ECLI:NL:RBROT:2023:3022

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
C/10/642868 / HA ZA 22-638
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident met betrekking tot arbitragebeding in civiele procedure

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is een bevoegdheidsincident aan de orde. De rechtbank heeft op 5 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Frostkrone Tiefkühlkost GmbH en Gothaer Allgemeine Versicherung AG, eiseressen in de hoofdzaak, en DLG Perishable Logistics B.V., gedaagde in de hoofdzaak. Frostkrone c.s. vorderden dat de rechtbank DLG zou veroordelen tot betaling van een bedrag van € 62.995,24, maar DLG stelde zich onbevoegd, verwijzend naar een arbitragebeding in de overeenkomst tussen partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat DLG tijdig het onbevoegdheidsverweer heeft gevoerd en dat er een geldige arbitrageovereenkomst bestaat, waardoor de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard om van de vorderingen kennis te nemen. De rechtbank heeft Frostkrone c.s. veroordeeld in de proceskosten van het incident, omdat zij nodeloos kosten hebben veroorzaakt door de hoofdzaak bij de verkeerde rechter aanhangig te maken. De kosten zijn begroot op € 2.837,00 voor de hoofdzaak en € 598,00 voor het incident. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 5 april 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/642868 / HA ZA 22-638
Vonnis in incident van 5 april 2023
in de zaak van
1. de vennootschap naar buitenlands recht
FROSTKRONE TIEFKÜHLKORST GMBH,
gevestigd te Rietberg, Duitsland,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
GOTHAER ALLGEMEINE VERSICHERUNG AG,
gevestigd te Keulen, Duitsland,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. M.L.W. Weerts te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DLG PERISHABLE LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Maasdijk,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. D. Komen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Frostkrone (sub 1), Frostkrone c.s. (sub 1 en sub 2 gezamenlijk) en DLG genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 juli 2022, met producties;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, met producties;
  • de antwoordconclusie in incident, met producties;
  • de conclusie van repliek in het onbevoegdheidsincident, met producties;
  • de conclusie van dupliek in het bevoegdheidsincident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De vordering in de hoofdzaak

2.1.
Frostkrone c.s. vorderen – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis DLG veroordeelt om aan Frostkrone te betalen een bedrag van € 62.995,24, te vermeerderen met de CMR rente, subsidiair de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.435,92. Met veroordeling van DLG in de (na)kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
2.2.
Frostkrone c.s. leggen hieraan ten grondslag dat DLG is tekortgeschoten in de nakoming van de gesloten overeenkomst, waarbij Frostkrone aan DLG opdracht heeft gegeven twee partijen diepgevroren ‘chili cheese nuggets’ van het Verenigd Koninkrijk naar Duitsland te vervoeren.

3..Het geschil in het incident

3.1.
DLG vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zich onbevoegd verklaart van de vorderingen van Frostkrone c.s. kennis te nemen, althans Frostkrone c.s. in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, met veroordeling van Frostkrone c.s. in de proceskosten.
3.2.
Frostkrone c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de incidentele vordering van DLG, met veroordeling van DLG in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover. Een en ander zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
Aangezien DLG woonplaats heeft binnen het rechtsgebied van deze rechtbank, is deze rechtbank in beginsel bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van Frostkrone c.s. tegen DLG op grond van artikel 31 lid 1 onder a Verdrag van 19 mei 1956 betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (hierna: CMR) in verbinding met artikel 99 Rv (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
4.2.
Op grond van artikel 1022 Rv dient de rechter bij wie een geschil aanhangig is gemaakt waarover een overeenkomst tot arbitrage is gesloten zich onbevoegd te verklaren, indien een partij, zoals in dit geval DLG, zich vóór alle weren op het bestaan van deze arbitrageovereenkomst beroept, tenzij de arbitrageovereenkomst ongeldig is.
4.3.
DLG heeft het onbevoegdheidsverweer tijdig gevoerd in de zin van artikel 1022 Rv. Zij legt hier het volgende aan ten grondslag.
DLG voert al sinds 2018 opdrachten van Frostkrone uit, die geschieden op basis van (raam)overeenkomsten. De onderhavige opdracht die op 2 juni 2021 elektronisch door Frostkrone aan DLG is gegeven, vond plaats op basis van de als productie 1 bij de incidentele conclusie overgelegde (raam)overeenkomst (hierna: de overeenkomst). Deze overeenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:

Terms and conditions
Dutch law and the Logistics Services Conditions (LSC 2014), deposited at the registry of the Rotterdam court including the arbitration clause (article 14 LSC 2014) apply to all our activities. Upon first request we will send you free of charge a copy of the LSC 2014. Moreover, the texts of the LSC 2014, the Dutch Forwarding Conditions and the AVC 2002 mentioned therein can be downloaded in various languages from:
www.dlg-logistics.com. We explicitly reject any and all general conditions from our contractual counterparts, unless we explicitly agree in writing with the applicability thereof.”
4.4.
Artikel 14 van de LSC 2014 luidt, voor zover van belang, als volgt:

Geschillenbeslechting /Arbitrage
1. Alle uit of in verband met (de) O(o)vereenkomst(en) waarop deze Voorwaarden van toepassing zijn voortvloeiende geschillen worden uitsluitend onderworpen aan arbitrage te Rotterdam overeenkomstig het TAMARA Arbitragereglement, met uitzondering van vorderingen tot € 25.000,- alsmede onbetwiste vorderingen in welk geval geschillenbeslechting geschiedt door de bevoegde rechter te Rotterdam.
2. Geen beroep kan worden gedaan op de onder lid 1 genoemde uitzonderingen indien de Opdrachtgever is gevestigd in een niet-EU lidstaat.
3. Waar toepasselijk zullen arbiters de bepalingen van internationale vervoersverdragen, waaronder onder meer het verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR), toepassen. Opdrachtgever staat er jegens de Logistieke
dienstverlener voor in dat de áflader, de geadresseerde en de overige ladingbelanghebbenden in geval van schade aan de Zaken en/ of vertraging in de aflevering daarvan, gebonden zullen zijn aan het bepaalde in dit beding.”
4.5.
DLG stelt dat deze rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van Frostkrone c.s. wegens het in artikel 14 LSC 2014 neergelegde arbitraal beding, dat volgens haar van toepassing is in deze zaak.
Zijn partijen een overeenkomst tot arbitrage overeengekomen?
4.6.
Voorop gesteld moet worden dat de toepasselijkheid van algemene voorwaarden, zoals de LSC 2014, alleen kan worden aangenomen indien zij door DLG is voorgesteld en door Frostkrone is aanvaard, waaronder begrepen het geval dat deze het gerechtvaardigd vertrouwen heeft opgewekt met de toepasselijkheid in te stemmen. Onder omstandigheden kan deze aanvaarding, zeker nu het hier aan beide zijden ondernemingen betreft, uit een stilzwijgen van de wederpartij worden afgeleid.
4.7.
Volgens DLG heeft zij de overeenkomst, waarin wordt verwezen naar het arbitraal beding in de LSC 2014, per e-mail van 25 maart 2021 aan Frostkrone gestuurd. Deze correspondentie is overgelegd als productie 2 bij de incidentele conclusie. [naam01] , Chief Financial Officer bij Innovate Foods Ltd. (hierna: [naam01] ), reageert vervolgens per e-mail van 25 maart 2021 met, onder meer:
“I have passes this to our parent company Frostkrone for confirmation”
Vervolgens schrijft [naam01] in zijn e-mail van 30 maart 2021 onder meer:
“We have the green light to arrange the collection of our next order to Frostkrone on 12th April 2021.”
Aan laatstgenoemde e-mail van 30 maart 2021 is [naam02] , Managing Director bij (de bij dit geding betrokken entiteit van) Frostkrone, in de cc toegevoegd. DLG heeft daarbij aangevoerd dat partijen al meerdere jaren zaken met elkaar doen en dat sprake is van een bestendige relatie, waarbij [naam02] al enkele jaren Frostkrone vertegenwoordigd bij het aangaan van de (raam)overeenkomsten.
4.8.
Hieruit volgt volgens DLG dat Frostkrone uitdrukkelijk akkoord is gegaan met de overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden, de LSC 2014.
4.9.
Frostkrone c.s. betwisten in de eerste plaats dat de overeenkomst in de e-mail van 25 maart 2021 als bijlage is meegestuurd aan Frostkrone.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Dat de overeenkomst als bijlage is meegestuurd blijkt wel uit productie A6 bij conclusie van repliek, waarin de betreffende e-mail van 25 maart 2021 is overgelegd en de bijlage genaamd ‘2021DLG0015 – Frostkrone.pdf’ zichtbaar is. Dit is dezelfde naam als die van de overeenkomst. Bovendien wordt in de e-mail tot twee keer toe verwezen naar de offerte (lees: de overeenkomst): “
please find below our quotation attached”. Wat er eveneens op wijst dat de overeenkomst als bijlage bij de e-mail was gevoegd. De rechtbank zal er daarom in haar verdere beoordeling vanuit gaan dat de overeenkomst met de e-mail van 25 maart 2021 aan Frostkrone is gestuurd.
4.10.
De rechtbank stelt vast dat de overeenkomst aan [naam02] was geadresseerd (pagina 2 overeenkomst) en hij volgens de overeenkomst de contactpersoon is voor DLG (pagina 3 overeenkomst).Frostkrone c.s. betwisten dat [naam02] voornoemde e-mail met overeenkomst heeft ontvangen. Echter, zoals hiervoor vermeld, is [naam02] in cc toegevoegd aan de e-mail van [naam01] van 30 maart 2021. Gelet op het feit dat de overeenkomst is geadresseerd aan [naam02] , onbetwist is dat hij degene was die in eerdere jaren de (raam)overeenkomsten accepteerde namens Frostkrone en [naam01] hem in cc heeft opgenomen in de mail, waarin [naam01] schrijft dat na overleg met de “
parent company Frostkrone” groen licht wordt gegeven, gaat de rechtbank ervan uit dat [naam02] bekend was met de inhoud van de overeenkomst en daarmee akkoord is gegaan.
4.11.
Frostkrone c.s. betwisten verder dat, voor zover [naam02] de overeenkomst, en daarmee de algemene voorwaarden heeft aanvaard, hij daartoe bevoegd was.
DLG heeft aangevoerd, en dat is niet door Frostkrone c.s. betwist, dat [naam02] gedurende meerdere jaren, namens Frostkrone, (raam)overeenkomsten is aangegaan die de basis waren van door DLG voor Frostkrone uitgevoerde opdrachten. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat, voor zover [naam02] al formeel geen bevoegdheid had om Frostkrone te binden aan de overeenkomst, er in ieder geval sprake van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. De rechtbank passeert dan ook het verweer van Frostkrone.
4.12.
De overeenkomst verwijst naar de website van DLG waarop de LSC 2014 te raadplegen zouden zijn. Dat de voorwaarden ten tijde van het aangaan van de overeenkomst daadwerkelijk eenvoudig op de website zijn te raadplegen, heeft DLG door middel van de uitdraaien van haar website op 18 december 2020, 10 april 2021 en 21 juni 2021 (productie A16-A18 bij conclusie van repliek) in voldoende mate aangetoond.
4.13.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat DLG de toepasselijkheid van de LSC 2014, en daarmee het arbitragebeding, aan Frostkrone op 25 maart 2021 heeft voorgesteld en dat Frostkrone deze op 30 maart 2021 heeft aanvaard.
Het TAMARA-arbitragereglement
4.14.
Frostkrone c.s. hebben verder nog aangevoerd dat het TAMARA-arbitragereglement, waarnaar in artikel 14 LSC 2014 wordt verwezen, niet meer bestaat. Het beding is daarom volgens Frostkrone c.s. krachteloos geworden.
4.15.
Met DLG is de rechtbank van oordeel dat er enkel sprake is van een naamswijziging van TAMARA naar UNUM en dat deze naamswijziging juridisch geen gevolgen heeft voor de geldigheid van het arbitragebeding. Het in de algemene voorwaarden aangewezen arbitrageinstituut en reglement bestaan nog steeds, maar dan onder een andere naam, zoals ook te lezen is op de door DLG aangehaalde website pagina’s van UNUM. Er kan dan ook geen misverstand over bestaan welk reglement van toepassing is. Het verweer van Frostkrone c.s. faalt daarom.
Artikel 41 CMR
4.16.
Voorts doen Frostkrone c.s. een beroep op de nietigheid als bedoeld in artikel 41 CMR, nu geen sprake zou zijn van een in een vervoersovereenkomst opgenomen beding als bedoeld in artikel 33 CMR.
4.17.
Artikel 33 CMR bepaalt dat een vervoersovereenkomst een bepaling kan bevatten inzake het toekennen van een bevoegdheid aan een scheidsgerecht, mits deze bepaling inhoudt dat het scheidsgerecht het CMR zal toepassen. Artikel 14 LSC 2014 heeft hierin voorzien door in lid 3 het volgende te bepalen: “
Waar toepasselijk zullen arbiters de bepalingen van internationale vervoersverdragen, waaronder onder meer het verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR), toepassen”.
De rechtbank volgt Frostkrone c.s. dan evenmin in hun stelling dat geen sprake is van een beding als bedoeld in artikel 33 CMR. Het verweer slaagt niet.
Conclusie
4.18.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering kunnen dragen. Frostkrone c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
4.19.
Frostkrone c.s. zullen in de proceskosten van het incident worden veroordeeld en in de hoofdzaak, nu zij nodeloos kosten hebben veroorzaakt door die hoofdzaak bij de verkeerde rechter aanhangig te maken. De kosten aan de zijde van DLG in de hoofdzaak worden begroot op:
- griffierecht
€ 2.837,00
Totaal € 2.837,00
De kosten in het incident worden begroot op:
- advocaatkosten
€ 598,00(1 x € 598,00 tarief II)
Totaal € 598,00

5..De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
5.2.
veroordeelt Frostkrone c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van DLG tot op heden begroot op € 598,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
veroordeelt Frostkrone c.s. in de proceskosten, aan de zijde van DLG tot op heden begroot op € 2.837,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.
3597/2054