ECLI:NL:RBROT:2023:3080

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
71/029022-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van uitreizigsters terzake deelname aan terroristische organisatie en voorbereidingshandelingen terroristische misdrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 april 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan terroristische organisaties, waaronder IS en Jabhat Al-Nusra, en van voorbereidingshandelingen voor terroristische misdrijven. De rechtbank oordeelde dat het voeren van een gezamenlijk huishouden met een strijder in het voormalig IS-gebied voldoende is om lidmaatschap van een terroristische organisatie aan te nemen. De verdachte had een faciliterende rol in het gezin en aan haar echtgenoot, die actief deelnam aan de strijd. De rechtbank weegt mee dat de verdachte geen actieve rol had in de strijd en houdt rekening met haar detentie in het kamp Al Roj. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank legde een lagere straf op van 36 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in de periode van 1 april 2013 tot en met 6 juni 2016 heeft deelgenomen aan terroristische organisaties en voorbereidingshandelingen heeft verricht, maar sprak haar vrij van medeplegen en van deelname na het overlijden van haar echtgenoot.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 71/029022-22
Datum uitspraak: 13 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] ,
raadsvrouw mr. F.T.C. Dölle, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 7 maart en 13 april 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort samengevat komt de verdenking neer op de volgende feiten.
Onder feit 1 wordt de deelname aan een terroristische organisatie (IS) verweten.
Onder feit 2 wordt het plegen van voorbereidingshandelingen van een terroristisch misdrijf verweten door het plegen van de volgende feitelijke handelingen:
A: Het eigen maken van extremistisch gedachtegoed;
B: Zich verdiepen in het afreizen naar het strijdgebied;
C: Af te reizen naar het strijdgebied;
D: Zich voegen bij en samenleven met een IS strijder;
E: Bijdragen aan de gewapende Jihadstrijd;
F: In Syrië en/of Irak voorhanden hebben van wapens.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde (met uitzondering van de periode na 23 september 2017 en het medeplegen) en het onder 2 ten laste gelegde (met uitzondering van de periode na 17 juni 2016 en het medeplegen);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte integraal dient te worden vrij gesproken van de aan haar ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft daartoe betoogd dat het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat dat verdachte strijder is geweest van Jabhat al Nusra dan wel IS, of dat zij een andere ondersteunende functie heeft vervuld binnen deze organisaties. Het enkel vestigen en verblijven in het strijdgebied van een terroristische organisatie levert geen deelneming op. Haar handelingen kunnen hooguit worden opgevat als burgerschap in IS gebied (feit 1).
Evenmin heeft de verdachte voorbereidings- dan wel bevorderingshandelingen (feit 2) verricht teneinde een terroristisch misdrijf te plegen. Er is onvoldoende bewijs voor de onder A t/m F tenlastegelegde gedragingen. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat verdachte op enig moment in haar leven het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende jihadstrijd aanhing. Van geïnformeerd afreizen naar Syrië is geen sprake, zij was van plan haar partner in Turkije te ontmoeten. Verdachte heeft [naam01] voorts niet gefaciliteerd bij zijn deelname aan IS. Zij sprak zich juist uit tegen de ideologie van IS en wilde vluchten. Ook heeft verdachte in Syrië nooit een wapen aangeraakt of de beschikking over een wapen gehad.
4.2.
Beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde feit
Uit het dossier en uit hetgeen op de zitting is besproken heeft de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden afgeleid.
In de periode 2011/2012 heeft de verdachte [naam01] ontmoet waarna zij een relatie met hem kreeg. Begin 2013 is [naam01] afgereisd naar Syrië. Uit een ambtsbericht van de AIVD en ook uit de verklaring van de verdachte blijkt dat [naam01] zich in ieder geval sinds februari 2013 in Syrië bevond en zich daar had aangesloten bij Jabhat Al-Nusra.
In april 2013 is de verdachte, na instructies daartoe te hebben gekregen van [naam01] , afgereisd naar Düsseldorf en is zij vanaf daar naar Istanbul gevlogen en vervolgens doorgevlogen naar Adana. Daarna is zij met de taxi naar Antakia gegaan, op korte afstand van de Syrische grens. Hier is zij door iemand opgehaald die haar verder heeft gebracht. [naam01] is haar tegemoet gereden waarna zij ben hem in de auto is gestapt. [naam01] bestuurde de auto op dat moment zelf, hij droeg camouflagekleding en er lag een Kalasjnikov in de auto. Vervolgens zijn zij na een tijd rijden aangekomen in Kafr Al Hamra in Syrië. Hier hebben zij verbleven tot eind 2013 toen verdachte is geëvacueerd naar Idlib omdat [naam01] in de gevangenis terecht was gekomen. Volgens de verklaring van verdachte maakte [naam01] eerst deel uit van Jabhat Al-Nusra en heeft hij zich, na zijn vrijlating begin 2014, aangesloten bij ISIS. Op 2 maart 2014 is verdachte bevallen van haar eerste kind. In juni 2014 is zij samen met [naam01] naar IS gebied vertrokken en hebben zij zich gevestigd in het gebied tussen Tabqa en Raqqa. Op 29 juni 2014 is vervolgens het kalifaat uitgeroepen en ging ISIS verder als IS.
Eind augustus 2014 is de moeder van de verdachte, [medeverdachte01] , samen met het broertje van de verdachte, [naam02] , naar Syrië gekomen. Hierna zijn ze naar Al-Bab verhuisd.
Op een foto van oktober 2014 is zowel [naam01] als [naam02] te zien in gezelschap van Nederlandse IS strijders en zijn zij beiden gewapend met een automatisch vuurwapen.
Op 9 mei 2015 is de verdachte bevallen van haar tweede kind. Op 2 juni 2015 is vervolgens haar broertje [naam02] overleden. Volgens de verklaring van de verdachte is in juli 2016 [naam01] overleden, tot die tijd heeft zij met hem een gezin gevormd. Na het overlijden van [naam01] is de verdachte verhuisd naar een woning in Raqqa die door vrienden was geregeld. In de zomer van 2017 zijn verdachte, haar moeder en de kinderen door IS naar een vrouwenhuis in Mayadin gebracht. Na enige tijd mochten zij een eigen woning betrekken waarna het hen op 23 september 2017 is gelukt te ontsnappen uit IS gebied. Hierna is zij met haar moeder en de kinderen terechtgekomen in de gevangenis in Kobani, waar zij ongeveer 3 maanden gedetineerd hebben gezeten. Vanuit daar zijn zij doorgegaan naar het kamp Al Roj. Uiteindelijk zijn zij gerepatrieerd en op 4 februari 2022 aangekomen op het vliegveld in Eindhoven waar de verdachte is aangehouden.
Juridisch kader
Van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie is sprake indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten
en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
Het is voldoende dat een betrokkene in zijn algemeenheid - in de zin van onvoorwaardelijk opzet - weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat een betrokkene enige vorm van opzet heeft op de door de terroristische organisatie beoogde concrete misdrijven. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven is niet vereist. Evenmin is vereist dat een betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan de misdrijven die door andere leden van de organisatie zijn respectievelijk worden gepleegd.
Beoordeling
De verdachte heeft verklaard dat zij naar Turkije was gereisd om [naam01] te spreken en om afscheid van hem te nemen, maar dat zij niet van plan was om naar Syrië af te reizen. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk geworden. Alles wijst erop dat zij van plan was uit te reizen en zich met [naam01] in Syrië te vestigen. Van [naam01] had zij instructies gekregen via welke route zij moest reizen, zij had cash geld bij zich en ze moest een telefoon meenemen die zij pas in Istanbul in elkaar mocht zetten. Verdachte is plotseling vertrokken zonder iemand daarvan op de hoogte te stellen. Ook haar naaste familie wist er niet van. Daar komt nog bij dat zij vlak voor haar vertrek telefonisch islamitisch is gehuwd met [naam01] , hetgeen niet voor de hand ligt als je van iemand afscheid gaat nemen. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de verdachte Nederland is uitgereisd met het doel om zich bij [naam01] in Syrië te voegen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte bevestigd dat zij wist dat er op het moment van haar vertrek een oorlog gaande was in Syrië. Niettemin heeft zij zich aldaar gevestigd. Ze heeft eveneens verklaard dat [naam01] in eerste instantie lid was van Jabhat Al-Nusra en daarna van ISIS en IS. Dit komt overeen met de informatie uit het ambtsbericht van 10 september 2013. Volgens de verklaring van de verdachte ontving [naam01] ook loon van IS. Voorts heeft verdachte verklaard dat [naam01] altijd een vuurwapen bij zich had. Soms bevond het vuurwapen zich in de woning, en als hij wegging dan nam hij het mee.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, op grond van voornoemde feitelijke omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, kan worden beschouwd als lid van en (daarmee) deelnemer aan de terroristische organisatie IS. Van louter burgerschap, zoals de verdediging heeft betoogd, is geen sprake. De verdachte heeft samen met een strijder van een terroristische organisatie een huishouden gevoerd. Onder een huishouden vormen kan onder meer gerekend worden het samen kinderen hebben, voor de kinderen zorgen, maaltijden bereiden en de was doen. Daar komt bij dat [naam01] loon ontving van IS, wat ten goede kwam aan de gezamenlijke huishouding van de verdachte en [naam01] . Ook ziet de rechtbank als aanwijzing voor het lidmaatschap van IS van de verdachte dat zij zich jarenlang, tot haar vlucht in september 2017, heeft opgehouden in en heeft gereisd naar en binnen door IS gecontroleerde gebieden.
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gehandeld. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het haar tenlastegelegde medeplegen.
Uit het dossier volgt niet dat de verdachte na het overlijden van [naam01] lid is gebleven van IS. Haar deelname aan IS bestond immers uit het voeren van een gezamenlijke huishouding met hem en hem op die wijze faciliteren in zijn deelname aan de strijd. Dat is door zijn overlijden geëindigd. Niet is gebleken dat verdachte na het overlijden van haar man een uitkering heeft ontvangen van IS. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde voor zover dit ziet op de periode na het overlijden van [naam01] . Nu een exacte datum van het overlijden niet kan worden vastgesteld gaat de rechtbank uit van 6 juni 2016, omstreeks het begin van de ramadan, gelet op de verklaring van verdachte dat zij tijdens de ramadan hoorde dat haar man was doodgeschoten.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte in de periode van 1 april 2013 tot en met 6 juni 2016 opeenvolgend heeft deelgenomen heeft aan terroristische organisaties, te weten Jabhat Al-Nusra, ISIS en IS.
4.3.
Beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde feit
Juridisch kader
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voldoende is om tot een bewezenverklaring van, kort gezegd, de in artikel 96 lid 2 Sr bedoelde voorbereiding te komen, indien het oogmerk van de verdachte op het begaan van die misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist [1] .
Beoordeling
Aan de verdachte is, in het kader van de strafbaarstelling van artikel 96 lid 2 Sr, een aantal gedragingen ten laste gelegd die strekken tot het opzettelijk met het (terroristisch) oogmerk voorbereiden en/of bevorderen van het plegen van brandstichting en/of teweegbrengen van een ontploffing, doodslag en/of moord. Deze gedragingen zijn feitelijk omschreven onder A tot en met F.
Onderdelen A en E
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich voor haar vertrek het radicaal extremistisch gedachtegoed heeft eigen gemaakt (onderdeel A) en dat zij heeft deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd (onderdeel E). De verdachte wordt van die onderdelen dan ook vrijgesproken.
Onderdelen B, C, D en F
De verdachte heeft zich door haar man laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het strijdgebied in Syrië (onderdeel B). Verder heeft de verdachte door zich te begeven naar het strijdgebied, daar te verblijven (onderdeel C) en een gezamenlijke huishouden te voeren met een strijder van eerst Jabhat Al-Nusra, daarna ISIS en later IS (onderdeel D), hem gelegenheid gegeven om als strijder deel te nemen aan deze terroristische organisaties ter verwezenlijking van het oogmerk van deze organisaties: het plegen van terroristische misdrijven. Aldus heeft de verdachte haar partner gefaciliteerd. Ook heeft de verdachte in het kalifaat een ondersteunende rol voor genoemde terroristische organisaties gehad door zowel voor hun kinderen als voor het huishouden te zorgen. Anders dan de verdediging is de rechtbank voorts van oordeel dat de verdachte een vuurwapen mede voorhanden heeft gehad, het vuurwapen bevond zich immers volgens haar eigen verklaring (soms) in de echtelijke woning (onderdeel F).
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gehandeld. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het haar tenlastegelegde medeplegen.
Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat verdachte in de periode voor haar vertrek in begin april 2013 enige voorbereidings- dan wel bevorderingshandeling heeft verricht. Van dit deel van de tenlastegelegde periode zal zij dan ook worden vrijgesproken.
Uit het dossier volgt tevens niet dat de verdachte na het overlijden van [naam01] enige voorbereidings- dan wel bevorderingshandeling heeft verricht. Mede gelet op hetgeen is overwogen onder 4.2 zal de verdachte ook worden vrijgesproken van het tenlastegelegde voor zover dit ziet op de periode na 6 juni 2016.
Conclusie
Met de bewezenverklaarde feiten heeft de verdachte in de periode van 1 april 2013 tot en met 6 juni 2016 aan anderen gelegenheid verschaft tot het deelnemen aan de gewapende jihadstrijd in Syrië en derhalve tot het plegen van de omschreven terroristische misdrijven.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij in de periode van 1 april 2013 tot en met
6 juni 2016in meer plaatsen in Syrië,
heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten
Islamitische Staat (IS), danwel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) , en Jabhat al Nusra (JaN) welke organisatie(s) tot oogmerk
had(den) het plegen van terroristische misdrijven, te
weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit feit
iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te)
begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van
Strafrecht) en
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of
bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a
1en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van
de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet
wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met
het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te
maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en
munitie)
2.
zij in de periode van
1 april 2013tot en met
6 juni 2016in plaatsen in Syrië,
telkens met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de (meermalen) te plegen misdrijven:
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander en/of gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is
en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals
bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) bégaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen
plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe
gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf
aan zichzelf of aan anderen heeft verschaft en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan zij wist dat zij bestemd
waren tot het plegen van het misdrijf
immers heeft zij, verdachte
B. zich laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het
strijdgebied in Syrië en
C. de reis naar Syrië gemaakt teneinde zich te begeven naar het
strijdgebied, en gedurende enige tijd verbleven in bedoeld (strijd)gebied in Syrië en
D. zich gevoegd bij een JaN en IS(IS) strijder, en is zij, verdachte (op Islamitische wijze) een huwelijk
aangegaan met [naam01] en heeft zij een gezamenlijk huishouden gevoerd
met een JaN en/of IS(IS) strijder,
en
F. in Syrië
een(vuur)wapen voorhanden gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven;
2.
met het oogmerk om opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen tot het plegen van het misdrijf en voorwerpen voorhanden te hebben waarvan zij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is in april 2013 afgereisd naar Syrië. Zij ging haar man achterna met wie zij voor haar vertrek via de telefoon (islamitisch) was gehuwd en in elk geval een verbintenis met hem is aangegaan. Ze heeft met hem in Syrië twee kinderen gekregen. Tijdens haar verblijf in Syrië heeft de verdachte deelgenomen aan de terroristische organisaties Jabhat Al-Nusra, ISIS en IS en heeft zij zich opgehouden in door deze organisaties gecontroleerde gebieden.
Strijdgroepen als IS hebben tot doel het vestigen van een islamitische staat, waarin de rechten van andersdenkenden op zeer gewelddadige wijze worden geschonden. Door deze strijdgroepen worden op grote schaal ernstige mensenrechtenschendingen begaan zoals standrechtelijke executies, moord, marteling en verminking van krijgsgevangenen en burgers. Veel van die misdrijven worden bovendien gepleegd met het uitdrukkelijke doel de bevolking in deze gebieden vrees aan te jagen en zijn daarmee ontegenzeggelijk terroristische misdrijven.
Terrorisme wordt internationaal gezien als één van de ernstigste misdrijven. De verdachte is aan dit alles geheel voorbij gegaan en heeft geen oog gehad voor het onbeschrijfelijke leed dat velen in het strijdgebied treft.
Daarnaast heeft de verdachte in het strijdgebied in Syrië verbleven, zich aangesloten bij Jabhat Al-Nusra, ISIS en later IS, en haar echtgenoot, die strijder was bij deze organisaties, gefaciliteerd. Voorts heeft de verdachte in die periode een vuurwapen voorhanden gehad.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitiarapport van psycholoog [naam03] en forensisch milieuonderzoeker [naam04] , gedateerd 12 december 2022. De rapporteurs komen tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De PTSS was nog niet aanwezig rond haar vertrek en tijdens haar verblijf in Syrië. Er kan niet worden gesproken van een doorwerking van een stoornis en geadviseerd wordt om verdachte de haar ten laste gelegde feiten, indien bewezen, volledig toe te rekenen. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. Verdachte neemt openlijk afstand van het IS-/jihadistisch gedachtegoed, zij lijkt geen intenties te hebben om nog contact te hebben/zoeken met mensen die zich wel met dergelijk gedachtegoed bezighouden. Rapporteurs zien geen aanleiding om een behandeling te adviseren om het reeds als laag ingeschatte recidiverisico op gewelddadig extremistisch gedrag nog verder omlaag te brengen, laat staan om dit vanuit een juridisch kader op te leggen. In algemene zin zou begeleiding wel een meerwaarde kunnen zijn.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 22 februari 2023, van Reclassering Nederland. Het reclasseringsrapport houdt onder meer in dat uit onderzoek door adviesbureau Nuance door Training en Advies is gebleken dat verdachte zich geen extremistisch gedachtegoed heeft eigen gemaakt en ook niet achter extremistische overtuigingen staat. Punt van zorg is dat zij gezien wordt als vatbaar voor bevestiging van anderen. Het opbouwen van nieuwe sociale netwerken dient daarom nauwgezet gevolgd te worden. Het risico op geweld dan wel extremistisch geweld wordt ingeschat als laag. Bij bewezenverklaring, en wanneer een voorwaardelijk strafdeel wordt overwogen, wordt door de reclassering geadviseerd als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht, ambulante behandeling en andere voorwaarden het gedrag betreffende. Gezien het lage recidiverisico ziet de reclassering geen meerwaarde in het opleggen van Dadelijke Uitvoerbaarheid (DUT) of een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM).
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de voorgaande conclusies van de deskundigen gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, waarbij de pleegperiode en de activiteiten van de verdachte binnen de terroristische organisatie van belang zijn.
In het vonnis van deze rechtbank d.d. 18 februari 2022 ( ECLI: NL:RB:ROT: 2022:1141) is een uitgangspunt geformuleerd van vijf jaar gevangenisstraf. Het openbaar ministerie gaat bij de strafeis uit van dit uitgangspunt.
Hoewel de verdachte de keuze heeft gemaakt haar man achterna te reizen en zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie, wordt bij de strafoplegging in matigende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte naar Syrië is afgereisd om zelf actief deel te nemen aan de strijd. Verder is er weliswaar sprake geweest van deelname aan een terroristische organisatie, maar haar rol daarbinnen is beperkt geweest en bestond uit het faciliteren van haar man door voor het gezin te zorgen.
In deze zin wijkt onderhavige zaak in aanzienlijke mate af van de eerder genoemde zaak en andere zaken waarbij uitreizigsters een actievere rol hadden die bijvoorbeeld bestond uit het ronselen van andere vrouwen om uit te reizen, het verspreiden van onlinepropaganda en in sommige gevallen zelfs actief deelnemen aan de strijd als sniper en tot het laatst aan de strijd willen deelnemen.
Naast de beperkte rol neemt de rechtbank voorts bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf mee dat verdachte meerdere pogingen heeft ondernomen om te vluchten uit IS gebied, wat uiteindelijk ook is gelukt.
De verdachte heeft daarna eerst drie maanden in een gevangenis verbleven en daarna 4,5 jaar lang in het kamp Al Roj samen met haar moeder en kinderen. De leefomstandigheden in het kamp Al Roj zijn erbarmelijk. De getuige [getuige01] , directeur van een NGO, Reprieve genaamd, die zich bezig houdt met mensen die geconfronteerd worden met arbitraire detentie, doodstraf, marteling en extreme mensenrechtenschendingen heeft het kamp acht maal bezocht. Zij heeft onder meer verklaard dat het kamp zwaar bewaakt wordt, er nauwelijks medische voorzieningen zijn, veel ziektes rondwaren, veel kinderen sterven en er geen gezonde voeding was.
De verdachte heeft in die omstandigheden 4,5 jaar verbleven waarbij zij de zorg had voor haar ernstig zieke moeder en haar jonge kinderen. Daarnaast is ook gebleken dat verdachte en haar kinderen en moeder voortdurend onder dreiging hebben geleefd daar zij zich distantieerde van IS en hen dat door veel mede kampbewoners werd verweten. Dit zijn strafverlagende omstandigheden.
Rekening houdend met al deze omstandigheden komt de rechtbank tot een aanzienlijke lagere straf dan het uitgangspunt van 5 jaar en zal zij ook een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank merkt voorts nog op dat de verdachte op dit moment nog steeds in grote onzekerheid leeft nu zij niet zeker is van haar verblijf in Nederland na ommekomst van haar straf. Ter zitting is gebleken dat de kans bestaat dat haar Nederlanderschap zal worden ingetrokken, nu zij, in tegenstelling tot sommige andere uitreizigsters, een dubbele nationaliteit heeft. Dit heeft voor haar en ook voor haar kinderen grote nadelige gevolgen. De rechtbank acht dit voor verdachte en haar kinderen een onwenselijke situatie. De verdachte is geboren en opgegroeid in Nederland en is, nadat zij haar gevangenisstraf heeft uitgezeten, afgestraft. In dat opzicht ligt het in de rede dat de verdachte, die spijt heeft betuigd van haar uitreis en haar straf zal moeten ondergaan, daarna weer deel zou moeten kunnen uitmaken van de samenleving en met behulp van de bijzondere voorwaarden zoals door de Reclassering zijn geadviseerd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 83, 83a, 96, 140a, 157, 176a, 288a en 289 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en Munitie.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 15 (vijftien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van een nader door de reclassering te bepalen zorgverlener voor haar problematiek zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
de veroordeelde zal haar medewerking verlenen aan en een actieve inspanning verrichten voor (een traject gericht op) het verkrijgen van en het behouden van woonruimte, een legaal inkomen en een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding. Indien de reclassering dit nodig acht, zal zij hierbij samenwerken met de gemeente waarin zij woont en/of met andere instanties;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Feraaune, voorzitter,
en mrs. A. Boer en J.L.M. Boek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 april 2013 tot en met 3 februari 2022 in één of meer plaats(en) in Syrië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten
Islamitische Staat (IS), danwel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of
Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), en Jabhat al Nusra (JaN) (later Ha'yat
Tahrir al-Sham (HTS) of Jabhat Fateh Al-Sham), althans (telkens) een aan IS
en Al Qaida gelieerde organisatie(s), althans (een) organisatie(s)
die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, welke organisatie(s) tot oogmerk
had(den) en/of heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven, te
weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit feit
iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te)
begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van
Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of
bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a
1en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van
de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet
wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met
het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor tè bereiden of gemakkelijk te
maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en
munitie)
(artikel 140a Wetboek van Strafrecht)
2.
zij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 3 februari 2022 in één of meer plaats(en) in Nederland en/of Syrië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, telkens met
het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de (meermalen) te plegen
misdrijven:
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander en/of gevaar
voor zwaar lichamelijk lëtsel te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is
en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals
bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) bégaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen
plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe
gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf
aan zichzelf of aan anderen heeft verschaft en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan zij wist dat zij bestemd
waren tot het plegen van het misdrijf
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
A zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende
Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door terroristische organisaties zoals de
Islamitische Staat (IS), danwel Islamic State of
Irag and Shaam (ISIS) of Islamic State of Irag and Levant (ISIL) en Jabhat al
Nusra (JaN) (later Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) of Jabhat Fateh
Al-Sham), althans (telkens) een aan IS en Al Qaida gelieerde
organisatie(s), althans (een)organisatie(s) die de gewapende
Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, eigen gemaakt en/of
B. zich laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het
strijdgebied in Syrië en/of
C. de reis naar Syrië gemaakt teneinde zich te begeven naar het
strijdgebied, althans naar een, door een terroristische organisatie (zoals JaN
en IS(IS/IL), althans een hieraan gelieerde strijdgroep) gecontroleerd gebied
2en/of gedurende enige tijd verbleven in bedoeld (strijd)gebied in Syrië en/of
D. zich gevoegd bij een of meer mededader(s) en/of JaN en IS(IS/IL) strijder(s), althans
(telkens) perso(o)n(en) gelieerd aan (een) terroristische organisatie(s) die de gewapende
Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en/of is zij, verdachte (op Islamitische wijze) een huwelijk
aangegaan met [naam01] en/of heeft zij een gezamenlijk huishouden gevoerd
met (een) JaN en/of IS(IS/IL) strijder(s), althans (telkens) (met) een of meer perso(o)n(en)
die (eveneens) deelnam(en) aan een terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd
voorstaat en/of
E. met één of meer mededader(s) in Syrië deelgenomen en/of bijgedragen aan de
gewapende Jihadstrijd gevoerd door de terroristische organisatie JaN en IS, althans (een)
terroristische organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en/of
F. in Syrië (vuur)wapens voorhanden gehad;
(art. 96 lid 2 jo 289 jo 288 jo 288a jo 83 en art. 96 lid 2 jo 157 jo 176a jo 176b jo 83 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416