had Corendon – voor zover zij daartoe gehouden was – passende compensatie kunnen aanbieden. Daarbij is van belang dat het aannemelijk is dat, voor zover Corendon zélf de gedupeerde voucherhouders had kunnen compenseren, de schade niet gelijk was geweest aan de vorderingen van SGR, maar minder had bedragen. Corendon heeft derhalve schade geleden als gevolg van de directe uitkeringen door SGR aan de reizigers.
4.17.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
4.18.
De rechtbank stelt voorop dat SGR, door te handelen zoals zij heeft gedaan, in een crisissituatie de belangen van de gehele reisbranche heeft gediend. Ook Corendon was daarbij gebaat. Ook Corendon liep in 2020 namelijk het risico om in staat van faillissement te komen te verkeren als gevolg van liquiditeitsproblemen. Gezien haar statutaire doel, gezien het doel waarvoor de Coronavoucherregeling in het leven was geroepen en gezien het belang van de gehele reisbranche lag het in de rede dat SGR onder de gegeven omstandigheden tot uitkering van de claims zou overgaan. Waar het om gaat, is of SGR in de gegeven omstandigheden anders had moeten handelen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Dat en hoe dit handelen van SGR onrechtmatig zou zijn jegens Corendon heeft Corendon (mede in dit licht) onvoldoende gemotiveerd gesteld. Dat Corendon achteraf meent dat SGR het destijds op bepaalde punten anders had kunnen aanpakken en dat de financiële einduitkomst dan voor Corendon – achteraf bezien – wellicht per saldo gunstiger zou zijn geweest, is voor onrechtmatigheid jegens Corendon onvoldoende.
4.19.
Evenmin is sprake van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming door SGR van enige verbintenis jegens Corendon. Voor zover Corendon zich in dat verband beroept op de statuten van SGR, miskent zij dat deze statuten geen rechten voor Corendon scheppen noch verplichtingen van SGR jegens haar. Voor zover Corendon zich in dit verband beroept op artikel 3.5 van de garantieregeling, geldt dat Corendon naar het oordeel van de rechtbank niet kwalificeert als een derde in de zin van dit artikel. Aan Corendon komt evenmin een beroep op artikel 3.8 van de garantieregeling toe. Corendon meent dat SGR haar op grond van dat artikel in staat had moeten stellen om aan de houders van nul-vouchers een nieuwe boeking aan te bieden. Dat volgt echter niet uit artikel 3.8. De betreffende reizen waren door Corendon geannuleerd. Corendon was vervolgens verplicht de reiziger alle voor de pakketreis betaalde bedragen onverwijld (binnen 14 dagen) volledig terug te betalen (op grond van artikel 7:509 lid 5 sub b jo. lid 7 BW en artikel 4.5 van de toepasselijke ANVR-reizigersvoorwaarden). De reizigers mochten dus onverwijld betaling verwachten. SGR heeft die betaling in plaats van Corendon gedaan. Zij was daar in de gegeven omstandigheden toe gerechtigd. Het vertrouwen van de consumenten in de garantieregeling stond immers op het spel en Corendon leed door die betaling geen schade omdat daarmee aan een verplichting van Corendon werd voldaan. En zover Corendon zich, tot slot, in dit verband beroept op artikel 5 van de garantieregeling, geldt dat dit artikel geen verplichting schept van SGR jegens Corendon of enige aanspraak van Corendon op SGR schept, maar enkel de verhouding tussen SGR enerzijds en de reiziger anderzijds betreft.
4.20.
SGR is dus niet toerekenbaar tekortgeschoten jegens Corendon en zij heeft ook niet onrechtmatig gehandeld jegens Corendon. Van SGR kan immers niet verwacht worden dat zij bij de afwikkeling van de coronavouchers de belangen van Corendon laat prevaleren boven de belangen van de betrokken consumenten en de reisbranche als geheel. Doordat zij de rechten van de betrokken consumenten aan zichzelf heeft laten cederen, is SGR gerechtigd die claims nu zélf jegens (onder meer) Corendon te gelde te maken.
4.21.
Deze vordering is dus niet toewijsbaar.
in onvoorwaardelijke reconventie
4.22.
Deze vordering houdt in een verklaring voor recht dat SGR onvoldoende toezicht heeft gehouden op (de uitgifte van coronavouchers door) D-reizen en daarmee haar contractuele verplichtingen jegens Corendon heeft geschonden dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens Corendon, en dat SGR gehouden is om de schade die Corendon hierdoor heeft geleden te vergoeden.
4.23.
Aan deze vordering legt Corendon – samengevat – het volgende ten grondslag.
SGR is op de volgende wijzen tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens Corendon:
  • i) SGR heeft onvoldoende toezicht gehouden op D-reizen, mede gelet op de precaire financiële positie van D-reizen in de jaren voorafgaande aan het faillissement.
  • ii) SGR heeft onvoldoende toezicht gehouden op de Coronavoucherregeling.
Corendon heeft hierdoor schade geleden, zodat SGR voor die schade aansprakelijk is.
4.24.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
4.25.
Vast staat dat SGR naar aanleiding van de door D-reizen verstrekte jaarrekening 2019 aanvullende zekerheden van D-reizen heeft verlangd en, toen D-reizen daar slechts gedeeltelijk aan voldeed, het deelnemerschap van D-reizen aan de garantieregeling eerst voorwaardelijk en vervolgens, tegen 31 maart 2021, definitief heeft opgezegd. Daarnaast heeft SGR onbetwist gesteld dat haar organisatie niet is ingericht op het houden van toezicht. Zonder nadere onderbouwing door Corendon, die ontbreekt, kan niet worden geoordeeld dat SGR meer of andere maatregelen jegens D-reizen (eerder) had kunnen en moeten treffen dan zij heeft gedaan. Corendon heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat SGR met de middelen die haar ter beschikking stonden zodanig toezicht had kunnen en behoren te houden dat D-reizen er feitelijk van zou zijn weerhouden om nul-vouchers af te geven. SGR is in dit verband jegens Corendon niet toerekenbaar tekort geschoten en heeft jegens Corendon ook niet onrechtmatig gehandeld.
4.26.
Wat betreft de gelden die D-reizen als agent van Corendon van reizigers ontving lag het bovendien veeleer op de weg van Corendon zélf om zodanige afspraken met haar agent D-reizen te maken en op naleving daarvan toe te zien, dat de reizigers en zijzelf er niet de dupe van zouden kunnen worden dat D-reizen van reizigers ontvangen gelden niet doorbetaalde aan Corendon en ook niet terugbetaalde aan de reizigers.
4.27.
Deze vordering is dus niet toewijsbaar.
voorts in reconventie
4.28.
Iedere beslissing zal worden aangehouden.
tot slot in conventie en in reconventie
4.29.
SGR heeft ter zitting aangegeven dat zij de mogelijkheid wil hebben om van een eventueel te wijzen tussenvonnis in tussentijds hoger beroep te gaan. Corendon heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit verzoek. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank dan ook tussentijds hoger beroep van dit tussenvonnis toestaan.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
14 juni 2023voor het nemen door SGR van een akte als bedoeld in r.o. 4.11 hierboven, waarna Corendon hierop binnen vier weken dient te reageren bij antwoordakte;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie
5.3.
houdt iedere beslissing aan;
in conventie en in reconventie
5.4.
staat tussentijds hoger beroep van dit tussenvonnis toe.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. J.B. Smits en mr. W.A.M. Schellekens. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2023.
901/1729/3195/3310