In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, staat de aansprakelijkheid van de werkgever centraal naar aanleiding van een arbeidsongeval dat plaatsvond op 25 mei 2022. De eiser, een uitzendkracht, stelt dat hij tijdens zijn werkzaamheden bij de gedaagde, een tuindersbedrijf, is gevallen over een rail die uit de vloer stak. De eiser heeft als gevolg van deze val een elleboogfractuur opgelopen, waarvoor hij de gedaagde aansprakelijk stelt op basis van artikel 7:658 lid 2 BW. De gedaagde betwist de aansprakelijkheid en stelt dat er geen sprake is van een arbeidsongeval, en dat de eiser niet is gevallen zoals hij beweert.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 februari 2023 is de zaak besproken, waarbij de eiser werd bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen reden is om te twijfelen aan de verklaring van de eiser dat hij letsel heeft opgelopen tijdens zijn werk. De gedaagde heeft echter vraagtekens gezet bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuigen en de omstandigheden van het ongeval. De kantonrechter heeft besloten dat het noodzakelijk is om de plaats van het ongeval te bezoeken om de situatie ter plaatse te beoordelen. Een descente is gelast, waarbij de eiser zorg dient te dragen voor de aanwezigheid van een Poolse tolk.
De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij partijen hun verhinderdata dienen door te geven voor de komende maanden. De beslissing van de kantonrechter is openbaar uitgesproken en de verdere procedure zal zich richten op het vaststellen van de feiten rondom het ongeval en de aansprakelijkheid van de gedaagde.