ECLI:NL:RBROT:2023:3099

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
ROT 22/3761
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de oplegging van een educatieve maatregel rijvaardigheid aan eiser na vermoedens van ongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2023, in de zaak tussen eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), wordt het beroep van eiser tegen de oplegging van een educatieve maatregel (EMG) beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. P.R. van de Water, had een EMG opgelegd gekregen vanwege vermoedens dat hij niet langer over de vereiste rijvaardigheid beschikte. Dit vermoeden was ontstaan na een incident op 9 januari 2022, waarbij eiser op een quad werd aangetroffen en zich niet kon identificeren. De rechtbank oordeelt dat het CBR terecht de EMG heeft opgelegd, omdat de vaststelling van eisers identiteit door de politie voldoende onderbouwd was en er sprake was van herhaaldelijke gedragingen die een risico voor de verkeersveiligheid vormden. Eiser betwistte de vaststelling van zijn identiteit en de betrouwbaarheid van de bewijsvoering, maar de rechtbank oordeelt dat de verbalisanten voldoende bekwaam waren en dat de processen-verbaal betrouwbaar zijn. De rechtbank concludeert dat er geen grond is voor twijfel aan de bevindingen van de verbalisanten en dat de EMG terecht is opgelegd. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het bestreden besluit blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3761

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. P.R. van de Water),
en
De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),verweerder
(gemachtigde: mr. E. van Pernis - van der Wal).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een aan hem opgelegde cursus over verantwoord rijgedrag (een EMG [1] ). Met het primaire besluit van 14 februari 2022 is aan eiser deze cursus opgelegd.
Met het bestreden besluit van 1 juli 2022, op het bezwaar van eiser, is verweerder bij dat besluit gebleven. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
De politie heeft op 10 januari 2022 aan het CBR een mededeling gedaan vanwege een vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid of lichamelijke of geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van een motorrijtuig. [2] Uit de processen-verbaal van 10 januari 2022 is gebleken dat eiser op 9 januari 2022 zich op een zwarte quad bevond op een carpoolplaats in Moerdijk, aan de kruising Steenweg met de Binnenmoerdijksebaan. De verbalisant gaf aan deze quad op 12 december 2021 achterop een trailer te hebben gezien. De politie heeft aan de hand van kentekengegevens van de trailer achterhaald dat de trailer op naam van eisers vader, [naam], staat.
Toen de verbalisant ter plekke was, herkende hij eiser van een eerdere controle een aantal weken geleden. Eiser weigerde kentekengegevens en/of zijn identiteitskaart te laten zien. Vervolgens is eiser op de quad door een berm gereden, reed hij met verhoogde snelheid over een fietspad, stak schuin de weg over, reed voor een onoverzichtelijke bocht tegen de richting in, overschreed een doorgetrokken streep waarna eiser in de juiste rijrichting door een berm reed naar onverhard terrein.
Uit eerdere registraties zou zijn gebleken dat eiser vaker gebruik maakt van de trailer en een foto afkomstig van de RDW kwam overeen met de persoon op de quad (eiser). De verbalisant heeft met deze gegevens eisers identiteit vastgesteld.
1.2.
Naar aanleiding van deze mededeling heeft verweerder het primaire besluit genomen. In het bestreden besluit is eisers bezwaar ongegrond verklaard, onder verwijzing naar een in bezwaar opgemaakt proces-verbaal van 31 mei 2022. Hieruit blijkt volgens verbalisant dat eisers identiteit wel degelijk is vastgesteld door middel van informatie uit de politiesystemen, zoals in de eerdere processen-verbaal is aangegeven.

Het beroep van eiser

2. Eiser voert in beroep aan dat hij niet de bestuurder van de quad is geweest op 9 januari 2022, dan wel dat onvoldoende is komen vast te staan dat hij de bestuurder is. De wijze waarop de identiteit van de bestuurder is vastgesteld laat te veel ruimte voor fouten en is niet betrouwbaar. De verbalisant heeft zich vergist in de vaststelling van de identiteit van de bestuurder.
Eiser betoogt verder dat de aangetroffen quad op 9 januari 2022 niet dezelfde quad geweest kan zijn als de quad die op 12 december 2021 achterop een trailer stond, nu deze een kenteken had en de quad op 9 januari 2022 niet. Eiser voert verder aan dat eisers identiteit op 12 december 2021 is vastgesteld aan de hand van een foto uit 2017 (uit de systemen). De conclusie, dat eiser op 12 december 2021 de bestuurder was, is ook niet juist. Vervolgens is deze conclusie gebruikt om de identiteit van de bestuurder op 9 januari 2022 vast te stellen. Uit de processen-verbaal is niet vast te stellen dat op 9 januari 2022 dezelfde auto en trailer betrokken (en dezelfde quad) waren als op 12 december 2021.
Eiser betoogt verder dat het feit, dat de strafzaak is geseponeerd, wel moet worden meegewogen bij de vraag of eiser op 9 januari 2022 de bestuurder van de quad was. De strafzaak was gebaseerd op hetzelfde proces-verbaal als in deze procedure.
Eiser voert verder aan dat in het geval dat aannemelijk is gemaakt dat eiser de bestuurder van de quad was, niet is voldaan aan de voorwaarden om een EMG op te leggen. Er is namelijk geen sprake van een situatie dat herhaaldelijk gedragingen zijn verricht, zoals bedoeld in bijlage 1, onder a, onderdeel III van de Regeling EMG rijvaardigheid en geschiktheid 2011.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder aan eiser terecht een EMG heeft opgelegd. De voor dit beroep relevante wet- en regelgeving is te vinden in een bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [3] , mag verweerder, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel uitgaan van de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal. Dat geldt ook voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Het is niet vereist dat verweerder een eigen onderzoek doet naar de juistheid van de door de politie gemelde feiten, tenzij verweerder objectieve redenen heeft om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Voor wat betreft de vaststelling van eisers identiteit, overweegt de rechtbank dat verbalisanten voldoende in staat zijn om te observeren en te registreren, en dat zij geen belang hebben bij onjuistheden in het proces-verbaal. [4]
Eiser heeft de bevindingen in de processen-verbaal betwist. Wat eiser heeft aangevoerd over de vaststelling van zijn identiteit (door verbalisant), geeft echter geen aanleiding om te twijfelen aan de in de processen-verbaal opgenomen waarnemingen van de verbalisant. De rechtbank acht daarbij van belang dat het proces-verbaal van 31 mei 2022 is opgemaakt door een verbalisant die tien jaar werkzaam is geweest bij de Koninklijke Marechaussee en daar kennis en ervaring heeft opgedaan bij controles van personen aan de hand van uiterlijke kenmerken in combinatie met een paspoort, identiteitskaart of rijbewijsfoto. Voor wat betreft de vaststelling van eisers identiteit heeft verbalisant in het proces-verbaal van 31 mei 2022 toegelicht dat eiser op korte afstand van verbalisant stond, zonder helm, waardoor verbalisant hem herkende aan de hand van een rijbewijsfoto uit het systeem. Dit rijbewijs is aan eiser afgegeven op 22 augustus 2017 (geldig tot 22 augustus 2027). Eiser heeft verbalisant herkend aan de hand van uiterlijke kenmerken van het gezicht. Verbalisant heeft verder uiteengezet dat de biometrische gegevens van het gezicht binnen de geldigheidsduur van (in dit geval) een rijbewijs nauwelijks veranderen. Gedoeld wordt dan op bijvoorbeeld de stand van de oren, ogen, vorm van de neus en jukbeenderen. Verbalisant heeft verklaard dat in het onderzoek is meegenomen dat eiser broers heeft. Het onderzoek is breed en onbevooroordeeld ingesteld omdat de identiteit in eerste instantie niet bekend was, waardoor meerdere personen zijn bekeken. Omdat het voor het onderzoek niet van belang is welke personen allemaal zijn bevraagd, zijn deze persoonsgegevens niet verwerkt in de eerdere processen-verbaal. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van (de inhoud van) het proces-verbaal, nu niet met toereikend tegenbewijs is aangevoerd dat het proces-verbaal onjuist zou zijn.
Verbalisant heeft verder voldoende gemotiveerd beschreven dat dezelfde quad op 12 december 2021 is aangetroffen op een trailer. Daarbij is aan de hand van de kentekengegevens van de auto (waarmee de trailer werd voortgetrokken) vastgesteld dat de auto het kenteken [kenteken] heeft, die op naam van eisers vader staat. Verbalisant heeft inzichtelijk toegelicht dat uit eerdere registraties blijkt dat eiser vaker gebruik maakt van deze auto en dat eiser kon worden geïdentificeerd aan de hand van een foto uit het systeem van de RDW. Uit de processen-verbaal van 10 januari 2022 en 31 mei 2022 blijkt verder dat verbalisant op het moment zelf niet in staat was om eisers identiteit (met bijvoorbeeld een identiteitskaart) vast te stellen, omdat eiser hieraan niet wilde meewerken. Eiser bevond zich bovendien op een voertuig dat geschikt was om op onverhard terrein te rijden en de verbalisant niet. De stelling dat de op 12 december 2021 aangetroffen quad niet dezelfde zou zijn als de quad op 9 januari 2022, volgt de rechtbank deze niet. In tegenstelling tot wat eiser betoogt, blijkt uit het proces-verbaal niet dat op 12 december 2021 een quad met een kenteken is aangetroffen. Het kenteken dat wordt genoemd betrof de trailer.
Voor de goede orde benadrukt de rechtbank nog dat het er niet om gaat dat thans vast moet komen te staan dat eiser ook op 12 december 2022 de quad bestuurde en toen overtredingen beging. Daar gaat deze procedure niet over. Het incident op die datum is alleen van belang omdat, zoals door de verbalisant genoegzaam is toegelicht, hij via die weg, tezamen met zijn waarnemingen op de datum die wél van belang is voor de melding die ten grondslag is gelegd aan het besluit, namelijk 9 januari 2023, de identiteit heeft kunnen vaststellen van eiser als de bestuurder van de quad op laatstgenoemde datum, ook al wilde hij op dat moment niet meewerken aan de vaststelling daarvan.
Gelet op het bovenstaande bestaat geen grond voor zodanige twijfel aan de bevindingen in de processen-verbaal dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling dat eiser de bestuurder is geweest van de quad ten grondslag kunnen worden gelegd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
3.3.
De grond dat het feit dat de strafzaak is geëindigd met een sepot moet worden meegewogen bij de vaststelling of eiser de bestuurder van de quad is geweest, slaagt niet. De rechtbank overweegt dat de strafzaak, waarin ook het proces-verbaal van 10 januari 2022 is gebruikt, ziet op de volgende strafbare feiten: “als bestuurder van een motorvoertuig, als bromfietser of snorfietser onnodig geluid veroorzaken met dat voertuig”, “een motorrijtuig of aanhangwagen laten staan of daarmee rijden, terwijl voor dat voertuig geen kenteken is opgegeven, geen kentekenbewijs is afgegeven of het kentekenbewijs zijn geldigheid heeft verloren”, of “het kenteken niet behoorlijk zichtbaar aanwezig op/aan een motorrijtuig”. Deze strafbare feiten, wat daar verder van zij, zien niet op de gedragingen van eiser waarvoor verweerder een EMG heeft opgelegd, zodat reeds om die reden het betoog van eiser niet kan leiden tot het daarmee door hem beoogde doel.
3.4.
De grond dat geen sprake zou zijn van herhaaldelijke gedragingen, omdat slechts wordt verwezen naar één gedraging uit de bijlage bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011, slaagt niet. Uit de woorden “herhaaldelijke gedragingen” volgt niet dat meerdere keren eenzelfde, in de bijlage genoemde gedraging moet zijn verricht. [5] In bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag worden meerdere gedragingen genoemd die tot het opleggen van een EMG leiden. Het is niet noodzakelijk dat één bepaalde gedraging uit deze bijlage meerdere keren wordt verricht. Met de gedragingen van eiser zoals genoemd in de processen-verbaal is voldaan aan het criterium van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling om hem een EMG op te leggen. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat sprake is van meerdere gedragingen, nu het gaat om meerdere momenten waarop eiser de keuze heeft gemaakt om een bepaalde gedraging te verrichten (met een quad over een fietspad rijden, een stuk over een berm rijden, en over een doorgetrokken streep rijden). Eisers stelling dat al deze gedragingen zich voordeden op één lange weg, kan niet leiden tot een andere conclusie. Het voorgaande betekent dat eiser als bestuurder van een quad herhaaldelijke gedragingen heeft verricht, die een grondslag geven om de EMG op te leggen. Verweerder is daartoe dan ook terecht overgegaan.

Conclusie en gevolgen

4. Gelet op het voorgaande is eisers beroep ongegrond. Daarmee blijft het bestreden besluit in stand.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V. van Dorst, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor het beroep relevante wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994 (WVW)

Artikel 130

1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
(…)
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
(…)
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
(…)

Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011

Artikel 14

1. Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien:
a. betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag;
(…)
Bijlage bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven:
A. Rijvaardigheid en rijgedrag
(…)
III. rijgedrag
(…)
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
a. de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden;
(…)

Voetnoten

1.Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer.
2.Dit is een melding op basis van artikel 130, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW).
3.Zie onder meer de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1718.
4.Zie hiervoor een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:490.
5.Zie hiervoor een uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2438.