ECLI:NL:RBROT:2023:2983

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
10/052027-21 en 10/228718-21 [ter terechtzitting gevoegd]
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meermalen seksueel binnendringen van minderjarigen en verkrachting met gevangenisstraf en schadevergoeding aan slachtoffers

Op 22 maart 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meermalen seksueel binnendringen van minderjarigen en verkrachting. De verdachte, geboren in 1999, werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, [slachtoffer01], die op het moment van de feiten 14 jaar oud was, en van verkrachting van [slachtoffer02], die in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde door het gebruik van lachgas. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten onder parketnummer 10/052027-21 en 10/228718-21. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en diverse bijzondere voorwaarden. Daarnaast werden vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij [slachtoffer01] €5.000,- en [slachtoffer02] €3.000,- aan immateriële schadevergoeding ontvingen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen de seksuele integriteit van de slachtoffers had geschonden, maar ook hen in gevaar had gebracht door onbeschermde seks te hebben. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/052027-21 en 10/228718-21 [ter terechtzitting gevoegd]
Datum uitspraak: 22 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren op [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1999,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 maart 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De teksten van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder parketnummer: 10/052027-21 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, meewerken aan een ambulante behandeling, meewerken aan begeleid wonen, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan het hebben en behouden van een zinvolle dagbesteding en dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde(n) en het uit te oefenen toezicht.

4.Waardering van het bewijs

Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder parketnummer 10/052027-21 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. De verdachte heeft daarbij gesteld dat hij niet wist dat [slachtoffer01] pas 14 was toen hij voor het eerst seks met haar had. Hoewel die wetenschap voor de strafbaarheid niet ter zake doet, acht de rechtbank deze stelling ongeloofwaardig, juist omdat de verdachte zeer veel verbleef in het gezin van aangeefster en het aangeefster en haar familie goed kende.
4.1.
Bewijswaardering ten aanzien van parketnummer 10/228718-21.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat het
primairten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat geen van de ten laste gelegde feiten bewezen kan worden zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Beoordeling
De verdachte en aangeefster woonden ten tijde van het delict separaat op kamers in eenzelfde woning van Stichting Enver, een vorm van begeleid wonen. De verdachte was kort voor de ten laste gelegde datum daar komen wonen. In de avond van 19 maart 2021 stelde de verdachte aangeefster voor samen lachgas te gebruiken. Aangeefster stemde hiermee in omdat zij ‘dat wel eens wilde proberen’. Na gebruik van lachgas en eerst te hebben geknuffeld hebben zij vervolgens seks gehad. Aangeefster stelt dat dit tegen haar wil is geweest en dat zij vanwege het fors gebruik van lachgas niet in staat was om haar wil te uiten.
Primair is ten laste gelegd dat aangeefster ten gevolge van het gebruik van het lachgas verminderd in staat was haar wil te bepalen en dat de verdachte daar misbruik van heeft gemaakt: dit heeft aangeefster zelf ook verklaard. Zij stelt dat zij zich na het gebruik van lachgas ‘high’ voelde, helemaal verdoofd was en zich niet kon verzetten. Toen de verdachte haar seksueel penetreerde kon zij niet praten en pas nadat zij haar spraak weer terug kreeg, kon zij zeggen dat het pijn deed en zij dit niet wilde.
De verdachte verklaarde hierover dat hij dacht dat zij het wel goed vond, ook al zei zij nee. Ze liet hem merken dat zij pijn had; ze had ‘au' gezegd.
Buiten de verklaring van aangeefster zelf zijn er in het dossier geen andere aanwijzingen die de weergave van aangeefster omtrent haar toestand (dat zij door het gebruik van lachgas verminderd in staat was haar wil te bepalen) mede onderbouwen. De rechtbank stelt vast dat in deze zaak niet is onderzocht in hoeverre en in welke mate het gebruik van lachgas op aangeefster invloed heeft gehad dan wel kan hebben (gehad) en/of op de mate waarin de gebruikster haar wil (nog) kon bepalen. Niet kan worden gezegd dat het een feit is van algemene bekendheid dat het gebruik van lachgas leidt tot de toestand zoals deze door aangeefster is omschreven. Om die reden kan de rechtbank niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat zij ten tijde van de seksuele handelingen in een zodanige toestand van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde dat zij – al dan niet tijdelijk - niet meer in staat was haar wil te bepalen en kenbaar te maken.
De conclusie van de rechtbank is dan ook dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De volgende vraag die voorligt, is of hier sprake is van verkrachting, zoals dit subsidiair de verdachte wordt verweten. Daarvan is sprake wanneer iemand door geweld of een andere feitelijkheid (of bedreiging daarmee) is gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen, die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Uit de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is gerelateerd volgt dat het seksueel binnendringen door de verdachte bij aangeefster – terwijl aangeefster liet weten dat zij dit niet wilde en dat het pijn deed – tegen haar wil was. Aangeefster heeft dit verklaard en de verdachte heeft in verhoor en ter zitting aangegeven dat hij toen en daar met aangeefster seks heeft gehad en dit had dienen te begrijpen.
Conclusie
Het onder parketnummer 10/228718-21
subsidiairten laste gelegde is bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/228718-21
subsidiairten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer: 10/052027-21 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Parketnummer: 10/052027-21
hij in de periode van 1 maart 2020 tot en met 11 augustus 2020 te
Rotterdam met [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02] 2005,
die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01] ,
te weten
-het brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer01] en/of
-het betasten van de vagina van die [slachtoffer01]
Parketnummer 10/228718-21
hij op 20 maart 2021 te Schiedam
door een andere feitelijkheidte weten
- - meermalen door te gaan nadat die [slachtoffer02] had gezegd dat het pijn deed,
die [slachtoffer02] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die
bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam
van dat slachtoffer,
te weten
- het brengen en bewegen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer02] ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
parketnummer: 10/052027-21
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
subsidiair onder parketnummer 10/228718-21
Verkrachting
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het misbruiken van twee jonge vrouwen, welk misbruik mede heeft bestaan uit het seksueel binnendringen van de vagina met zijn penis. Met de eerste aangeefster heeft de verdachte zelf meermaals – onbeschermde – seks gehad terwijl zij pas 14, en later 15, jaar oud was.
Door de verdachte is met betrekking tot de strafmaat ter verdediging aangevoerd dat de destijds 14-jarige [slachtoffer01] zelf het initiatief h genomen of anders gezegd seksueel wervend gedrag had vertoond. Als dit al zo zou zijn, doet dit aan het strafbaarheid van dit handelen niets af. Artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht strekt immers juist tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die daartoe gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn en daarmee de impact van hun handelen nog niet kunnen overzien. De verdachte, die zelf ten tijde van het delict 20 jaar oud was, had moeten begrijpen dat het ingaan op dergelijke initiatieven niet zonder meer is toegestaan en dat ook als de jeugdige daarin gewillig lijkt, zij tegen zichzelf in bescherming moet worden genomen.
Nog geen 2 maanden nadat de verdachte voor voornoemd feit was aangehouden en bij de politie was verhoord, is hij weer in de fout gegaan. Met de tweede (19 jaar oude) aangeefster heeft hij zich bij het – wederom onbeschermd - seksueel binnendringen aanvankelijk niets aangetrokken van het feit dat zij duidelijk aangaf dit niet te willen en dat het haar pijn deed. Pas nadat zij meermaals had gezegd dat het pijn deed, stopte de verdachte en trok hij zich terug.
Bij dit alles heeft de verdachte zich er bovendien totaal geen rekenschap van gegeven dat hij de aangeefsters in gevaar bracht door onbeschermd seks te hebben; zij hadden immers zwanger kunnen raken en/of SOA’s kunnen krijgen.
Aldus heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit, de persoonlijke levenssfeer en de seksuele vrijheid van de aangeefsters. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten langdurig de nadelige gevolgen daarvan kunnen ondervinden. De gevolgen van het gebeuren duren voor de aangeefsters nog steeds voort, zo hebben zij beiden ter zitting verklaard.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 februari 2023.
Reclassering Nederlandheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 9 september 2021. Dit rapport houdt kort samengevat het volgende in.
Reclassering schat het gevaar van recidive in als gemiddeld-hoog. De verdachte toont zich achteraf bewust van de fouten die hij maakt. Het patroon in het gedrag laat echter zien dat hij hiervan onvoldoende kan leren. Bij een deels voorwaardelijk op te leggen straf stelt het rapport voor enkele hierna te noemen bijzondere voorwaarden aan de verdachte op te leggen. Zo is het nodig om de recidiverisico’s te beperken dat de leefomstandigheden van betrokkene stabiel blijven en dat de verdachte begeleid blijft wonen. Daarnaast is een ambulante zedenbehandeling zoals bij De Waag of Fivoor geïndiceerd. Aandachtspunten zijn o.a. het niveau van cognitief functioneren, middelengebruik en gevoeligheid voor instabiliteit. Daarnaast dienen de al lopende financiële hulpverlening (bewind) en het stimuleren van dagbesteding te worden voortgezet.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport. Desgevraagd heeft de verdachte aangegeven zich aan deze voorwaarden te willen houden, wanneer deze als onderdeel van de straf hem worden opgelegd.
7.1.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank acht een vrijheidsstraf noodzakelijk: de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde feiten zou door een lichtere strafrechtelijke afdoening - zoals een door de verdediging bepleitte geheel voorwaardelijke straf - miskend worden.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank wel een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan door de officier van justitie is gevorderd, ziet de rechtbank geen aanleiding de op te leggen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf wijkt de rechtbank in straf vermeerderende zin af van het door de officier van justitie gevorderde en sluit zij daarin meer aan bij de landelijke LOVS-oriëntatiepunten. Aangezien de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde verkrachting bewezen heeft verklaard terwijl de officier van justitie het primair ten laste bewezen heeft geacht, waarop een lichtere strafbedreiging is gesteld, zal de rechtbank een zwaardere straf opleggen aan de verdachte dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank meent dat in voor de verdachte gunstige zin mag meewegen dat hij nog zeer jeugdig is, dat het onder parketnummer:
10/228718-21bewezen feit al van langer dan twee jaar geleden dateren en dat hij heeft laten blijken zich nu goed bewust te zijn van zijn foute handelen. Ook heeft de verdachte van meet af aan bekend dat hij met beide aangeefsters seks had gehad, hetgeen de rechtbank hem in zijn voordeel en dus in strafverminderende zin toerekent.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vorderingen benadeelde partijen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
ter zake van het onder
parketnummer 10/052027-21ten laste gelegde feit het slachtoffer [slachtoffer01] ; zij vordert een vergoeding van € 5.000,= aan immateriële schade.
ter zake van het onder
parketnummer 10/228718-21ten laste gelegde feit het slachtoffer [slachtoffer02] ; zij vordert een vergoeding van € 541,33 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.000,= aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van beide benadeelde partijen geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in de zaak met parketnummer 10/052027-21 dient te worden afgewezen omdat deze onvoldoende is onderbouwd en de vorderingen in de zaak met parketnummer 10/228718-21 niet ontvankelijk dienen te worden verklaard wegens de bepleitte vrijspraak. In geval van veroordeling stelt de verdediging dat de vordering ter zake materiele schade dient te worden afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing van het causaal verband. De vordering ter zake immateriële schade dient maximaal tot een bedrag van € 1.250,= te worden toegewezen.
8.3.
Beoordeling
parketnummer 10/052027-21 ( [slachtoffer01] )
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op het gevorderde bedrag ad € 5.000,=, zodat de vordering wordt toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2020.
parketnummer 10/228718-21 ( [slachtoffer02] )
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op het gevorderde bedrag ad € 3.000,= zodat deze vordering wordt toegewezen.
De benadeelde partij [slachtoffer02] zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering – in het bijzonder de causaliteit - en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2021.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij in de zaak met
parketnummer 10/052027-21 ( [slachtoffer01] )een schadevergoeding betalen van
€ 5.000,=en in de zaak met
parketnummer 10/228718-21 ( [slachtoffer02] )een schadevergoeding van
€ 3.000,=beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging in beide zaken van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 58, 242, 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/052027-21 en onder parketnummer 10/228718-21 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden, bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling dit noodzakelijk vindt;
3. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van De Waag/Fivoor of een soortgelijke zorgverlener voor zijn problematiek, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de zorgverlener verantwoord vindt;
4. de veroordeelde zal verblijven in de instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang, of een soortgelijke instelling, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de directeur van die instelling verantwoord vindt;
5. de veroordeelde zal meewerken aan schuldhulpverlening;
6. de veroordeelde zal inspanningsverplichtingen leveren ten aanzien van een zinvolle dagbesteding;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer01], te betalen een bedrag van
€ 5.000,00(zegge: vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer02], te betalen een bedrag van
€ 3.000,00(zegge: drieduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer02] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer01]te betalen
€ 5.000,00(hoofdsom zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer02]te betalen
€ 3.000,00(hoofdsom zegge: drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
45 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.E. van Rossum , voorzitter,
en mrs. K.Th. van Barneveld en G.P. van de Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer: 10/052027-21
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 11 augustus 2020 te
Rotterdam, in elk geval in Nederland met [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02] 2005,
die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer01] ,
te weten
-het brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer01] en/of
-het betasten van de vagina van die [slachtoffer01]
(art 245 Wetboek van Strafrecht)
Parketnummer: 10/228718-21
hij op of omstreeks 20 maart 2021 te Schiedam,
met [slachtoffer02] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid,
verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde,
dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening
en/of verstandelijke handicap leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar
wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit
het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer02] , te weten
- het aanraken van de borsten en/of billen van die [slachtoffer02] en/of
- het kussen en/of tongzoenen van die [slachtoffer02] en/of
- het brengen, houden en/of bewegen van de handen van die [slachtoffer02] om zijn,
verdachtes, penis, en/of zich laten aftrekken door die [slachtoffer02] en/of
- het brengen en/of bewegen van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer02] en/of
- het brengen en/of bewegen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer02] ;
(art 243 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 maart 2021 te Schiedam
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten
- het gebruiken van lachgas samen met [slachtoffer02] (waardoor die [slachtoffer02] in een
staat van onmacht is geraakt) en/of
- meermaals, na gevraagd te hebben of die [slachtoffer02] een seksuele handeling wilde,
door te vragen totdat die [slachtoffer02] toegaf en/of aan de twijfels en bezwaren van die
[slachtoffer02] voorbij te gaan en/of door te gaan wanneer die [slachtoffer02] geen antwoord gaf
en/of
- met zijn hand telkens de hand van die [slachtoffer02] op zijn penis te leggen en/of
bewegen en/of
- meermalen die [slachtoffer02] terug te draaien en/of terug te trekken nadat die [slachtoffer02]
zich had weggedraaid en/of
- meermalen door te gaan nadat die [slachtoffer02] had gezegd dat het pijn deed,
die [slachtoffer02] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die
bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam
van die slachtoffer,
te weten
- het aanraken van de borsten en/of billen van die [slachtoffer02] en/of
- het kussen en/of tongzoenen van die [slachtoffer02] en/of
- het brengen, houden en/of bewegen van de handen van die [slachtoffer02] om zijn,
verdachtes, penis, en/of zich laten aftrekken door die [slachtoffer02] en/of
- het brengen en/of bewegen van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer02] en/of
- het brengen en/of bewegen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer02] ;
(art 242 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 maart 2021 te Schiedam,
met [slachtoffer02] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid,
verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde,
dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening
en/of verstandelijke handicap leed dat die deze niet of onvolkomen in staat was
haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te
bieden,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het aanraken van de borsten en/of billen van die [slachtoffer02] en/of
- het kussen en/of tongzoenen van die [slachtoffer02] en/of
- het brengen, houden en/of bewegen van de handen van die [slachtoffer02] om zijn,
verdachtes, penis, en/of zich laten aftrekken door die [slachtoffer02] ;
(art 247 Wetboek van Strafrecht)
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 maart 2021 te Schiedam,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten
- het gebruiken van lachgas samen met [slachtoffer02] (waardoor die [slachtoffer02] in een
staat van onmacht is geraakt) en/of
- meermaals, na gevraagd te hebben of die [slachtoffer02] een seksuele handeling wilde,
door te vragen totdat die [slachtoffer02] toegaf en/of aan de twijfels en bezwaren van die
[slachtoffer02] voorbij te gaan en/of door te gaan wanneer die [slachtoffer02] geen antwoord gaf
en/of
- met zijn hand telkens de hand van die [slachtoffer02] op zijn penis te leggen en/of
bewegen en/of
- meermalen die [slachtoffer02] terug te draaien en/of terug te trekken nadat die [slachtoffer02]
zich had weggedraaid,
die [slachtoffer02] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, te weten
- het aanraken van de borsten en/of billen van die [slachtoffer02] en/of
- het kussen en/of tongzoenen van die [slachtoffer02] en/of
- het brengen, houden en/of bewegen van de handen van die [slachtoffer02] om zijn,
verdachtes, penis, en/of zich laten aftrekken door die [slachtoffer02] ;
(art 246 Wetboek van Strafrecht)