ECLI:NL:RBROT:2023:3107

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
10/327315-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor zware mishandeling met straf en schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden bewezen dat hij opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, wat resulteerde in een veroordeling voor zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 13 december 2022 in een bus in Rotterdam, waar de verdachte de aangever met geweld heeft aangevallen, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder breuken in de kaak en oogkas van het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 120 dagen, waarvan 67 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 3.396,28 aan de benadeelde partij toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en jeugdige leeftijd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/327315-22
Datum uitspraak: 7 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [plaats01],
raadsman mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 maart 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D.D.B Reuter heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 3 maart 2023;
  • opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit (poging tot doodslag). Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en nader toegelicht.
4.1.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair tenlastegelegde. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte nimmer de intentie had om het slachtoffer van het leven te beroven. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat de verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer hierdoor zou komen te overlijden. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde (zware mishandeling) heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.1.3.
Beoordeling
Aangever [aangever01] heeft verklaard dat hij op dinsdag 13 december 2022 in de bus stond in Rotterdam. Toen de bus bij zijn halte aankwam wilde de aangever uitstappen en daarom stond hij in het middelste gedeelte van de bus bij de dubbele deuren. Op het moment dat de deuren van de bus open gingen en de aangever wilde uitstappen, zag hij dat een jongeman (
hierna: de verdachte) de bus in wilde stappen. De aangever zei toen tegen de verdachte dat hij eerst even uit wilde stappen, voordat de verdachte in zou stappen. De aangever hield hem hierbij met zijn hand tegen en zag vervolgens dat de verdachte hem met zijn vuist een klap op zijn hoofd gaf. De aangever voelde dat de verdachte hem onder zijn rechteroog sloeg. Hij voelde gelijk pijn en hij voelde dat zijn neus bloedde. Wat hierna is gebeurd weet de aangever niet meer. Hij herinnert zich alleen nog dat hij op een gegeven moment op de grond is terecht gekomen en dat omstanders hem kwamen helpen. De aangever is met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Daar is geconstateerd dat zijn rechter kaakbijholte op meerdere plekken was gebroken, net als zijn rechter oogkas.
Door de politie zijn de camerabeelden van de bus uitgekeken. Op de beelden wordt onder meer waargenomen dat de verdachte de aangever met zijn linkerhand een stomp in zijn gezicht geeft. De aangever viel hierdoor naar voren. De verdachte sloeg vervolgens zijn rechterarm om de nek van de aangever en trok hem de bus uit. De aangever viel hierdoor met zijn gezicht richting de grond. De aangever duwde zichzelf vervolgens met zijn rechterarm omhoog en hield de verdachte aan zijn rechterarm vast. De verdachte trok zich los en trapte met zijn linker voet in het gezicht van de aangever. De aangever klapte hierdoor achterover en bleef op de grond liggen. De verdachte draaide zich vervolgens om en liep de bus in.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de aangever in zijn gezicht heeft gestompt, uit de bus heeft getrokken en tegen het hoofd heeft getrapt.
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat de verdachte het ‘volle opzet’ heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Met andere woorden, dat hij hem heeft getrapt met als doel om hem te doden. Voorwaardelijk opzet op de dood kan bewezen worden geacht als uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door het geven van de trap zou komen te overlijden. Het met kracht tegen een zo kwetsbaar lichaamsdeel als een hoofd trappen kan dodelijk letsel opleveren. Of in een concreet geval een aanmerkelijke kans bestaat op het ontstaan van dergelijk letsel, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de aangever eenmaal in het gezicht heeft gestompt, naar de grond heeft getrokken en eenmaal met kracht tegen het hoofd heeft getrapt. Uit de bewijsmiddelen in het dossier volgt dat de verdachte daarbij de rechterwang, van de aangever heeft geraakt. Daarbij droeg de verdachte sportschoenen. Uit het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat het in dit specifieke geval de aanmerkelijke kans is ontstaan dat aangever als gevolg van het handelen van de verdachte zou komen te overlijden. Voorwaardelijk opzet op de dood kan daarom niet worden bewezen. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
De volgende vraag die aan de rechtbank voorligt, is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
Het hoofd is een lichaamsdeel met vitale organen. Wanneer hier met kracht met geschoeide voet een trap tegenaan wordt gegeven, bestaat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel. Het handelen van de verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het ontstaan van dit letsel, dat het niet anders kan dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. De subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het subsidiair ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
subsidiair:
hij op 13 december 2022 te Rotterdam aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een meervoudige breuk rondom de rechter kaakbijholte en een breuk in de bodem van de rechter oogkas, heeft toegebracht door die [slachtoffer01]
- in het gezicht te stompen en
- naar de grond te trekken en
- tegen het hoofd te schoppen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de zware mishandeling van een weerloos slachtoffer van 82 jaar oud. Het slachtoffer [slachtoffer01] was zodanig verwond dat hij door een ambulance naar het ziekenhuis is vervoerd. De breuken in zijn kaak zijn tijdens een operatie gefixeerd met een metalen plaat. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hiervan nog langdurig gevolgen kunnen ondervinden. Het slachtoffer heeft in de door hem geschreven brief verklaard door het voorval zijn vertrouwen in mensen om hem heen is geschaad en dat de operatie voor hem een traumatische ervaring is geweest. Het letsel van het slachtoffer is ernstig, maar had nog veel ernstiger kunnen zijn. Doordat de verdachte zich op zodanige wijze heeft gedragen, heeft hij bijgedragen aan zinloos en willekeurig geweld. De mishandeling van het slachtoffer heeft voorts plaatsgevonden op een openbare plek, te weten in een bus, waar nog meer passagiers in zaten. Delicten als het onderhavige kunnen leiden tot angstgevoelens bij zowel het slachtoffer als de andere passagiers en veroorzaken gevoelens van onveiligheid in de maatschappij, zeker als dit zonder duidelijke reden en op een openbare plek met veel mensen gebeurt. De rechtbank neemt de verdachte dit kwalijk.
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
2 maart 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.2.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
3 maart 2023. Dit rapport houdt het volgende in.
Het is de reclassering niet duidelijk geworden wat er ten grondslag heeft gelegen aan de zware mishandeling. Zodoende kan de reclassering geen uitspraken doen over het
recidiverisico. Meer zicht op het psychosociaal functioneren wordt als noodzakelijk gezien.
De reclassering adviseert om de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een ambulante behandeling om het recidiverisico te beperken. Een meldplicht voor de duur van deze behandeling wordt hierbij nodig geacht.
[naam01] (reclasseringswerker) heeft het advies ter terechtzitting onderschreven. Zij lichtte toe dat uit de gesprekken met de verdachte volgt dat hij die bewuste dag veel prikkels had. Ook had de verdachte zijn medicijnen niet ingenomen waardoor hij impulsiever en meer beïnvloedbaar was. De verdachte is op 1 maart 2023 door de reclassering aangemeld bij De Waag waar hij zal moeten leren hoe hij om kan gaan met dit soort situaties.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank ziet in het nagenoeg blanco strafblad, de baan van de verdachte en zijn jeugdige leeftijd redenen om niet tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf over te gaan. Oplegging van een dergelijke straf zou alle positieve omstandigheden in het leven van de verdachte in ernstige mate doorkruisen. In plaats van gevangenisstraf zal de rechtbank de maximale werkstraf van 240 uur opleggen en als stok achter de deur zal een voorwaardelijke gevangenisstraf van 67 dagen worden opgelegd. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld als genoemd in het reclasseringsrapport. De proeftijd zal worden gesteld op drie jaren.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij heeft zich in deze procedure laten bijstaan en vertegenwoordigen door mr. S. Aksu-Ari. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.322,78 aan materiële schade en een vergoeding van € 4.229,00 aan immateriële schade.
De gevorderde materiële schade bestaat uit kosten die zijn gemaakt in verband met de opname in het ziekenhuis (daggeld), vergoeding voor mantelzorg, de kosten voor huishoudelijke hulp, de medische kosten en de kosten voor medicijnen en verband.
De gevorderde immateriële schade ziet op de gevolgen waar de benadeelde partij door het tenlastegelegde feit mee wordt geconfronteerd.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade geheel kan worden toegewezen. De gevorderde materiële schade kan tot een bedrag van € 396,28 worden toegewezen, bestaande uit ziekenhuisverblijfkosten en de medische kosten. Bij zowel de materiële schade als de immateriële schade vordert de officier van justitie toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de gevorderde medische kosten en de daggeldvergoeding van het ziekenhuisverblijf. De overige gevorderde materiële schade dient volgens de verdediging te worden afgewezen omdat deze schade onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het bedrag, overeenkomstig de Letsellijst van Het Schadefonds Geweldsmisdrijven d.d.
1 november 2022, dient te worden gematigd.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [benadeelde partij01] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat de schadeposten die zien op de ziekenhuisverblijfkosten
(€ 52,50) en de medische kosten (€ 343,78) moeten worden toegewezen. Ten aanzien van deze kosten acht de rechtbank voldoende onderbouwd dat deze schade door [benadeelde partij01] is geleden en in rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde feit. De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk voor de posten die zien op de mantelzorg, de huishoudelijke hulp en de medicijnen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de betwisting door de verdediging, deze schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd.
Smartengeld
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat [benadeelde partij01] door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. [benadeelde partij01] heeft door het bewezenverklaarde zwaar lichamelijk letsel (gebroken rechter kaakbijholte en rechter oogkas) opgelopen. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal ten aanzien van de immateriële schade - die [benadeelde partij01] door toedoen van verdachte heeft geleden - een bedrag van € 3.000,- worden toegekend.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 13 december 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.396,28, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
9.
Over het overige deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 67 (zevenenzestig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering en werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2. de veroordeelde werkt mee aan een intake en behandeling door een, door de reclassering nader te bepalen zorginstelling. De behandeling start tijdens de proeftijd en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€ 3.396,28 (zegge: drieduizend driehonderdzesennegentig euro en achtentwintig eurocent), bestaande uit € 396,28 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 3.396,28(hoofdsom,
zegge: drieduizend driehonderdzesennegentig euro en achtentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.396,28 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
43 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Wegman, voorzitter,
en mrs. C. Vogtschmidt en R.E. Drenth, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 13 december 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer01]
- in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geduwd en/of geslagen en/of gestompt en/of
- tegen/naar de grond heeft geduwd en/of getrokken en/of
- tegen het hoofd heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 december 2022 te Rotterdam aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een meervoudige breuk rondom de rechter kaakbijholte en een breuk in de bodem van de rechter oogkas, heeft toegebracht door die [slachtoffer01]
- in het gezicht, althans tegen het hoofd, te duwen en/of te slaan en/of te stompen en/of
- tegen/naar de grond te duwen en/of trekken en/of
- tegen het hoofd te trappen en/of te schoppen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 december 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer01]
- in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geduwd en/of geslagen en/of gestompt en/of
- tegen/naar de grond heeft geduwd en/of getrokken en/of
- tegen het hoofd heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.