In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 april 2023 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedatum01] in [geboorteplaats01], Polen. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk voorhanden hebben en ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk. De officier van justitie, mr. K. Broere, had gevorderd dat de verdachte schuldig werd verklaard en een taakstraf van 240 uren opgelegd zou krijgen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Daarnaast werd een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden geëist.
Tijdens de zitting op 29 maart 2023 werd vastgesteld dat de verdachte op 7 oktober 2018 en 6 november 2018 postpakketten had ingeleverd bij PostNL servicepunten, waarvan later bleek dat deze professioneel vuurwerk bevatten. De verdachte verklaarde echter dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van de pakketten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachte wetenschap had van de inhoud van de pakketten. Het feit dat de verdachte geen vragen had gesteld over de inhoud werd als naïef beschouwd, maar was niet voldoende om voorwaardelijk opzet aan te nemen.
De rechtbank kwam tot de conclusie dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de voorzitter mr. M.C. Franken en de rechters mrs. L. Daum en S.W.H. Bootsma, in aanwezigheid van griffier mr. J. Knook.