ECLI:NL:RBROT:2023:298

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
ROT 22/3481 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen beslistermijn op Wob-verzoek en de toepassing van de Wet open overheid

In deze zaak heeft de opposant verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een beslistermijn was opgelegd voor een Wob-verzoek. De opposant was van mening dat de beslistermijn van 67 weken onterecht was, aangezien de wettelijke termijn slechts 6 weken bedraagt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Minister uiterlijk op 15 januari 2023 een besluit moest nemen, met de mogelijkheid van een dwangsom bij overschrijding van deze termijn. De opposant voerde aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met zijn belangen en dat de Wet open overheid (Woo) van toepassing was, die een kortere beslistermijn voorschrijft. De opposant stelde dat de Minister met de buiten-zittinguitspraak van 8 september 2022 een vrijbrief had gekregen om zich niet aan de wet te houden.

De rechtbank heeft het verzet behandeld en geconcludeerd dat de eerdere uitspraak zonder zitting terecht was gedaan, omdat het beroep kennelijk gegrond was. De verzetrechter oordeelde dat de argumenten van de opposant niet leidden tot twijfel over de buiten-zittinguitspraak. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van gronden die gericht waren tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter, omdat hiertegen geen verzet mogelijk is. Uiteindelijk werd het verzet ongegrond verklaard en de rechtbank bevestigde de eerder opgelegde beslistermijn aan de Minister.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3481 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2023 op het verzet van

[naam opposant], uit [plaatsnaam], opposant.

Inleiding

Opposant heeft beroep ingesteld omdat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (geopposeerde, hierna: de Minister) niet tijdig zou hebben beslist op zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Bij uitspraak van 8 september 2022 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld en verzocht om te worden gehoord.
De rechtbank heeft het verzet op 10 januari 2023 op zitting behandeld. Opposant is met een bericht van verhindering niet verschenen.

De uitspraak van 8 september 2022

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat de Minister op uiterlijk 15 januari 2023 een besluit bekend moet maken naar aanleiding van het Wob-verzoek van opposant. De rechtbank heeft verder beslist dat de Minister, indien deze termijn wordt overschreden, een dwangsom verbeurt.

Het verzet van opposant

2. In verzet voert opposant aan dat het onbegrijpelijk is dat de beslistermijn door de rechtbank is vastgesteld op 67 weken, in tegenstelling tot de wettelijke beslistermijn van 6 weken. Opposant betoogt verder dat de zaak, gelet op de grote belangen aan zijn zijde, zich bij uitstek leent voor een fysieke zitting. De positie van opposant wordt door de rechtbank niet, dan wel onvoldoende onderkend. Opposant voert aan dat de Wet open overheid (Woo) van toepassing is en dat er, omdat deze wet recent van kracht is geworden, geen ruimte is de wettekst ruimer uit te leggen dan door de wetgever is bedoeld. Opposant betoogt dat de rechtbank de betrokken belangen onvoldoende heeft gewogen.
Opposant voert verder aan dat de rechtbank de wet buiten spel heeft gezet, nu de beslistermijn voor de Minister op onbegrijpelijke wijze is opgerekt tot 15,5 maanden terwijl de Woo voorziet in een termijn van uiterlijk 1,5 maand. Volgens opposant doet een dergelijke verlenging er op een mensenleven toe. Opposant betoogt dat de Minister met de buiten-zittinguitspraak van 8 september 2022 een vrijbrief heeft om zich op voorhand niet aan de wet te houden. Opposant vraagt de rechtbank om hem, als onervaren burger die een beroep doet op de overheid, te beschermen tegen diezelfde overheid.
Opposant voert verder aan dat sprake is van een spoedeisend belang en dat de aan de Minister opgelegde datum (15 januari 2023) niet geloofwaardig en aanvaardbaar is. Deze datum vindt geen enkele grondslag in de Woo of Wob en vindt evenmin een rechtvaardiging in het totstandkomingsproces van de wet.
Ook voert hij aan dat de door de Minister genoemde argumenten om een langere beslistermijn te rechtvaardigen, geen stand kunnen houden.
Opposant heeft vervolgens gronden ingediend tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 8 september 2022 (zaaknummer ROT 22/3482).
Opposant voert verder aan [1] dat het onjuist is dat bij de Minister sprake is van personeelstekorten en dat de Minister over voldoende juristen beschikt om Woo-verzoeken af te handelen.

Beoordeling door de verzetrechter

3. In deze procedure moet de verzetrechter de vraag beantwoorden of het beroep van opposant bij de uitspraak van 8 september 2022 terecht zonder zitting is afgedaan, omdat het beroep kennelijk gegrond is. Dit betekent dat de beoordeling van de verzetrechter beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen.
Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht die ook nog hadden kunnen worden aangevoerd als wel een zitting zou zijn gehouden, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de buiten-zittinguitspraak. Als dat het geval is, dan is het verzet gegrond en komt de buiten-zittinguitspraak te vervallen. Het onderzoek wordt dan voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
De uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 september 2022
4. Voor zover gronden zijn ingediend tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 september 2022 verklaart de verzetrechter zich onbevoegd om van die gronden kennis te nemen, omdat tegen die uitspraak geen verzet kan worden ingesteld.
De uitspraak van de rechtbank van 8 september 2022
5. Opposant heeft op 29 september 2021 onderstaand verzoek bij de Minister ingediend om stukken openbaar te maken (op basis van de toen nog geldende Wob):
“Hierbij verzoek ik u mij alle gegevens (documenten) te verstrekken, die (in)direct betrekking hebben op het gebruik waaronder o.m. veiligheid van beademingstoestellen, waaronder in het bijzonder verstaan CPAP- en BPAP apparaten of die daaronder kunnen worden begrepen, van het merk Philips.
Dit verzoek beperkt zich niet tot (officiële) rapporten en correspondentie maar ook
op onder meer doch niet uitsluitend ambtsberichten, onderzoeksopdrachten, - scope, testresultaten, analyses, gespreksverslagen, alle gegevens die voortvloeien uit (informeel) overleg tussen Philips danwel vertegenwoordigers en of aan Philips gelieerde partijen en u of partij(en) die direct of indirect namens u (al dan niet in concept) zijn vastgelegd alsook alle informatie die (ook tijdelijk) is opgeslagen en of vergaard op of via (elektronische) gegevensdragers. Verder alle informatie die voortkomt uit overleg met (mogelijke) betrokkenen terzake het al dan niet veilig gebruik van hiervoor bedoelde apparaten en mogelijke risico's die zich daarbij eventueel zouden kunnen voordoen. Kortom, ter voorkoming van misverstanden: alle informatie die u krachtens de wet dient te verschaffen.”
6. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht, wat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen.
7. Opposant is het niet eens met de in de buiten-zittinguitspraak aan de Minister toegekende beslistermijn. Zijn gronden komen er in de kern op neer dat de toegekende beslistermijn geen grondslag in de Woo heeft en dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen. Wat opposant in verzet heeft aangevoerd, leidt niet tot twijfel over de buiten-zittinguitspraak. In het geval dat niet tijdig wordt beslist op een Wob- (of nu: Woo-)verzoek, kan de betrokkene een beroep niet-tijdig beslissen instellen bij de rechter. Op basis van artikel 8.4, eerste lid, van de Woo, kan aan het bestuursorgaan een langere termijn worden gegeven om de gevraagde stukken openbaar te maken, indien de omvang van het verzoek daartoe aanleiding geeft. Anders dan opposant meent, kent de Woo dus wel de mogelijkheid een langere beslistermijn toe te kennen. Hierbij geldt overigens dat de Minister binnen een redelijke termijn op het verzoek moet beslissen. De beslistermijn mag daarbij niet langer zijn dan strikt noodzakelijk. De Minister heeft in het verweerschrift (en in een reactie op het verzetschrift) duidelijk toegelicht dat en waarom een langere beslistermijn nodig is. Er is sprake van acht vergelijkbare verzoeken, er zijn ruim 900 documenten aangetroffen die geïnventariseerd en beoordeeld moeten worden en 18 derde-belanghebbenden aan wie een zienswijze is gevraagd, terwijl er personele krapte is bij de Minister. Gelet hierop is in de buiten-zittinguitspraak terecht aanleiding gezien aan de Minister een langere beslistermijn toe te kennen. De verzetrechter overweegt dat opposant er belang bij heeft om binnen een afzienbare tijd een beslissing op zijn Wob-/Woo-verzoek te ontvangen. Dit belang is echter in artikel 8.4, eerste lid, van de Woo niet doorslaggevend. Bepalend voor het toekennen van een langere beslistermijn is de omvang van het verzoek.

Conclusie en gevolgen

8. Dit leidt tot de conclusie dat door hetgeen in verzet is aangevoerd, geen twijfel is ontstaan over de buiten-zittinguitspraak van de rechtbank, zodat het verzet gericht tegen de uitspraak van de rechtbank van 8 september 2022 ongegrond zal worden verklaard.
9. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzet gericht tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 september 2022.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd voor zover het verzet is gericht tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 september 2022;
- verklaart het verzet voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Onder verwijzing naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2021:2346 en ECLI:NL:RVS:2021:2348).