ECLI:NL:RBROT:2023:3010

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
ROT 21/3851
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag NOW-2 en evenredigheidsbeginsel in bestuursrechtelijke context

In deze zaak hebben eisers, [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2], beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de NOW-2 regeling door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De rechtbank Rotterdam heeft op 14 april 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eisers gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van [naam eiseres 1] te laat was ingediend, maar dat verweerder in strijd met het evenredigheidsbeginsel heeft gehandeld door geen hersteltermijn te bieden voor de aanvraag. De rechtbank stelde vast dat er onduidelijkheid bestond over de aanvraagprocedures voor de verschillende bedrijven binnen het concern van eisers, wat hen verhinderde om tijdig een correcte aanvraag in te dienen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van [naam eiseres 1]. Tevens werd bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten diende te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3851

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres 1] , te [plaats] , eiseres 1,

[naam eiseres 2], te [plaats] , eiseres 2, (hierna: eisers)
gemachtigde: mr. E.J.H. Plambeck,
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (minister),

gemachtigde: mr. H.J.J. Verhoeven.

Inleiding

Bij besluit van 15 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een tegemoetkoming in het kader van de Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-2) voor [naam eiseres 1] (hierna: [naam eiseres 1] ) afgewezen.
Bij besluit van 1 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [naam eiseres 1] ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2023. Namens eisers is verschenen [persoon A] en de gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

[naam eiseres 1] (loonheffingennummer: [nummer 1] ) en [naam eiseres 2] (hierna: [naam eiseres 2] ), onderverdeeld in [naam eiseres 2] 1 (loonheffingennummer: [nummer 2] ) en [naam eiseres 2] 2 (loonheffingennummer: [nummer 3] ), hebben bij aanvragen van 6 april 2020 voor de periode vanaf 1 maart 2020 ( [naam eiseres 2] 1 en 2) respectievelijk voor de periode vanaf 1 april 2020 ( [naam eiseres 1] ) een tegemoetkoming op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1) aangevraagd. Bij afzonderlijke besluiten van 10 april 2020 zijn op grond van NOW-1 voorschotten toegekend van € 52.764 ( [naam eiseres 1] ), € 12.321 ( [naam eiseres 2] 1) en € 45.096 ( [naam eiseres 2] 2). Op 6 juli 2020 hebben [naam eiseres 2] 1 en 2 een aanvraag op grond van NOW-2 ingediend. Bij besluiten van 8 juli 2020 hebben [naam eiseres 2] 1 en 2 op grond van NOW-2 voorschotten ontvangen.
Bij brief van 29 september 2020 heeft verweerder [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] aangeschreven dat er voor NOW-1 één aanvraag gedaan dient te worden voor alle bedrijven binnen de groep/concern en ook voor alle bedrijven binnen de groep/concern dezelfde periode dient te worden opgegeven waarbinnen het omzetverlies is opgetreden, waarvoor een tegemoetkoming wordt gevraagd.
Bij ongedateerde brief, ontvangen door verweerder op 11 februari 2021, heeft [persoon A] namens [naam eiseres 1] aan verweerder verzocht om [naam eiseres 1] ook nog in aanmerking te laten komen voor NOW-2. Deze brief is opgevat als een aanvraag en heeft geresulteerd in het primaire besluit waarbij de aanvraag is afgewezen, omdat deze te laat is ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

Hoorzitting
1.1
Eisers stellen allereerst dat ten onrechte is afgezien van het horen in bezwaar en dat het bestreden besluit om die reden onrechtmatig is.
1.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers hebben afgezien van een hoorzitting en verwijst daarvoor in het verweerschrift naar een gespreksverslag van 11 mei 2021 (11.09 uur). Op 1 juni 2021 is namens eisers telefonisch doorgegeven dat zij wilden terugkomen op hetgeen is besproken in het telefoongesprek van 11 mei 2021 ten aanzien van de hoorzitting. Op dat moment was het bestreden besluit echter al per post verzonden, zoals aan eisers is meegedeeld.
1.3
De rechtbank gaat uit van de juistheid van de telefoonnotities van verweerder, omdat eisers de inhoud daarvan niet hebben betwist. Op grond daarvan komt zij tot de conclusie dat verweerder terecht ervan is uitgegaan dat eisers hebben afgezien van een hoorzitting. Op het moment dat eisers hierop terug wilden komen was het bestreden besluit al verzonden. Deze beroepsgrond van eisers slaagt niet.
Aanvraag [naam eiseres 1] te laat ingediend?
2.1
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de op 11 februari 2021 ontvangen aanvraag van [naam eiseres 1] terecht heeft afgewezen omdat deze aanvraag te laat zou zijn ingediend.
2.2
Artikel 10 van de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
van 22 juni 2020, nr. 2020-0000085008, tot vaststelling van de tweede tranche
van een tijdelijke subsidieregeling tot tegemoetkoming in de loonkosten teneinde
de werkgelegenheid onder buitengewone omstandigheden te behouden (NOW-2) luidt als volgt:
“Aanvraag van de subsidieverlening
1. De werkgever dient een subsidieaanvraag in door middel van een door de
Minister beschikbaar gesteld formulier.
2. Een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend vanaf 6 juli 2020 tot en met
31 augustus 2020. (…)”
2.3
De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 10, tweede lid, van de NOW-2 - zoals in 2.2 weergegeven - voortvloeit dat een aanvraag voor subsidie kon worden ingediend vanaf
6 juli 2020 tot en met 31 augustus 2020.
Verder vermeldt de Toelichting bij artikel 10, tweede lid, van de NOW-2: “Voor de subsidieaanvraag geldt een aanvraagtijdvak. De werkgever kan een aanvraag doen tot en met 31 augustus 2020. De aanvraag kan in ieder geval vanaf 6 juli 2020 ingediend worden. Indien een aanvraag buiten de gestelde periode valt, zal deze worden afgewezen. De werkgever kan per loonheffingennummer een keer een aanvraag indienen”.
De rechtbank stelt vast dat de NOW-2 geen ruimte biedt om af te wijken van de aanvraagtermijn. Een te laat ingediende aanvraag moet dus worden afgewezen.
2.4
Niet in geschil is dat [naam eiseres 1] over de periode van 1 juni 2020 tot en met
30 september 2020 na 31 augustus 2020 een aanvraag NOW-2 heeft ingediend en dat deze aanvraag daarmee te laat is ingediend.
Hadden eisers een herstelmogelijkheid moeten krijgen?
3.1
Eisers stellen dat voor [naam eiseres 1] geen tegemoetkoming op grond van NOW-2 was aangevraagd, omdat in de direct op de NOW-1-periode volgende driemaandelijkse periode (de periode juli – september 2020) onvoldoende omzetverlies zou worden geleden om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen. Voor de periode juni – augustus 2020 zou dit wel het geval zijn geweest. Voor eisers werd pas na het verstrijken van de aanvraagperiode voor NOW-2 duidelijk dat zij een groepsaanvraag moesten indienen en dat ook alle aanvraagperioden voor alle bedrijven binnen het concern gelijk moesten zijn. Dit werd hen pas duidelijk na ontvangst van de brief van 29 september 2020. Toen was de aanvraagperiode voor NOW-2 voor [naam eiseres 1] al verstreken. Eisers gingen er na de brief van 29 september 2020 van uit dat zij ook voor NOW-2 een herstelbrief zouden ontvangen zodat voor [naam eiseres 1] dan een en ander rechtgetrokken kon worden, tegelijk met de al ingediende aanvragen voor [naam eiseres 2] 1 en 2 ten aanzien van NOW-2, die op 8 juli 2020 waren ingediend. Ter zitting hebben eisers nog naar voren gebracht dat het ook digitaal niet mogelijk was voor [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] beide een aanvraag NOW-2 in te dienen omdat op 8 juli 2020 nog sprake was van een afwijkende aanvraagperiode en dit pas na de brief van 29 september 2020 is rechtgetrokken.
3.2
De rechtbank stelt vast dat in NOW-1 op grote schaal aan bedrijven een hersteltermijn is gegeven (voor eisers bij brief van 29 september 2020) om hun aanvraag aan te passen opdat voor een concern of groep één aanvraag zou worden gedaan met één aanvraagperiode. Gelet daarop kunnen eisers gevolgd worden in hun standpunt dat tot het moment dat zij op 29 september 2020 de bewuste brief ontvingen bij hen onduidelijkheid was over het doen van één aanvraag voor een concern/groep met voor ieder concernonderdeel dezelfde aanvraagperiode. De stelling van verweerder dat de regelgeving op 25 juni 2020 gepubliceerd was en duidelijk was kan de rechtbank niet volgen omdat verweerder het kennelijk geboden achtte op grote schaal een herstelmogelijkheid aan te bieden voor aanvragen op grond van NOW-1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in strijd gehandeld met het in artikel 3.4, tweede lid, van de Awb opgenomen evenredigheidsbeginsel door niet ook ten aanzien van NOW-2 een hersteltermijn aan te bieden, zodat eisers voor alle tot de groep/concern behorende bedrijven een aanvraag voor tegemoetkoming voor dezelfde periode (voor [naam eiseres 2] wel tijdig aangevraagd) konden doen, op een zelfde manier als voor NOW-1, waarvoor hen wel de gelegenheid was geboden. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen om de aanvraag van [naam eiseres 1] alsnog in behandeling te nemen en de aanvraagtermijn van artikel 10, tweede lid, van de NOW-2 buiten toepassing te laten. Hierbij acht de rechtbank zwaarwegend dat op het moment dat eisers voor [naam eiseres 2] een aanvraag deden op grond van NOW-2 (6 juli 2020) de periodes waarvoor de aanvraag werd gedaan nog niet gelijk waren getrokken met die van [naam eiseres 1] ; dit is pas na de brief van verweerder van 29 september 2020 door eisers aangevuld/hersteld. Toen was de aanvraagperiode voor NOW-2 evenwel al verstreken. Verweerder heeft ten onrechte aan eisers tegengeworpen dat voor [naam eiseres 1] anders dan voor [naam eiseres 2] in het geheel geen aanvraag was ingediend. Dat voor [naam eiseres 1] voor de periode juli – september 2020 aanvankelijk geen aanvraag was ingediend, is heel begrijpelijk, omdat het verwachte omzetverlies in die periode onvoldoende groot was om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen. Eisers hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat dat voor de periode juni – augustus 2020 anders ligt. Dat is juist de periode waarvoor voor [naam eiseres 2] wel een aanvraag was gedaan. De rechtbank betrekt bij haar oordeel verder dat ter zitting door eisers naar voren is gebracht – en door verweerder niet is betwist – dat in het kader van NOW-2, anders dan in het kader van NOW-3, geen mogelijkheid bestond om op het digitale aanvraagformulier een “vinkje” te plaatsen dat er voor [naam eiseres 2] en [naam eiseres 1] één aanvraag gedaan kon worden. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van eisers op het evenredigheidsbeginsel. Wat eisers verder hebben aangevoerd zal de rechtbank onbesproken laten.
Conclusie
4. Het beroep van eisers is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Nu de rechtbank niet tot in detail kan overzien hoe de aanvraag van [naam eiseres 1] dient te worden beoordeeld in relatie tot de reeds ingediende aanvragen van de tot dezelfde groep/concern behorende ondernemingen van [naam eiseres 2] , is finale geschilbeslechting in dit geval niet mogelijk. Daarom zal de rechtbank verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van [naam eiseres 1] met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1. Over de proceskosten in bezwaar zal verweerder zich in de nieuw te nemen beslissing dienen uit te laten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op opnieuw op het bezwaar van [naam eiseres 1] te beslissen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers het betaalde griffierecht van € 360,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674,- .
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, voorzitter, en mr. M.G.L. de Vette en
mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. H. de Vries, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 14 april 2023.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.