Uitspraak
[verdachte01] ,
Opgelegde straf
Rotterdam van 11 april 2019, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 3 (drie) jaar, met aftrek van voorarrest.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 maart 2023 uitspraak gedaan over de vordering tot (gedeeltelijke) herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van een veroordeelde, die in Turkije verblijft. De veroordeelde, geboren in 1982, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met diverse voorwaarden waaronder een locatiegebod en meldplicht. De voorwaardelijke invrijheidsstelling was op 29 december 2022 ingegaan, maar de veroordeelde heeft zich niet aan de voorwaarden gehouden, wat leidde tot de vordering van het openbaar ministerie op 14 februari 2023.
Tijdens de openbare terechtzitting is de veroordeelde, via videoverbinding, gehoord. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde om medische redenen naar het buitenland was vertrokken zonder overleg met de reclassering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde de voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd, met name het locatieverbod en de meldplicht. De reclassering adviseerde om de voorwaardelijke invrijheidsstelling te herroepen, gezien de onttrekking aan het toezicht.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel de herroeping van de volledige periode niet wenselijk was, een gedeeltelijke herroeping van 180 dagen wel op zijn plaats was. Dit om te voorkomen dat de veroordeelde zonder toezicht en hulp terugkeert in de maatschappij. De rechtbank heeft de vordering tot (gedeeltelijke) herroeping toegewezen en gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.