ECLI:NL:RBROT:2023:3053

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
83/079814-22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing ontnemingsvordering en vaststelling betalingsverplichting in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 april 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de veroordeelde, geboren in Turkije in 1979. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie, die dateert van 9 maart 2023, toegewezen. De vordering strekt tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 16.385,-, dat de veroordeelde zou hebben verkregen door het helpen van anderen bij het verkrijgen van verblijf in Nederland, terwijl hij wist dat dit wederrechtelijk was. De rechtbank heeft de betalingsverplichting vastgesteld op € 2.915,-, rekening houdend met de draagkracht van de veroordeelde en het conservatoir beslag dat op een geldbedrag van datzelfde bedrag was gelegd.

De verdediging heeft primair verzocht om afwijzing van de vordering, omdat het rapport onvoldoende duidelijkheid zou bieden over de gewerkte uren en aftrekkosten. Subsidiair werd verzocht om rekening te houden met de draagkracht van de veroordeelde, en meer subsidiair refereerde de verdediging zich aan de vordering van de officier van justitie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het rapport een voldoende nauwkeurige schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel biedt en heeft de vordering van het Openbaar Ministerie in zijn geheel toegewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet in staat is om aan de betalingsverplichting te voldoen, gezien zijn schuldenlast en beperkte inkomen. De rechtbank heeft daarom de betalingsverplichting vastgesteld op € 2.915,-, zoals door de officier van justitie gevorderd. De beslissing is genomen in het kader van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/079814-22 (ontneming)
Datum uitspraak: 12 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Turkije) op [geboortedatum01] 1979,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsvrouw mr. A. Knol, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 maart 2023.

2.Voorafgaande veroordeling

Bij vonnis van deze rechtbank van 12 april 2023 is de veroordeelde ter zake van het in zijn strafzaak bewezen verklaarde, gekwalificeerd als:
het een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en hem daartoe gelegenheid en middelen verschaffen, terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd
veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 100 dagen hechtenis en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van drie jaren. [1]
In deze procedure wordt als vaststaand aangenomen dat voornoemde strafbare feiten door de veroordeelde zijn begaan.

3.Vordering van het openbaar ministerie

De ontnemingsvordering dateert van 9 maart 2023 en strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat op € 16.385,- en dat aan de veroordeelde een verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van dat geschatte voordeel van € 16.385,-.
Op de terechtzitting van 29 maart 2023 heeft de officier van justitie, mr. I. Hoek, gerekwireerd het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast te stellen op € 16.385,- en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van € 2.915,-, gelet op de draagkracht van de veroordeelde en het onder de veroordeelde gelegde conservatoir beslag op een geldbedrag van € 2.915,-.

4.Standpunt verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot ontneming dient te worden afgewezen, omdat het rapport onvoldoende duidelijkheid verschaft over de gewerkte uren en de aftrekkosten. Subsidiair verzoekt de verdediging rekening te houden met de draagkracht van de veroordeelde en zodoende de betalingsverplichting vast te stellen op nihil. Meer subsidiair heeft de verdediging zich, voor wat betreft betalingsverplichting, gerefereerd aan de vordering van de officier van justitie.

5.Beoordeling en berekening wederrechtelijk verkregen voordeel

Bij de beantwoording van de vraag naar de omvang van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van de situatie, zoals die uit het onderzoek door de politie is gebleken. De rechtbank is van oordeel dat het ‘rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ een voldoende nauwkeurige schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel betreft. [2] Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt in het rapport geschat op € 16.385,-. Bovendien is er bij die schatting steeds uitgegaan van de voor de veroordeelde meest voordelige situatie. De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 16.385,-.

6.Vaststelling van het te betalen bedrag

De rechtbank is van oordeel dat het aannemelijk is geworden dat de veroordeelde niet in staat zou zijn om aan de verplichting tot betaling aan de Staat te voldoen. Er is sprake van veel schulden bij de veroordeelde en hij heeft een beperkt inkomen. Daarbij is niet de verwachting dat dit op korte termijn zal veranderen. De rechtbank ziet daarom reden om de betalingsverplichting, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, vast te stellen op € 2.915,-.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op een bedrag van
€ 16.385,00(zegge:
zestienduizend driehonderdvijfentachtig euro);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag
€ 2.915,00(zegge:
tweeduizend negenhonderdvijftien euro);
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op
116 (zegge: honderdzestien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. L. Daum en S.W.H. Bootsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 12 april 2023.
Bijlage 1
Vonnis rechtbank Rotterdam
Parketnummer: 83/079814-22

Voetnoten

1.Dit vonnis is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
2.Het rapport is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht.