ECLI:NL:RBROT:2023:3083

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
71/028953-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van uitreizigsters terzake deelname aan terroristische organisatie en voorbereidingshandelingen terroristische misdrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 april 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan de terroristische organisatie IS en voorbereidingshandelingen voor terroristische misdrijven. De rechtbank oordeelde dat het voeren van een gezamenlijk huishouden met een strijder in het voormalig IS-gebied voldoende is om lidmaatschap van een terroristische organisatie aan te nemen. De verdachte had een faciliterende rol in het gezin en aan haar echtgenoot, die als strijder optrad. De rechtbank weegt in de strafmaat mee dat de verdachte geen actieve rol had in de strijd en houdt rekening met de omstandigheden waaronder zij in het kamp Al Roj verbleef. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit van het in hulpeloze toestand brengen van haar kind, omdat niet bewezen kon worden dat het ongeboren kind levensvatbaar was op het moment van uitreizen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 71/028953-22
Datum uitspraak: 13 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] ,
raadsman mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart en 13 april 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort samengevat komt de verdenking neer op de volgende feiten.
Onder feit 1 wordt de deelname aan een terroristische organisatie (IS) verweten.
Onder feit 2 wordt het plegen van voorbereidingshandelingen van een terroristisch misdrijf verweten door het plegen van de volgende feitelijke handelingen:
A: Het eigen maken van extremistisch gedachtegoed;
B: Zich verdiepen in het afreizen naar het strijdgebied;
C: Af te reizen naar het strijdgebied;
D: Zich voegen bij en samenleven met een IS strijder;
E: Bijdragen aan de gewapende Jihadstrijd;
F: In Syrië en/of Irak voorhanden hebben van wapens.
Onder feit 3 wordt het in hulpeloze toestand brengen en houden van haar kind verweten.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. G. Sannes heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde (met uitzondering van de periode na 23 september 2017 en het medeplegen), het onder 2 ten laste gelegde (met uitzondering van de periode na 3 juni 2017 en het medeplegen) en het onder 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest.

4..Nietigheid van de dagvaarding en ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Ten aanzien van feit 2
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de tenlastelegging wat betreft hetgeen onder E is opgenomen onvoldoende feitelijk en concreet is. Er is niet omschreven op welke wijze verdachte heeft bijgedragen en dat deel van de tenlastelegging moet dan ook nietig verklaard worden.
Beoordeling
Dit beroep op de nietigheid van de dagvaarding wordt verworpen. Gelet op de bewoordingen van het bedoelde tekstgedeelte van de tenlastelegging, bezien tegen de achtergrond van het dossier, is voldoende duidelijk waarop dit deel van de tenlastelegging betrekking heeft namelijk het op actieve wijze bijdragen aan een de gewapende strijd. De dagvaarding voldoet daarom, ook op dit onderdeel, aan de vereisten van artikel 261, eerste lid Sv.
4.2.
Ten aanzien van feit 3
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van feit 3, nu deze vervolging in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Vele andere vrouwen zijn vervolgd voor terrorismefeiten en ook zij hadden kinderen, maar die zijn niet vervolgd voor art. 255 Wetboek van Strafrecht (hierna Sr). Bovendien is ook de vader van de kinderen, [naam01] , hiervoor niet vervolgd, terwijl hij wel werd vervolgd voor deelname aan een terroristische organisatie. Een kind heeft twee ouders, de één wordt hier wel vervolgd voor het in hulpeloze toestand brengen en laten van een kind en de ander niet. Dit levert een zodanige schending op van het gelijkheidsbeginsel, dat dit dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Beoordeling
In artikel 167, eerste lid, Sv is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend om naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek zelfstandig te beslissen of vervolging moet plaatsvinden. Volgens vaste rechtspraak kan deze beslissing maar zeer beperkt worden getoetst. Alleen in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging in het geval er bij vervolging sprake is van een strijdigheid met de beginselen van een goede procesorde, zoals het gelijkheidsbeginsel.
Er is in dit geval geen sprake van een uitzonderlijk geval.
De officier van justitie heeft ter zitting verklaard dat in de loop der tijd de juridische beoordeling van de zaken van vrouwen die zijn uitgereisd en weer zijn teruggekeerd uit IS gebied, zoals de verdachte, is geëvolueerd. Vanaf 2021 heeft het openbaar ministerie besloten om ook te gaan vervolgen voor art. 255 Sr en dat is sindsdien het vervolgingsbeleid. [naam01] is voor die wijziging vervolgd. Een verandering in het vervolgingsbeleid maakt niet dat er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Het verweer wordt dan ook verworpen.
4.3.
Conclusie
De dagvaarding is geldig en de officier van justitie is ontvankelijk.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is aangevoerd dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de aan haar ten laste gelegde feiten. De verdachte is nooit deelnemer geweest van de terroristische organisatie IS. Het klopt wel dat haar man [naam01] inkomen ontving van IS, maar daarmee is zij nog geen deelnemer. Het gegeven dat haar man op enig moment vermoedelijk zou hebben deelgenomen aan de gewapende strijd maakt dat niet anders. De verdachte verzorgde in Syrië het huishouden maar dat deed zij in Nederland ook al. Het is dus niet zo dat zij dat ging doen om [naam01] deelname aan IS mogelijk te maken (feit 1).
Evenmin heeft de verdachte voorbereidings- dan wel bevorderingshandelingen (feit 2) verricht om een terroristisch misdrijf te plegen. Er is onvoldoende bewijs voor de onder A t/m F tenlastegelegde gedragingen. Het enkele afreizen naar Syrië en verblijven in Syrië kunnen niet gelden als voorbereiding van een terroristisch misdrijf. Bovendien wilde verdachte niet in Syrië zijn en heeft zij steeds geprobeerd weg te komen, zodat het vereiste oogmerk ontbreekt. Weliswaar heeft zij zich bij haar man gevoegd, maar dit was onder een valse voorstelling van zaken. Bovendien is ze uitgereisd in april 2013 en er is geen objectief bewijs dat [naam01] in april 2013 al als strijder deelnam aan een terreurgroep. Verder heeft verdachte zelf geen wapens voorhanden gehad. Ten aanzien van de periode is subsidiair aangevoerd dat verdachte zowel bij feit 1 als bij feit 2 dient te worden vrijgesproken van de periode na 1 september 2017 omdat niet is gebleken dat verdachte in die tijd nog behoorde tot IS.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat verdachte geen opzet had op het brengen en laten van [naam02] in een hulpeloze toestand. Zij wilde niet naar Syrië en toen zij daar eenmaal was, wilde ze zo snel mogelijk terug maar dat was niet mogelijk.
5.2.
Beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde
Uit het dossier en uit hetgeen op de zitting is besproken heeft de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden afgeleid.
In 2011 is de verdachte met [naam01] (hierna: [naam01] ) getrouwd en in april 2011 is zij met hem gaan samenwonen. In de periode hierna had [naam01] veel contact met mensen van Sharia4Belgium. Volgens de verklaring van verdachte moest zij maandelijks met hem mee als hij bij hen op bezoek ging en waren deze mensen heel extreem. Ook heeft de verdachte verklaard dat [naam01] in die periode video’s keek waar mannen met wapens rondliepen die vochten voor de islam. Begin 2013 is [naam01] uitgereisd naar Syrië. [naam01] maakte op Facebook gebruik van het Facebookaccount met de naam “ [accountnaam01] ”. Uit een post op dat account blijkt dat hij direct na zijn uitreis naar een jihadistisch trainingskamp ging.
[naam01] had 4000 euro cash voor verdachte achtergelaten. De verdachte is in april 2013 afgereisd naar vliegveld Zaventem en vanaf daar naar Istanbul gevlogen en vervolgens doorgevlogen naar Adana. Hier is zij door twee mensen opgehaald die haar naar [naam01] zouden brengen. Zij brachten haar naar een huis, waar zij heeft overnacht. De volgende ochtend werd ze naar een weiland gebracht. Aan de overkant stond een auto en daar moest zij naartoe lopen. In de auto bleken twee mannen te zitten en verdachte heeft verklaard dat zij ook direct wapens zag liggen. Ze is bij de mannen ingestapt en die hebben haar naar [naam01] in Kafr Al Hamrah in Syrië gebracht. De verdachte was op het moment van uitreizen zwanger van [naam01] .
Na ongeveer twee maanden is verdachte samen met [naam01] in Huraytan gaan wonen. Daar is de verdachte op 21 juli 2013 bevallen van haar zoon [naam02] . Eind 2013, begin 2014 zijn ze verhuisd naar Taftenas. Medio 2014 zijn ze in Al-Bab gaan wonen. Op dat moment was Al-Bab door ISIS ingenomen. In Al-Bab heeft [naam01] zich volgens de verklaring van verdachte bij de shorta van ISIS aangesloten. Hij had toen ook een wapen. Het wapen was een Kalasjnikov en hij nam dat wapen ook mee naar huis. Verdachte heeft verklaard dat [naam01] 100 dollar per maand kreeg van ISIS. Op 29 juni 2014 is het kalifaat uitgeroepen en ging ISIS verder als IS. Op een foto van oktober 2014 is [naam01] samen met andere IS strijders te zien, waarbij hij is gewapend met een automatisch vuurwapen.
In december 2015 is verdachte bevallen van haar dochter. Vanaf begin 2016 zijn ze in Raqqa gaan wonen. Hier hebben zij met het gezin tot vlak voor de belegering van Raqqa in 2017 gewoond. Begin juni 2017 heeft [naam01] verdachte en de kinderen naar Al Bukamal gebracht en is hierna zelf teruggegaan naar Raqqa. Verdachte reisde vanuit hier af en toe naar Mayadin en ging daar op bezoek bij [medeverdachte01] en [medeverdachte02] . Op 23 september 2017 is verdachte samen met hen en haar kinderen ontsnapt uit IS gebied. Hierna zijn zij terechtgekomen in de gevangenis in Kobani, waar zij ongeveer 3 maanden gedetineerd hebben gezeten. Vanuit daar zijn zij doorgegaan naar het kamp Al Roj. Uiteindelijk zijn zij gerepatrieerd en op 4 februari 2022 aangekomen op het vliegveld in Eindhoven waar de verdachte is aangehouden.
Juridisch kader
Van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie is sprake indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
Het is voldoende dat een betrokkene in zijn algemeenheid - in de zin van onvoorwaardelijk opzet - weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat een betrokkene enige vorm van opzet heeft op de door de terroristische organisatie beoogde concrete misdrijven. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven is niet vereist. Evenmin is vereist dat een betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan de misdrijven die door andere leden van de organisatie zijn respectievelijk worden gepleegd.
Beoordeling
De verdachte heeft verklaard dat zij naar Turkije was gereisd omdat zij [naam01] wilde spreken, maar dat zij niet van plan was om naar Syrië af te reizen. Dit gelooft de rechtbank niet. Alles wijst erop dat zij van plan was uit te reizen en zich met [naam01] in Syrië te vestigen. Zij wist voor het vertrek van [naam01] naar Syrië dat hij radicaal was. Hij onderhield in Nederland contacten met Sharia4Belgium, waarvan toen al bekend was dat deze organisatie de jihadi-salafistische leer aanhing en uitdroeg. [naam01] bekeek ook gewelddadige IS video’s en liet die ook aan haar zien. Verder heeft [naam01] een groot geldbedrag voor haar achtergelaten, waarvan zij in ieder geval een deel gebruikt heeft om hem een aantal maanden later achterna te reizen. Verdachte is plotseling vertrokken zonder iemand daarvan op de hoogte te stellen. Haar familie heeft ook geen aangifte van vermissing gedaan omdat zij er ook vanuit gingen dat zij was vertrokken met haar echtgenoot. Voorts blijkt ook uit de communicatie met haar familie niet dat zij “per ongeluk” in het strijdgebied terecht was gekomen. Dit alles past in het patroon van een uitreizigster die naar Syrië uitreist. De rechtbank stelt dan ook vast dat de verdachte Nederland is uitgereisd met het doel om zich bij [naam01] in Syrië te voegen.
De verdachte heeft verklaard dat zij wist dat er op het moment van haar vertrek een oorlog gaande was in Syrië. Niettemin heeft zij zich aldaar gevestigd. Ze heeft eveneens verklaard dat [naam01] lid was van ISIS en later IS, en dat hij loon ontving van ISIS. Voorts heeft de verdachte verklaard dat [naam01] altijd een vuurwapen bij zich had, hij nam dat in het begin ook mee naar huis. Zij heeft zich jarenlang, tot haar vlucht in september 2017 opgehouden in en gereisd naar en binnen door IS gecontroleerde gebieden. Als zij naar een ander gebied verhuisden binnen IS, werden ook woonruimte en meubilair geregeld.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, op grond van voornoemde feitelijke omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, kan worden beschouwd als lid van en (daarmee) deelnemer aan de terroristische organisatie IS. Van louter burgerschap, zoals de verdediging heeft betoogd, is geen sprake. De verdachte heeft samen met een strijder van een terroristische organisatie een huishouden gevoerd. [naam01] ontving loon van IS, wat ten goede kwam aan die gezamenlijke huishouding van de verdachte en [naam01] . Onder een huishouden vormen kan onder meer gerekend worden het samen kinderen hebben, voor de kinderen zorgen, boodschappen doen, maaltijden bereiden en schoonmaken. Uit het rapport “Vrouwen van de Islamitische Staat” van [naam03] van 13 april 2021 blijkt ook dat de rol van de vrouw binnen de organisatie van belang was binnen het door IS uitgeroepen kalifaat. In tegenstelling tot hetgeen namens de verdachte wordt aangevoerd maakt het dus wel degelijk verschil waar de gezamenlijke huishouding wordt gevoerd, in Nederland of in IS gebied waar de oorspronkelijke bewoners zijn verdreven.
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gehandeld. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het haar tenlastegelegde medeplegen.
Op 3 juni 2017 is verdachte met haar kinderen door [naam01] naar Al Bukamal gebracht, waarna hij is teruggekeerd naar Raqqa en zich niet meer bij het gezin heeft gevoegd. Uit het dossier volgt niet dat de verdachte hierna lid is gebleven van IS. Haar deelname aan IS bestond immers uit het voeren van een gezamenlijke huishouding met [naam01] en hem op die wijze faciliteren in zijn deelname aan de strijd. Dat is geëindigd op het moment dat [naam01] het gezin heeft achtergelaten. Ook is niet gebleken dat verdachte hierna nog geld heeft ontvangen van IS. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde voor zover dit ziet op de periode na 3 juni 2017.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte in de periode van 1 april 2013 tot en met 3 juni 2017 opeenvolgend heeft deelgenomen heeft aan terroristische organisaties, te weten ISIS en IS.
5.3.
Beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde
Juridisch kader
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voldoende is om tot een bewezenverklaring van, kort gezegd, de in artikel 96 lid 2 Sr bedoelde voorbereiding te komen, indien het oogmerk van de verdachte op het begaan van die misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist [1] .
Beoordeling
Aan de verdachte is, in het kader van de strafbaarstelling van artikel 96 lid 2 Sr, een aantal gedragingen ten laste gelegd die strekken tot het opzettelijk met het (terroristisch) oogmerk voorbereiden en/of bevorderen van het plegen van brandstichting en/of teweegbrengen van een ontploffing, doodslag en/of moord. Deze gedragingen zijn feitelijk omschreven onder A tot en met F.
Onderdelen A, B en E
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich voor haar vertrek het radicaal extremistisch gedachtegoed heeft eigen gemaakt (onderdeel A), dat zij zich heeft laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het strijdgebied in Syrië (onderdeel B) en dat zij heeft deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd (onderdeel E). De verdachte wordt van die onderdelen dan ook vrijgesproken.
Onderdelen C, D en F
De verdachte heeft door zich te begeven naar het strijdgebied, daar te verblijven (onderdeel C) en een gezamenlijke huishouden te voeren met een strijder van eerst ISIS en later IS (onderdeel D), hem gelegenheid gegeven om als strijder deel te nemen aan deze terroristische organisaties ter verwezenlijking van het oogmerk van deze organisaties: het plegen van terroristische misdrijven. Aldus heeft de verdachte haar partner gefaciliteerd. Ook heeft de verdachte in het kalifaat een ondersteunende rol voor genoemde terroristische organisaties gehad door zowel voor hun kinderen als voor het huishouden te zorgen. Anders dan de verdediging is de rechtbank voorts van oordeel dat de verdachte een vuurwapen mede voorhanden heeft gehad, het vuurwapen bevond zich immers volgens haar eigen verklaring (soms) in de echtelijke woning (onderdeel F).
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gehandeld. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het haar tenlastegelegde medeplegen.
Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat verdachte in de periode voor haar vertrek begin april 2013 enige voorbereidings- dan wel bevorderingshandeling heeft verricht. Van dit deel van de tenlastegelegde periode zal zij dan ook worden vrijgesproken.
Uit het dossier volgt ook niet dat de verdachte nadat [naam01] het gezin heeft achtergelaten in Al Bukamel op 3 juni 2017 enige voorbereidings- dan wel bevorderingshandeling heeft verricht. Mede gelet op hetgeen is overwogen onder 5.2 zal de verdachte ook worden vrijgesproken van het tenlastegelegde voor zover dit ziet op de periode na 3 juni 2017.
Conclusie
Met de bewezenverklaarde feiten heeft de verdachte in de periode van 1 april 2013 tot en met 3 juni 2017 aan anderen gelegenheid verschaft tot het deelnemen aan de gewapende jihadstrijd in Syrië en derhalve tot het plegen van de omschreven terroristische misdrijven.
5.4.
Vrijspraak feit 3
5.4.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat de verdachte naar het strijdgebied is gegaan terwijl zij tussen de vijf en zes maanden zwanger was. Vervolgens is zij in het strijdgebied bevallen van haar zoon [naam02] en heeft zij haar zoon zodoende blootgesteld aan gevaren die samenhangen met een strijdgebied. Hiermee heeft zij hem in hulpeloze toestand gebracht en in een hulpeloze toestand gelaten. In artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek is het volgende bepaald: “het kind waarvan de vrouw zwanger is, wordt als reeds geboren aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dat vordert. (…)”. In deze situatie is het duidelijk dat de nog ongeboren [naam02] toen reeds als geboren moest worden beschouwd omdat zijn belang dat vorderde.
5.4.2.
Beoordeling
Wet noch wetsgeschiedenis geven uitsluitsel over de vraag wat onder “iemand” in de zin van artikel 255 Sr dient te worden verstaan. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een ongeboren kind “iemand” is, zo dikwijls zijn belang dat vordert. De hele tekst van artikel 1.2 BW luidt echter:
“Het kind waarvan een vrouw zwanger is wordt als reeds geboren aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert. Komt het dood ter wereld, dan wordt het geacht nooit te hebben bestaan.”
Uit de civielrechtelijke jurisprudentie blijkt verder dat zelfstandige levensvatbaarheid van een foetus bepalend is voor de vraag of aan de ongeboren vrucht op enige wijze bescherming toekomt. Daarbij is vanzelfsprekend de duur van de zwangerschap van belang. Artikel 82a Sr tenslotte bepaalt dat onder een ander of een kind bij of kort na de geboorte van het leven beroven wordt begrepen: het doden van een vrucht die naar redelijkerwijs verwacht mag worden in staat te zijn buiten het moederlichaam in leven te blijven. Dit is weliswaar speciaal geschreven voor de levensdelicten, maar onderstreept het bovenstaande.
Bovenstaande leidt dan tot de conclusie dat “iemand” in gevaar brengen een geboren kind is en in elk geval dient het kind buiten het moederlichaam levensvatbaar te zijn.
Daarbij is van belang dat artikel 1.2 BW niet analoog kan worden toegepast. Het is geschreven voor familierechtelijke situaties die niet één op één zijn te vertalen naar de strafrechtelijke context.
[naam02] wordt geboren op [geboortedatum02] 2013. Verdachte is uitgereisd in april 2013, volgens de officier van justitie was zij op dat moment vijf of zes maanden zwanger. Maar dat kan ook korter zijn geweest, nu uit het dossier niet blijkt wanneer de verdachte zwanger is geworden. Dat betekent dat niet buiten elke redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat [naam02] op het moment van uitreizen buiten het moederlichaam levensvatbaar zou zijn geweest, zodat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
5.4.3.
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
5.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij
in de periode van 01 april 2013 tot en met
3 juni 2017in plaatsen in Syrië ,
heeft deelgenomen aan een (terroristische) organisatie, te weten Islamitische Staat (IS), dan
wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), welke organisatie(s) tot
oogmerk had(den) en/of heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander en/of zwaar lichamelijk
letsel voor een ander te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit
feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht),
(te)begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek
van Strafrecht) en
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder
vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II
en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met
een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te
bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet
wapens en munitie)
2.
zij
in de periode van
1 april 2013tot en met
3 juni 2017in plaatsen in Syrië ,
met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het (meermalen) te plegen misdrij(f)(ven):
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander en/of gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en/of levensgevaar voor een
ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een
terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht)
en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen
plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe
gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf
aan zichzelf of aan anderen heeft verschaft en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan zij wist dat zij bestemd
waren tot het plegen van het misdrijf
immers heeft zij, verdachte,
B. zich laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het
strijdgebied in Syrië en
C. de reis naar Syrië gemaakt teneinde zich te begeven naar het strijdgebied,
en gedurende enige tijd verbleven in
bedoeld (strijd)gebied in Syrië en
D. zich gevoegd bij een IS(IS/IL) strijder en een gezamenlijk huishouden gevoerd met haar (Islamitisch)
echtgenoot [naam01] die als strijder deelname aan IS(IS/IL), en/of
F in Syrië
eenvuurwapen voorhanden gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven;
2.
met het oogmerk om opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen tot het plegen van het misdrijf en voorwerpen voorhanden te hebben waarvan zij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is in april 2013 afgereisd naar Syrië. Zij ging haar man achterna met wie zij in Nederland was getrouwd. Ze heeft met hem in Syrië drie kinderen gekregen. Tijdens haar verblijf in Syrië heeft de verdachte deelgenomen aan de terroristische organisaties ISIS en IS en heeft zij zich opgehouden in door deze organisaties gecontroleerde gebieden.
Strijdgroepen als IS hebben tot doel het vestigen van een islamitische staat, waarin de rechten van andersdenkenden op zeer gewelddadige wijze worden geschonden. Door deze strijdgroepen worden op grote schaal ernstige mensenrechtenschendingen begaan zoals standrechtelijke executies, moord, marteling en verminking van krijgsgevangenen en burgers. Over hetgeen de oorspronkelijke bevolking van IS gebied heeft moeten ondergaan wordt steeds meer bekend en daarvoor zijn nauwelijks woorden om de ernst daarvan te omschrijven. Veel van die misdrijven worden bovendien gepleegd met het uitdrukkelijke doel de bevolking in deze gebieden vrees aan te jagen en zijn daarmee ontegenzeggelijk terroristische misdrijven.
Terrorisme wordt internationaal gezien als één van de ernstigste misdrijven. De verdachte is aan dit alles geheel voorbij gegaan en heeft geen oog gehad voor het onbeschrijfelijke leed dat velen in het strijdgebied treft.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitiarapport van klinisch psycholoog [naam04] en forensisch milieuonderzoeker [naam05] , gedateerd 22 augustus 2022. De rapporteurs komen tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van afhankelijke en vermijdende persoonlijkheidstrekken. Dit was eveneens het geval ten tijde van het tenlastegelegde en daarnaast was toen sprake van een depressie. Geadviseerd wordt om, bij bewezenverklaring, het tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De kans op gewelddadig extremisme wordt ingeschat op laag tot matig. Rapporteurs adviseren ambulante persoonsgerichte behandeling aangevuld met systeemgesprekken en begeleiding bij de kinderen en terugkeer naar de maatschappij. Een ambulant kader opgenomen als bijzondere voorwaarde bij een verplicht reclasseringscontact zou hiervoor toereikend zijn.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 23 februari 2023, van Reclassering Nederland. Het reclasseringsrapport houdt onder meer in dat uit onderzoek door adviesbureau Nuance door Training en Advies is gebleken dat er bij verdachte geen sprake is van het eigen maken van extremistisch gedachtegoed. Verdachte stond onder invloed van haar man en gehoorzaamde hem, maar was niet intrinsiek overtuigd van extremistische standpunten. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld, en het risico op extremistisch geweld en geweldsrecidive als laag. Geadviseerd wordt om, bij bewezenverklaring, een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden meldplicht, ambulante behandeling, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en andere voorwaarden het gedrag betreffende. Gezien het beperkte recidiverisico ziet de reclassering geen meerwaarde in het opleggen van Dadelijke Uitvoerbaarheid (DUT) of een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM).
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de deskundigen gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, waarbij de pleegperiode en de rol van de verdachte binnen de terroristische organisatie van belang zijn.
In het vonnis van deze rechtbank d.d. 18 februari 2022 (ECLI: NL:RB:ROT: 2022:1141) is een uitgangspunt geformuleerd van vijf jaar gevangenisstraf. Het openbaar ministerie gaat bij de strafeis uit van dit uitgangspunt.
Hoewel de verdachte de keuze heeft gemaakt haar man achterna te reizen en zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie, wordt bij de strafoplegging in matigende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte naar Syrië is afgereisd om zelf actief deel te nemen aan de strijd. Verder is er weliswaar sprake geweest van deelname aan een terroristische organisatie, maar haar rol daarbinnen is beperkt geweest en bestond uit het faciliteren van haar man door voor het gezin te zorgen.
In deze zin wijkt onderhavige zaak in aanzienlijke mate af van de eerder genoemde zaak en andere zaken waarbij uitreizigsters een actievere rol hadden die bijvoorbeeld bestond uit het ronselen van andere vrouwen om uit te reizen, het verspreiden van onlinepropaganda en in sommige gevallen zelfs actief deelnemen aan de strijd als sniper en tot het laatst aan de strijd willen deelnemen.
Naast de beperkte rol neemt de rechtbank voorts bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf mee dat verdachte meerdere pogingen heeft ondernomen om te vluchten uit IS gebied, wat uiteindelijk ook is gelukt.
De verdachte heeft daarna eerst drie maanden in een gevangenis verbleven en daarna viereneenhalf jaar lang in het kamp Al Roj samen met haar kinderen. De leefomstandigheden in het kamp Al Roj zijn erbarmelijk. De getuige [getuige01] , directeur van een NGO, Reprieve genaamd, die zich bezig houdt met mensen die geconfronteerd worden met arbitraire detentie, doodstraf, marteling en extreme mensenrechtenschendingen heeft het kamp acht keer bezocht. Zij heeft onder meer verklaard dat het kamp zwaar bewaakt wordt, er nauwelijks medische voorzieningen zijn, veel ziektes rondwaren, veel kinderen sterven en er geen gezonde voeding is.
De verdachte heeft viereneenhalf in die omstandigheden jaar verbleven waarbij zij de zorg had voor haar drie jonge kinderen. Daarnaast is ook gebleken dat verdachte en haar kinderen voortdurend onder dreiging hebben geleefd daar zij zich distantieerde van IS en hen dat door veel mede kampbewoners werd verweten. Dit zijn strafverlagende omstandigheden.
Rekening houdend met al deze omstandigheden komt de rechtbank tot een aanzienlijke lagere straf dan het uitgangspunt van vijf jaar en zal zij ook een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank merkt voorts nog op dat de verdachte op dit moment nog steeds in grote onzekerheid leeft nu zij niet zeker is van haar verblijf in Nederland na ommekomst van haar straf. Ter zitting is gebleken dat de kans bestaat dat haar Nederlanderschap zal worden ingetrokken, nu zij, in tegenstelling tot sommige andere uitreizigsters, een dubbele nationaliteit heeft. Dit heeft voor haar en ook voor haar kinderen grote nadelige gevolgen. De rechtbank acht dit voor verdachte en haar kinderen een onwenselijke situatie. De verdachte is geboren en opgegroeid in Nederland en is, nadat zij haar gevangenisstraf heeft uitgezeten, afgestraft. In dat opzicht ligt het in de rede dat de verdachte, die spijt heeft betuigd van haar uitreis en haar straf zal moeten ondergaan, daarna weer deel zou moeten kunnen uitmaken van de samenleving, met behulp van de bijzondere voorwaarden zoals door de Reclassering zijn geadviseerd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 83, 83a, 96, 140a, 157, 176a, 288a en 289 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en Munitie.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 12 (twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van een nader door de reclassering te bepalen zorgverlener voor haar problematiek zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
de veroordeelde zal actief deelnemen aan de gedragsinterventie Solo Inclusion, of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, indien de reclassering dit nodig acht. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
de veroordeelde zal haar medewerking verlenen aan en een actieve inspanning verrichten voor (een traject gericht op) het verkrijgen van en het behouden van woonruimte, een legaal inkomen en een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding. Indien de reclassering dit nodig acht, zal zij hierbij samenwerken met de gemeente waarin zij woont en/of met andere instanties;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Boer, voorzitter,
en mrs. L. Feraaune en J.L.M. Boek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 01 april 2013 tot en met 03 februari 2022 in
één of meer plaats(en) in Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
heeft deelgenomen aan een (terroristische) organisatie, te weten Islamitische Staat (IS), dan
wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL, althans (telkens) een aan IS en Al Qaida (verder AQ) gelieerde organisatie(s), althans (een)
organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, welke organisatie(s) tot
oogmerk had(den) en/of heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander en/of zwaar lichamelijk
letsel voor een ander te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit
feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht),
(te)begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek
van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder
vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II
en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met
een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te
bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet
wapens en munitie)
2.
zij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2013 tot en met
03 februari 2022 in één of meer plaats (en) in Nederland en/of Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, telkens
met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het
(meermalen) te plegen misdrij(f)(ven):
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander en/of gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en/of levensgevaar voor een
ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een
terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht)
en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen
plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe
gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf
aan zichzelf of aan anderen heeft verschaft en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan zij wist dat zij bestemd
waren tot het plegen van het misdrijf
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een
terroristisch oogmerk, gevoerd door de (terroristische) organisatie zoals de Islamitische
Staat (verder IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) en Jabhat al Nusra (verder JaN) (later Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) of Jabhat Fateh Al-Sham), althans (telkens) een aan IS en Al Qaida (verder AQ) gelieerde
organisatie(s), althans (een) aan voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische
strijdgroep(en), althans (een)organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd
voorstaat/voorstaan, (verder) eigen gemaakt en/of
B. zich verdiept in en/of zich laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het
strijdgebied in Syrië en/of Irak en/of
C. de reis naar Syrië en/of Irak gemaakt teneinde zich te begeven naar het strijdgebied,
althans naar een, door een terroristische organisatie, (zoals JaN en IS(IS/IL)), althans een
hieraan gelieerde strijdgroep) gecontroleerd gebied en/of (gedurende enige tijd) verbleven in
bedoeld (strijd)gebied in Syrië en/of Irak, en/of
D. zich gevoegd bij een of meer mededader(s) en/of IS(IS/IL) strijder(s) en/of perso(o)n(en)
gelieerd aan (een) terroristische organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd
voorstaat/voorstaan en/of een gezamenlijk huishouden gevoerd met haar (Islamitisch)
echtgenoot [naam01] die (als strijder) deelname aan IS(IS/IL), althans een terroristische
organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
E. in Syrië en/of Irak bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door de
(terroristische) organisatie IS(IS/IL), althans (een) terroristische organisatie(s) die de
gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en/of
F in Syrië en/of Irak (vuur)wapens voorhanden gehad;
(art. 96 lid 2 jo 289 jo 289a jo 288 jo 288a jo 83 en art. 96 lid 2 jo 157 jo 176a jo 176b jo 83
Wetboek van Strafrecht)
3.
zij
in de periode van 01 april 2013 tot en met 03 februari 2022 in Nederland, Turkije, Syrië en/of Irak, opzettelijk haar (ongeboren/pasgeboren) minderjarige kind genaamd
[naam02] , geboren [geboortedatum02] 2013
tot wiens onderhoud, verpleging en verzorging zij als ouder van [naam02]
krachtens de wet verplicht was, in een hulpeloze toestand gebracht en/of in een hulpeloze
toestand heeft gelaten,
immers heeft zij, verdachte, wetende dat [naam02] gedurende bovengenoemde
periode zichzelf niet kon verweren en/of beschermen en/of in een veilige situatie kon
brengen,
terwijl zij zwanger was van [naam02] gereisd naar en/of van [naam02] is bevallen in en/of (vervolgens) [naam02] langdurig heeft laten verblijven in één of meer plaats(en) en/of gebied(en) waar gewapende conflicten aan de gang waren en/of
oorlogsgeweld heerste en/of (daarbij) die [naam02] blootgesteld aan gevaren;
(artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416