ECLI:NL:RBROT:2023:3011

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
10/229386-21 en 10/114603-22 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en mishandelingen met tbs en gevangenisstraf

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, geboren in Letland en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag en twee mishandelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat dit niet betekent dat hij niet strafbaar is. De rechtbank heeft de conclusies van deskundigen onderschreven, die hebben aangegeven dat tbs met voorwaarden niet mogelijk is. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte €750,00 aan immateriële schade moet vergoeden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn psychische toestand, en heeft besloten dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen dat de verdachte wordt behandeld in een beveiligde omgeving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/229386-21 en 10/114603-22 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 31 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] (Letland) op [geboortedatum01] 1983,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught,
raadsman mr. R.A.J. van Wingerden, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 maart 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/229386-21 (poging tot doodslag) en bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/114603-22 (poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest, alsmede terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot verpleging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering in de zaak met parketnummer 10/229386-21
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft de aangever niet gestoken. De aangever heeft de verdachte vastgepakt, waarna een worsteling is ontstaan en beiden in de struiken zijn gevallen. De verdachte had op dat moment een mes in zijn handen. Op het moment dat de verdachte en de aangever zijn gevallen, is de aangever in het mes gevallen. Geen van de getuigen heeft gezien, noch verklaard dat de verdachte de aangever heeft gestoken. Getuigen [getuige01] en [getuige02] verklaren weliswaar bij de politie dat zij de verdachte hebben zien steken, maar bij hun getuigenverhoor bij de rechter-commissaris geven zij beiden aan dat ze het daadwerkelijke steken niet hebben gezien.
4.1.2.
Beoordeling
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden af. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering als vertrekpunt dienen voor de beoordeling door de rechtbank.
Op 25 augustus 2022 is de politie naar de [adres01] te Bleiswijk gegaan. Aldaar zou een man zijn neergestoken. Ter plaatse zagen verbalisanten een man op de grond zitten met steekverwondingen aan zijn buik. Getuigen ter plaatse – bewoners van hetzelfde huis als de verdachte en de aangever – hebben verklaard dat de verdachte die dag eerst bij twee medebewoners die aan het koken waren pepperspray in de ogen heeft gespoten. Vervolgens is de verdachte de woonkamer binnen gekomen, met in zijn ene hand een mes en in zijn andere hand een bus pepperspray. Hij heeft pepperspray in de ogen van de aangever gespoten en is toen achter de vriendin van de aangever aangegaan. Zij is naar buiten gerend, gevolgd door de verdachte en de aangever. De verdachte had toen nog steeds een mes in zijn handen. De aangever heeft verklaard dat hij zijn vriendin wilde beschermen. Hij heeft de verdachte buiten achterhaald en vastgepakt, waarna zij in een worsteling geraakt zijn en in een bosje zijn gevallen. Aangever bleek na de worsteling gewond aan zijn buik te zijn. De verdachte was gevlucht.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. Bij de aangever zijn twee steekwonden in de buik geconstateerd, van vijf respectievelijk zeven centimeter diep. De rechtbank verwerpt daarom het door de verdediging opgeworpen scenario dat de aangever in het mes zou zijn gevallen, want zij acht uitgesloten dat de aangever vaker dan eens – zonder dat de verdachte opzet op het toebrengen van (dodelijk) letsel had – in het mes van de verdachte zou zijn gevallen. De rechtbank gaat uit van de verklaring van getuige [getuige01] zoals hij die bij de politie heeft afgelegd. De getuigenverklaring bij de politie is direct na het incident afgelegd. In die verklaring heeft de getuige met zo veel woorden verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte de aangever in zijn buik heeft gestoken. Hij heeft hierbij ook benoemd dat dit aan de linkerzijde van de onderbuik was, net onder de navel. Die informatie komt overeen met hetgeen uit de FARR-verklaring blijkt, namelijk dat er sprake is van twee steekwonden links onder de ribbenboog. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de getuige zijn verklaring bij de rechter-commissaris anderhalf jaar later heeft afgelegd, hecht de rechtbank meer waarde aan de eerder afgelegde getuigenverklaring. De rechtbank concludeert daarom dat de verdachte de aangever (tweemaal) in zijn buik heeft gestoken.
Uit het dossier komt voorts naar voren dat het de verdachte is die de agressor is geweest. Er is sprake geweest van een reeks aan agressieve gebeurtenissen, waarin de verdachte telkens de (gewapende) confrontatie met de aangever heeft gezocht. Daarbij was de verdachte gewapend met een mes. De toedracht van de worsteling in het bosje in aanmerking genomen en gezien de ernst van de verwondingen die de aangever daarbij heeft opgelopen, is het gedrag van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm gericht geweest op het toebrengen van dodelijk letsel en heeft hij dus – ten minste – de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever het leven zou laten. Van omstandigheden die het trekken van die conclusie zouden beletten is de rechtbank – naar uit het hiervoor overwogene volgt – niet gebleken.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 en 2 in de zaak met parketnummer 10/114603-22
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] . De verdachte heeft beide slachtoffers met een mes gestoken. Met een als door de verdachte gehanteerd mes kan een ander zwaar lichamelijk letsel worden toegebracht. Door zijn handelen heeft de verdachte de kans dat zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan op de koop toegenomen.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van de aangevers. Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij [slachtoffer02] heeft aangevallen en dat het goed kan zijn dat hij toen ook een ander heeft geraakt.
Uit de medische verklaringen betreffende beide slachtoffers is gebleken dat sprake was van oppervlakkige verwondingen door een bot mes. Op grond van het dossier kan echter onvoldoende worden vastgesteld omtrent de wijze van het gebruik dat de verdachte van dit mes heeft gemaakt. In aanmerking genomen dat de aangevers slechts oppervlakkige letsels hadden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat de verdachte opzet – al of niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] .
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelede in de zaak met parketnummer 10/229386-21 heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/114603-22 heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
In de zaak met parketnummer 10/229386-21
hij op 25 augustus 2021 te Bleiswijk, gemeente Lansingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer03] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, in de buik, van voornoemde [slachtoffer03] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In de zaak met parketnummer 10/114603-22
1.
hij op 8 januari 2022 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, [slachtoffer02] heeft mishandeld door met een mes, in de buik, van voornoemde [slachtoffer02] te steken ;
2.
hij op 8 januari 2022 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, [slachtoffer01] heeft mishandeld door meerdere malen, met een mes, in de buik en/of in het been, althans in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer01] te steken , terwijl voornoemde [slachtoffer01] op de grond lag.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
In de zaak met parketnummer 10/229386-21
Poging tot doodslag
In de zaak met parketnummer 10/114603-22

1.Mishandeling;

2.
Mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en aan twee mishandelingen. Bij beide incidenten heeft de verdachte uit het niets de slachtoffers met een mes aangevallen. De slachtoffers hebben door het handelen van de verdachte letsel opgelopen, in het geval van de aangever [slachtoffer03] letsel dat hem het leven had kunnen kosten. De verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia-rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 19 april 2022. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – het volgende in.
Gedurende de observatieperiode is sprake van een verhoogd spanningsniveau en van verhoogde achterdocht, inclusief actuele wanen en hallucinaties. Het ervaren spanningsniveau is duidelijk herleidbaar uit de schichtige houding van de verdachte. Primair voelt de verdachte zich lastiggevallen of bedreigd doordat tegen hem samengezworen wordt. De verdachte hoort dingen die er niet zijn, te definiëren als hallucinaties. De combinatie van waanideeën en auditieve hallucinaties levert een psychose op: een toestand waarbij hij zijn grip op de realiteit grotendeels kwijt is. Dit psychiatrisch toestandsbeeld bepaalt het functioneren van de verdachte reeds enige tijd in belangrijke mate en laat zich vooralsnog slechts beperkt beïnvloeden door medicatiebeleid. Classificerend beperken de onderzoekers zicht tot het stellen van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, waarin betrekkingswanen en bijpassende hallucinaties op de voorgrond staan.
Gelet op alle geschetste omstandigheden voorafgaand aan en ten tijde van het ten laste gelegde concluderen de onderzoekers dat ook ten tijde van het ten laste gelegde bij de verdachte sprake was van een psychische stoornis, maar het blijft onduidelijk of die al het niveau van psychotische ontregeling had bereikt. De onderzoekers adviseren om het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Om de kans op recidive te verminderen, moet de verdachte behandeld worden met zeker een klinische start van een nu nog onbekende duur, aangezien er geen zicht is op de responsiviteit van de verdachte op behandeling. In die behandeling moet gezocht worden naar medicatie die invloed krijgt op de paranoïde wanen, waarin ruimte bestaat voor psycho-educatie en het in kaart brengen van verdere beschermende factoren. Tevens zal zijn omgeving voortdurend moeten monitoren wie in beleving van de verdachte hem bedreigen en daartoe veiligheidsmaatregelen treffen om te voorkomen dat de verdachte uit angst tot een recidive komt. Het beoogde behandeltraject vereist – zeker in het begin – een beschermende, prikkelarme omgeving met voldoende mogelijkheden voor holding van en signalering van de verdachte. De verdachte vormt een gevaar op grond van zijn psychose, maar als de psychotische belevingen verminderen, hebben die minder invloed op zijn denken en handelen en dan zal het recidiverisico afnemen.
Om de problemen met betrekking tot de behandelduur en de mogelijk beperkte responsiviteit te ondervangen is het onderzoeken waard of tbs met voorwaarden als kader voldoende mogelijkheden biedt om de behandeling van de verdachte veilig vorm te geven. Hiervoor is enige behandelmotivatie nodig, die er in het PBC wel leek te zijn. Daar was de verdachte bereid om medicatie te gebruiken en vertelde hij openlijk over zijn wanen. Bij een negatieve beoordeling van de haalbaarheid van een dergelijk traject resteert, uitgaande van het actuele recidiverisico, tbs met een bevel tot dwangverpleging.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd op 4 juli 2022. Dit rapport houdt – kort gezegd – het volgende in.
De reclassering schat het risico op recidive, evenals de Pro Justitia-rapporteurs, hoog in. De belangrijkste risicofactoren zijn de psychotische (waan)stoornis en het gebrek aan ziekte-inzicht. Zelfs binnen de beveiligde forensische omgeving van de PI Rotterdam was sprake van onvoorspelbare agressiedoorbraken. In het PPC Vught volgt de verdachte vanwege zijn waanbeelden een individueel programma, om eventuele agressiedoorbraken te voorkomen en de veiligheid van medegedetineerden te kunnen waarborgen. Mede door zijn huidige psychiatrische toestandsbeeld kan de reclassering de risico’s niet managen.
Beide Pro Justitia-rapporteurs concluderen dat een behandeltraject in het kader van tbs met dwangverpleging tot de mogelijkheden behoort, indien een tbs met voorwaarden niet haalbaar zou zijn. De reclassering adviseert negatief over tbs met voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. De verdachte heeft een gering probleembesef en geen ziekte-inzicht. De verdachte neemt al enige tijd medicatie in het licht van zijn stoornis, maar er is nog geen sprake van verbleking en/of verdwijning van zijn waanbeelden. Het risico op een agressieve uitbarsting, gelijkend aan het tenlastegelegde is groot, waardoor de veiligheid van anderen in het gedrang komt. De verdachte is zowel de Nederlandse als de Engelse taal onvoldoende machtig, zodat communicatie met behulp van een tolk dient te verlopen, hetgeen de inhoudelijke behandeling en de uitvoering van het toezicht zal bemoeilijken. Daarnaast is de verdachte niet ingeschreven in Nederland, maar in zijn geboorteland Letland. Het is de reclassering onvoldoende duidelijk of de verdachte voldoet aan de voorwaarden voor een legale verblijfsstatus. Indien de betrokkene geen legale verblijfsstatus heeft, maakt dit de uitvoering van het toezicht onmogelijk. De verdachte heeft dan geen recht op sociale voorzieningen, waardoor resocialisatie onuitvoerbaar wordt. De reclassering acht het traject van tbs met voorwaarden niet uitvoerbaar.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, zal de rechtbank die conclusies aan haar beslissingen ten grondslag leggen. Daarom rekent de rechtbank de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe; op grond van het dossier kan niet worden geconcludeerd dat hem de feiten in het geheel niet kunnen worden toegerekend.
Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Voorts onderschrijft de rechtbank de conclusie dat oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van de bewezen verklaarde feiten en het gevaar voor herhaling.
Vastgesteld wordt dat de strafbare feiten ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd misdrijven betreffen die gericht
zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van de bewezen verklaarde feiten redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De verdediging heeft verzocht geen tbs-maatregel op te leggen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om tbs met voorwaarden op te leggen. Gezien het voren overwogene wijst de rechtbank deze verzoeken af. Uit de rapporten blijkt dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat behandeling noodzakelijk is. Voorts blijkt uit het reclasseringsrapport waarom tbs met voorwaarden in dit geval niet mogelijk is. De rechtbank ziet geen aanleiding om van deze conclusies af te wijken. Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: ter zake van het onder 2 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/114603-22: de heer [slachtoffer01] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.500,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering met dien verstande dat zij wat betreft de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij verzoekt datgene wat de rechtbank billijk acht toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het letsel te zwaar wordt aangezet. De benadeelde partij is voor het maximum gegaan. Voor de omstandigheden die een verhoging van het bedrag zouden rechtvaardigen, wordt verwezen naar een aantal arresten waarin het allemaal om poging tot doodslag dan wel ernstig letsel gaat. Dat staat niet in verhouding tot deze zaak. De verdediging heeft verzocht om de vordering af te wijzen, dan wel om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontoereikend zijn. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 8 januari 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij (gedeeltelijk) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/229383-21 en het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/114603-22, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 22 (tweeëntwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, te betalen een bedrag van
€ 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 750,00(hoofdsom,
zegge:
zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 750,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
15 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Poppe-Gielesen, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. Frerichs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 10/229386-21:
hij op of omstreeks 25 augustus 2021 te Bleiswijk, gemeente Lansingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer03] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer03] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In de zaak met parketnummer 10/114603-22
1.
hij op of omstreeks 8 januari 2022 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer02] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer02] heeft gestoken en/of heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 januari 2022 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, [slachtoffer02] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer02] te steken en/of te snijden;
2.
hij op of omstreeks 8 januari 2022 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik en/of in het been, althans in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer01] heeft gestoken en/of heeft gesneden, terwijl voornoemde [slachtoffer01] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 januari 2022 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, [slachtoffer01] heeft mishandeld door meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik en/of in het been, althans in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer01] te steken en/of te snijden, terwijl voornoemde [slachtoffer01] op de grond lag.