ECLI:NL:RBROT:2023:3085

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
KTN-9992659_29032023
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding wegens wanprestatie en onrechtmatige daad in bouwgeschil

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 29 maart 2023, hebben verzoekers [naam01] en [naam02] schadevergoeding gevorderd van [naam03] wegens wanprestatie en onrechtmatige daad in het kader van een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een woning. De verzoekers stellen dat [naam03] niet heeft voldaan aan de opschortende voorwaarde van planacceptatie door Woningborg, waardoor de overeenkomst niet tot stand is gekomen. Tevens wordt aangevoerd dat [naam03] hen niet tijdig heeft geïnformeerd over het ontbreken van deze acceptatie en dat zij onterecht een meerprijs heeft geëist voor werkzaamheden die volgens hen onder de oorspronkelijke overeenkomst vielen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de opschortende voorwaarde niet is vervuld, waardoor er geen overeenkomst tot stand is gekomen. De rechter oordeelt dat [naam03] niet tekort is geschoten in haar verplichtingen, aangezien zij tijdig de aanmelding bij Woningborg heeft gedaan en niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het uitblijven van de planacceptatie. De verzoekers hebben ook geen bewijs geleverd dat [naam03] hen op de hoogte had moeten stellen van het ontbreken van de acceptatie.

Daarnaast heeft [naam03] een tegenverzoek ingediend op basis van ongerechtvaardigde verrijking, omdat [naam01] en [naam02] gebruik hebben gemaakt van stukken die door [naam03] zijn opgesteld voor de aanvraag van de omgevingsvergunning. De rechter heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, omdat de verrijking voortvloeit uit de aannemingsovereenkomst, die niet tot stand is gekomen. De verzoeken van beide partijen zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9992659 VZ VERZ 22-9468
datum uitspraak: 29 maart 2023
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van

1.[naam01] ,

2. [naam02],
woonplaats: [woonplaats01] ,
verzoekers,
verweerders in het tegenverzoek,
gemachtigden: mr. O.R. van Hardenbroek en mr. A.J. Kievit,
tegen
[Bouwbedrij01] B.V.,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] , gemeente [gemeente01] ,
verweerster,
verzoekster in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. J. Pieters.
Partijen worden hierna ‘ [naam01] ’, ‘ [naam02] ’, en ‘ [naam03] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
- het verzoekschrift ex artikel 96 Rv, met bijlagen 1 tot en met 12, ontvangen op
6 juli 2022;
  • het verweerschrift, tevens houdende een tegenverzoek, met bijlagen 1 tot en met 12;
  • het e-mailbericht met aanvullende bijlagen van de zijde van [naam01] en [naam02] ;
  • de bij de mondelinge behandeling overgelegde spreekaantekeningen van mr. Van Hardenbroek en mr. Kievit.
1.2.
Op 27 september 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken met [naam01] en [naam02] , bijgestaan door mr. Van Hardenbroek en mr. Kievit, en met [naam03] , middellijk bestuurder van [Bouwbedrij01] , bijgestaan door mr. Pieters.

2.De feiten

2.1.
[naam02] is eigenaar van het perceel aan de [adres01] te Den Bommel.
2.2.
Voor de bouw van een woning op genoemd perceel hebben [naam01] en [naam02] de vennootschap onder firma Tiweco, tevens handelend onder de naam Roweco Bouw (hierna: Roweco), ingeschakeld. Roweco heeft hen in contact gebracht met [naam04] , van [architectbureau01] welk bureau vervolgens ontwerpwerkzaamheden heeft verricht, en met [Bouwbedrij01] voor de uitvoering van het werk. Op 1 oktober 2020 hebben [naam01] en [naam02] een ontwikkelovereenkomst gesloten met Roweco.
2.3.
Tussen partijen is een overeenkomst van aanneming van werk gesloten, ondertekend door [naam01] en [naam02] op 1 oktober 2020, op grond waarvan [naam03] zich tegenover [naam01] en [naam02] heeft verbonden de woning te bouwen op genoemd perceel voor een aanneemsom van € 331.215,- inclusief btw, conform de technische beschrijving en tekening(en) en voor zover aanwezig staten van wijziging die tot de overeenkomst behoren, met toepassing van de Woningborg garantie- en waarborgregeling nieuwbouw. In artikel 2 lid 4 van de overeenkomst is bepaald dat deze is aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat binnen vier maanden na ondertekening door de verkrijger (ktr: [naam01] en [naam02] ) door Woningborg een bewijs van planacceptatie is afgegeven.
2.4.
Op 20 oktober 2020 heeft [naam03] per e-mail met bijlagen een aanmelding bij Woningborg gedaan. In reactie daarop is van de zijde van Woningborg te kennen gegeven dat een juridische toetsing van de overeenkomst en een technische toetsing van het plan zal worden uitgevoerd.
2.5.
Op 22 december 2020 is een omgevingsvergunning aangevraagd bij de gemeente.
2.6.
Op 16 februari 2021 heeft overleg plaatsgevonden tussen enerzijds [naam01] en [naam02] en anderzijds [naam03] en architect [naam04] onder meer over de constructieberekeningen en de (staal)constructie van de woning en over het aanleveren van stukken voor de omgevingsvergunning.
2.7.
Bij e-mailbericht van 19 februari 2021, met als onderwerp “Meerwerk staalconstructie woonhuis” heeft [naam03] - verkort weergegeven - aan [naam01] meegedeeld, onder verwijzing naar het gesprek van 16 februari 2021, dat de voorgestelde (staal)constructie de meest efficiënte voorstelling is, dat deze niet is opgenomen in het ontwerp en de aannemingsovereenkomst, maar dat daarin wel een stelpost is opgenomen voor de te verwachten staalconstructie, en dat deze een geringe meerwerkprijs van
€ 50.243,76 inclusief btw heeft. Gevraagd is om goedkeuring van de meerprijs.
2.8.
In reactie hierop heeft [naam02] bij e-mailbericht van diezelfde dag - verkort weergegeven - aan [naam03] meegedeeld de mail niet te snappen. Gevraagd is over welke efficiënte voorstelling het gaat en wat de constructeur heeft vastgesteld. Ook is te kennen gegeven dat in de aanneemovereenkomst geen stelpost voor de te verwachten staalconstructie is opgenomen. Tevens zijn vraagtekens geplaatst bij de ‘geringe’ meerprijs van € 50.243,76 inclusief btw. Gevraagd is om verduidelijking.
2.9.
Bij e-mailbericht van 24 februari 2021 heeft [naam03] - verkort weergegeven - aan [naam02] meegedeeld dat de op 16 februari 2021 getoonde staalconstructie de meest efficiënte voorstelling is. Toelichting is gegeven op de (staal)constructie. Voorts is te kennen gegeven dat de stelpost opgegeven is door Roweco voor het staal op de eerste verdieping en dat deze verrekend is in de meerwerk opgave. Wederom is gevraagd om goedkeuring van de meerprijs.
2.10.
Bij brief van 8 maart 2021 van de gemachtigde van [naam01] en [naam02] is - verkort weergegeven - [naam03] meegedeeld dat de (staal)constructie onderdeel is van de woning voor de bouw waarvan de aannemingsovereenkomst is aangegaan en dat de kosten daarvan dus deel uitmaken van de aanneemsom. Vermeld is dat de aanneemsom van € 331.215,- een vaste aanneemsom betreft en dat in de overeenkomst geen stelpost of richtprijs is opgenomen voor de staalconstructie, zodat niet ruim € 50.000,- extra in rekening kan worden gebracht. [naam03] is op voorhand aansprakelijk gesteld voor de kosten en de vertraging en gesommeerd de voor de aangevraagde omgevingsvergunning benodigde aanvullende stukken uiterlijk op 12 maart 2021 bij de gemeente in te dienen.
2.11.
Bij separate brief van 8 maart 2021 van de gemachtigde van [naam01] en [naam02] is ook Roweco op voorhand aansprakelijk gesteld voor de kosten en de vertraging.
2.12.
Bij brief van 17 maart 2021 heeft de gemachtigde van [naam03] - verkort weergegeven - aan de gemachtigde van [naam01] en [naam02] het volgende geschreven. [naam03] is overeengekomen een woning te bouwen voor € 331.215,- inclusief btw op basis van de technische omschrijving en tekeningen. Het bouwbestek en de tekeningen zijn ontworpen door Roweco en uit de stukken blijkt dat enkel een staalconstructie is overeengekomen voor de eerste verdieping en dat dit nog open staat voor de begane grond. [naam03] is bereid de overeenkomst na te komen op basis van een staalconstructie op de eerste verdieping. Indien [naam01] en [naam02] kiezen voor de staalconstructie (ktr: voor de begane grond) heeft zulks invloed op de kosten en de prijs die zij verschuldigd zijn. Ook is gewezen op de mogelijkheid om in plaats van een staalconstructie te opteren voor houtskeletbouw wat goedkoper is.
2.13.
In reactie hierop heeft de gemachtigde van [naam01] en [naam02] bij brief van 18 maart 2021 - verkort weergegeven - aan de gemachtigde van [naam03] het volgende geschreven. [naam01] en [naam02] mochten ervan uit gaan dat de bouw van de gehele woning ook de staalconstructie omvat en dat zij een vaste aanneemsom zijn overeen-gekomen, met beperkte stelposten, niet betrekking hebbend op de staalconstructie. Wijzigingen in de oorspronkelijke constructieplannen komen voor rekening en risico van [naam03] en [naam01] en [naam02] zijn niet gehouden een meerprijs te betalen. Verzocht is binnen een week te bevestigen dat [naam03] zorg zal dragen voor nakoming van de aannemingsovereenkomst, te weten de bouw van de woning met de volledige staalconstructie.
2.14.
Bij brief van 14 april 2021 heeft de gemachtigde van [naam03] - verkort weergegeven - aan de gemachtigde van [naam01] en [naam02] als volgt gereageerd. Het standpunt van haar cliënten is onjuist. [naam03] is bij het vaststellen van de prijs uitgegaan van door [naam01] en [naam02] verschafte gegevens, namelijk de tekeningen van de architect en de technische omschrijving, uit welke omschrijving volgt dat alleen op de eerste verdieping een stalen spantconstructie diende te worden aangebracht. Zoals gebruikelijk is na het sluiten van de overeenkomst opdracht gegeven aan een constructeur om de noodzakelijke constructieberekeningen uit te voeren, waarbij is vastgesteld dat de uitvoering op de afgesproken wijze niet mogelijk is. Omdat een aanvullende staalconstructie op de begane grond nodig is, is sprake van een kostenverhoging op grond waarvan [naam03] de prijs mag verhogen. [naam03] heeft geen reden gehad om te twijfelen aan de verschafte gegevens, omdat uit de ontwikkelovereenkomst tussen Roweco en [naam01] en [naam02] volgt dat gebruik gemaakt is van een reeds bestaand ontwerp van een basiswoning die eerder is gebouwd, naar aanleiding waarvan een schetsontwerp en een technische omschrijving is gemaakt. [naam03] heeft voldaan aan de waarschuwings-plicht terzake van de prijsverhoging. [naam03] gaat ervan uit dat [naam01] en [naam02] de overeenkomst ongewijzigd in stand willen laten met inachtneming van de prijsverhoging en dat zij niet opteren voor opzegging van de overeenkomst of beperking of vereenvoudiging van het werk.
2.15.
Op 6 mei 2021 is de omgevingsvergunning verleend.
2.16.
Op 30 juli 2021 heeft [naam02] vernomen dat [naam03] niet meer aangesloten is bij Woningborg.
2.17.
Bij brief van 5 augustus 2021 heeft de gemachtigde van [naam01] en [naam02] - verkort weergegeven - de gemachtigde van [naam03] het volgende meegedeeld. Op
1 februari 2021, vier maanden na ondertekening van de overeenkomst, was nog geen bewijs van planacceptatie afgegeven door Woningborg, [naam03] heeft cliënten niet geïnformeerd over het feit dat het plan niet door Woningborg geaccepteerd was, en [naam03] heeft nagelaten voor de termijn van vier maanden een (schriftelijk) verlengings-voorstel te doen. Tevens is te kennen gegeven dat gebleken is dat [naam03] niet meer ingeschreven is bij Woningborg en dat hiervan geen mededeling is gedaan aan cliënten. Gelet hierop is geconcludeerd dat niet voldaan is aan de opschortende voorwaarde van planacceptatie door Woningborg, zodat tussen partijen geen overeenkomst tot stand gekomen is. [naam03] is aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade door [naam01] en [naam02] .
2.18.
Bij brief van 15 september 2021 heeft de gemachtigde van [naam03] - verkort weergegeven - aansprakelijkheid van de hand gewezen. Meegedeeld is dat [naam03] geen verwijt kan worden gemaakt vanwege het niet afgeven van een bewijs van planacceptatie door Woningborg en evenmin van de beëindiging door Woningborg van de overeenkomst met [naam03] op 26 juli 2021. Erkend is dat niet tijdig voldaan is aan de opschortende voorwaarde en dat partijen niet gebonden zijn aan de overeenkomst, maar tevens is erop gewezen dat [naam01] en [naam02] na 1 februari 2021 niet hebben aangegeven de aannemingsovereenkomst te willen staken en dat partijen nadien nader overleg hebben gevoerd over het uitvoeren van de overeenkomst. Te kennen is gegeven dat [naam03] bereid is om in overleg te treden met [naam01] en [naam02] over de wijze waarop alsnog uitvoering kan worden gegeven aan de overeenkomst en om een bankgarantie te verstrekken van 7,5% van de aanneemsom of om de eerste termijnbetaling op te schorten tot na de oplevering.
2.19.
Bij brief van 20 september 2021 heeft de gemachtigde van [naam01] en [naam02] - verkort weergegeven - het aanbod van stellen van een bankgarantie of opschorting van de eerste termijnbetaling van de hand gewezen, gelet op het belang van [naam01] en [naam02] bij een Woningborggarantie, mede omdat het een voorwaarde is voor de aan hen verstrekte hypotheek.
2.20.
Op 14 maart 2022 hebben [naam01] en [naam02] voor de bouw van de woning een nieuwe aannemingsovereenkomst gesloten met een andere aannemer voor een aanneemsom van € 379.552,- inclusief btw.
2.21.
Bij brief van 4 april 2022 heeft de gemachtigde van [naam01] en [naam02] - verkort weergegeven - [naam03] gesommeerd om € 64.451,- aan schadevergoeding te betalen binnen 16 dagen, bestaande uit het verschil tussen de aanneemsom die de nieuwe aannemer rekent en de met [naam03] overeengekomen aanneemsom, als gevolg van prijsstijgingen in de bouw, en kosten die [naam01] en [naam02] hebben moeten maken voor de huur van een woning.

3.Het geschil

het verzoek
3.1.
[naam01] en [naam02] verzoeken samengevat om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [naam03] te veroordelen tot betaling aan hen van:
€ 61.051,- of een door de kantonrechter te bepalen bedrag aan schadevergoeding, met rente;
€ 1.385,51 of een door de kantonrechter te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke kosten, met rente;
de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
[naam01] en [naam02] leggen aan hun verzoek primair ten grondslag dat [naam03] wanprestatie heeft geleverd, doordat zij in afwijking van de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst met een aanneemsom van € 331.215,- te kennen heeft gegeven dat zij het werk niet wilde uitvoeren als niet een meerprijs van € 50.243,76 betaald zou worden. [naam01] en [naam02] zijn daarmee niet akkoord gegaan, omdat het geen meerwerk betrof, maar werk dat onderdeel was van de gesloten overeenkomst. Althans, het ging om werk waarvan de kosten voor rekening en risico kwamen van [naam03] , omdat de kosten verband houden met door haar aangebrachte wijzigingen in de oorspronkelijke constructieplannen met betrekking tot de staalconstructie, met welke wijzigingen [naam03] bij het bepalen van de aanneemsom al rekening had moeten houden. Daarnaast is hen gebleken dat [naam03] vanaf 26 juli 2021 niet meer ingeschreven was bij Woningborg. [naam03] heeft hen hierover niet geïnformeerd. Ook heeft [naam03] nagelaten om tijdig, dat wil zeggen voor het verstrijken van de termijn van vier maanden op 1 februari 2021, een (schriftelijk) verlengingsvoorstel te doen aan hen ten aanzien van de opschortende voorwaarde van planacceptatie, waardoor aan die voorwaarde niet meer kon worden voldaan. Aldus is sprake van tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst.
[naam01] en [naam02] leggen aan hun verzoek subsidiair ten grondslag dat [naam03] een onrechtmatige daad heeft gepleegd door na te laten hen te informeren of maatregelen te nemen om alsnog een Woningborggarantie te verkrijgen. Door de wanprestatie dan wel onrechtmatige daad hebben [naam01] en [naam02] schade geleden ten belope van
€ 61.051,-. Zij hebben een overeenkomst met een andere aannemer moeten sluiten, met een hogere aanneemsom van € 379.552,- als gevolg van prijsstijgingen in de bouw. Het verschil tussen die hogere aanneemsom en de oorspronkelijke aanneemsom bedraagt € 48.301,-. Daarnaast zijn zij als gevolg van de gang van zaken genoodzaakt geweest om gedurende zeven en een halve maand een woning te huren, te weten de periode van 1 augustus 2021 tot 14 maart 2022, tegen een huurprijs van € 1.700,- per maand, in totaal € 12.750,-. Opgeteld komen de bedragen van € 48.301,- en € 12.750,- uit op € 61.051,-. Ook zijn buiten-gerechtelijke kosten gemaakt, waarvoor een vergoeding van € 1.385,51 aangewezen is, tot betaling waarvan [naam03] veroordeeld moet worden.
3.3.
[naam03] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken, met veroordeling van [naam01] en [naam02] in de proceskosten.
het tegenverzoek
3.4.
[naam03] verzoekt samengevat om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [naam01] en [naam02] te veroordelen tot betaling aan haar van € 24.695,47 of een door de kantonrechter te bepalen bedrag, met rente, en de proceskosten.
3.5.
[naam03] legt aan haar verzoek ten grondslag dat [naam01] en [naam02] ten koste van haar ongerechtvaardigd zijn verrijkt, doordat zij bij de aanvraag van een omgevingsvergunning gebruik hebben gemaakt van stukken die in opdracht en voor rekening van [naam03] zijn opgesteld voor een bedrag van € 24.696,47 inclusief btw.
3.6.
[naam01] en [naam02] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van het verzoek.
het verzoek en het tegenverzoek
3.7.
De stellingen van partijen worden, voor zover nodig, bij de beoordeling van de verzoeken nader besproken.

4.De beoordeling

het verzoek
4.1.
Het verzoek om schadevergoeding is gestoeld op primair wanprestatie en subsidiair onrechtmatige daad.
Wanprestatie?
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van [naam03] is dat tussen partijen (achteraf bezien) geen overeenkomst van aanneming van werk tot stand gekomen is. Hierover het volgende.
4.2.1.
Niet is in geschil dat partijen aanvankelijk een overeenkomst van aanneming van werk hebben gesloten, waarop de Woningborg garantie- en waarborgregeling nieuwbouw toepasselijk is verklaard. Gelet op het bepaalde in artikel 2 lid 4 van de overeenkomst (zie 2.3) is deze aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat binnen vier maanden, na ondertekening door [naam01] en [naam02] , door Woningborg een bewijs van planacceptatie zou zijn afgegeven. Gezien de datum van ondertekening door [naam01] en [naam02] , te weten 1 oktober 2020, had de voorwaarde dus uiterlijk op 1 februari 2021 vervuld moeten zijn. Dat is niet het geval geweest, want op genoemde datum was bedoeld bewijs van planacceptatie niet afgegeven door Woningborg. Ook nadien is dat niet gebeurd.
4.2.2.
Gesteld noch gebleken is dat [naam03] steken heeft laten vallen bij de aanmelding bij Woningborg of bij het aanleveren van de benodigde stukken voor de juridische en technische toetsing die zij verricht. De aanmelding is minder dan drie weken na het sluiten van de aannemingsovereenkomst gedaan op 20 oktober 2020, zodat hiermee niet te lang gewacht is, laat staan dat dit reden is geweest voor het uitblijven van planacceptatie door Woningborg.
4.2.3.
Op grond van de overeenkomst rustte op [naam03] niet de verbintenis [naam01] en [naam02] in kennis te stellen van de omstandigheid dat op 1 februari 2021 geen bewijs van planacceptatie was afgegeven door Woningborg. Zoals [naam03] aanvoert hadden [naam01] en [naam02] dit destijds ook zelf kunnen constateren en navraag kunnen doen bij Woningborg. Volgens [naam03] zou Woningborg als een certificaat zou zijn afgegeven dat rechtstreeks aan [naam01] en [naam02] hebben gestuurd, wat niet bestreden is en waarin besloten ligt dat het op hun weg lag om dit in de gaten te houden.
4.2.4.
Voor zover gesteld wordt dat [naam03] gehouden is geweest voor 1 februari 2021 een (schriftelijk) verlengingsvoorstel te doen wat betreft de termijn van vier maanden, waarbinnen aan de opschortende voorwaarde voldaan moest zijn, vindt ook dat geen grondslag in de tussen partijen gesloten overeenkomst. Ongewis is overigens ook of een dergelijk voorstel, indien aanvaard, uiteindelijk zou hebben geleid tot vervulling van de opschortende voorwaarde, waarbij wordt opgemerkt dat [naam03] afhankelijk is geweest van Woningborg en dat uitblijven van bewijs van planacceptatie door Woningborg niet zonder meer een (toerekenbare) tekortkoming van [naam03] oplevert.
4.2.5.
Omdat genoemde opschortende voorwaarde niet vervuld is moet geconcludeerd worden dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand gekomen is.
4.3.
Partijen zijn na 1 februari 2021 wel doorgegaan met elkaar en met hun inspanningen gericht op de bouw van de woning, totdat [naam01] en [naam02] er begin augustus 2021 een punt achter hebben gezet. De aanleiding hiervoor is geweest dat zij vernomen hadden dat [naam03] niet meer aangesloten was bij Woningborg. [naam03] heeft destijds bevestigd dat haar overeenkomst met Woningborg door Woningborg beëindigd was op
26 juli 2021. Volgens [naam03] was de reden daarvoor dat zij door de coronapandemie een moeilijk jaar achter de rug had en dat Woningborg de eisen ter zake solvabiliteit, rentabiliteit en liquiditeit verhoogd had, waaraan [naam03] niet kon voldoen. Als er al van zou worden uitgegaan dat de opschortende voorwaarde toen nog vervuld kon worden - wat niet zo was - dan valt onder deze omstandigheden niet zonder meer in te zien dat de onmogelijkheid voor [naam03] om na 26 juli 2021 de door [naam01] en [naam02] gewenste zekerheid van de Woningborg garantie- en waarborgregeling nieuwbouw te verstrekken een toerekenbare tekortkoming heeft opgeleverd.
4.4.
Naast het voorgaande speelt dat [naam01] en [naam02] medio februari 2021 geconfronteerd zijn met het bericht van [naam03] dat het noodzakelijk was om de prijs te verhogen met ruim € 50.000,-. Volgens [naam03] is aanleiding hiervoor geweest dat bij het verrichten van constructieberekeningen, in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning, gebleken was dat het bestek zoals opgeleverd door Roweco niet uitvoerbaar was, omdat een staalconstructie meegenomen diende te worden voor de begane grond in aansluiting op de stalen constructie voor de eerste verdieping. Hierdoor was volgens [naam03] meer staal benodigd dan bleek uit het ontwerp van Roweco, met een prijsverhoging tot gevolg. [naam01] en [naam02] bestrijden niet dat het oorspronkelijke ontwerp een hiaat heeft, wat betreft de staalconstructie op de begane grond, maar zij stellen een woning te hebben gekocht die zou worden gerealiseerd met een staalconstructie, dus ook op de begane grond, tegen een vaste aanneemsom en zonder stelpost ten aanzien van de staalconstructie. Volgens [naam01] en [naam02] is de prijscalculatie destijds verricht door [naam03] in samenspraak met Roweco en de architect. [naam03] had voor het sluiten van de overeenkomst kunnen en moeten vaststellen hoeveel staal nodig zou zijn, door toen constructieberekeningen te laten verrichten. De omstandigheid dat [naam03] dat niet gedaan heeft en als gevolg daarvan voor de benodigde hoeveelheid staal niet uitkomt met de aanneemsom dient voor haar rekening en risico te blijven. Dit standpunt van [naam01] en [naam02] deelt de kantonrechter niet, mede gelet op het bepaalde in artikel 7:753 lid 2 BW, want onbestreden is dat [naam03] afgegaan is op een onjuist, want onvolledig, ontwerp dat aangeleverd is door Roweco. [naam01] en [naam02] hebben Roweco ingeschakeld. Daarnaast is het ontwerp gebaseerd op een reeds bestaand ontwerp van een basiswoning, met aanpassingen door de van de zijde van [naam01] en [naam02] ingeschakelde architect. Mogelijk is dat [naam03] , Roweco en de architect vaker gezamenlijk betrokken zijn geweest bij bouwprojecten, maar dat neemt niet weg dat deze twee door [naam01] en [naam02] ingeschakelde hulppersonen [naam03] voorzien hebben van onjuiste gegevens wat betreft het benodigde staal, wat voor de prijsbepaling van belang is geweest. Het gestelde biedt geen grond voor het oordeel dat [naam03] vóór het vaststellen van de prijs de onjuistheid van de staalconstructie had behoren te ontdekken. Verder geldt dat [naam03] spoedig gewaarschuwd heeft over de noodzaak van een prijsverhoging. Daarom wordt geoordeeld dat [naam03] de prijs heeft kunnen aanpassen en dat dit geen tekortkoming oplevert in de nakoming van een verbintenis uit de aannemingsovereenkomst.
4.5.
Om genoemde redenen is er geen sprake van wanprestatie.
Onrechtmatige daad?
4.6.
Evenmin is sprake van een onrechtmatige daad. De omstandigheid dat [naam01] en [naam02] niet of niet tijdig zijn geïnformeerd over het niet afgeven van een bewijs van planacceptatie door Woningborg en dat [naam03] geen maatregelen genomen heeft om te bewerkstelligen dat zij alsnog bedoeld bewijs zouden krijgen, levert namelijk geen inbreuk op een recht op. Het is ook niet in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
Schadevergoeding?
4.7.
Het voorgaande brengt met zich dat de verzochte schadevergoeding wordt afgewezen. Dat lot treft ook het daarmee samenhangende verzoek om een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke kosten.
het tegenverzoek
4.8.
[naam03] verzoekt [naam01] en [naam02] te veroordelen tot betaling aan haar van € 24.695,47 op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Gesteld is dat [naam01] en [naam02] bij de aanvraag van een omgevingsvergunning gebruik hebben gemaakt van stukken die in opdracht en voor rekening van [naam03] zijn opgesteld.
[naam01] en [naam02] voeren hiertegen aan dat geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking en dat de kosten die [naam03] stelt te hebben gemaakt interne kosten zijn die behoren tot zijn ondernemersrisico. [naam01] en [naam02] wijzen erop dat geen andere omgevingsvergunning is verleend dan die van 6 mei 2021, waarbij [naam03] betrokken is geweest. Zij betwisten zelf gebruik te hebben gemaakt van de stukken. Ook voeren zij aan geld aan Roweco te hebben betaald voor de aanvraag van de omgevingsvergunning.
4.9.
Gelet op hetgeen partijen over en weer hierover naar voren hebben gebracht en gezien de data van de aanvraag en verlening van de omgevingsvergunning, te weten
22 december 2020 respectievelijk 6 mei 2021, alsmede de producties dienaangaande, gaat de kantonrechter ervan uit dat [naam03] de aanvraag heeft gedaan voor [naam02] , althans dat [naam03] hierbij betrokken is geweest door de daarvoor benodigde stukken aan te leveren en dat hij die heeft laten opstellen. Dat [naam03] daarbij kosten heeft gemaakt, is niet bestreden. Naar het zich laat aanzien zijn [naam01] en [naam02] hierbij gebaat geweest en zijn zij hierdoor verrijkt. De verrijking vindt echter haar grondslag in een rechtshandeling, namelijk de aannemingsovereenkomst. Die is achteraf bezien weliswaar niet tot stand gekomen door het niet vervullen van de opschortende voorwaarde, maar ook daarna heeft [naam03] nog werkzaamheden verricht, waartoe hij zich kennelijk verbonden heeft gevoeld tegenover [naam01] en [naam02] . Daarom doet zich een situatie voor waarin [naam01] en [naam02] wel verrijkt, maar niet ongerechtvaardigd verrijkt zijn. Een andere grondslag op grond waarvan [naam01] en [naam02] veroordeeld zouden kunnen worden om de door [naam03] gemaakte kosten aan haar te vergoeden, is niet gesteld. Het verzoek om [naam01] en [naam02] te veroordelen tot betaling van € 24.695,47 aan [naam03] wordt dus afgewezen.
het verzoek en het tegenverzoek
4.10.
Voormelde oordelen brengen met zich dat wat partijen verder nog naar voren hebben gebracht (primair en subsidiair) onbesproken kan blijven.
4.11.
Gezien het project wat partijen samen zijn aangegaan en de uitkomst daarvan alsmede de uitkomst van deze procedure, waarin partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van het verzoek en het tegenverzoek
5.1.
wijst de verzoeken af;
5.2.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
465