ECLI:NL:RBROT:2023:298
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen beslistermijn op Wob-verzoek en de toepassing van de Wet open overheid
In deze zaak heeft de opposant verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een beslistermijn was opgelegd voor een Wob-verzoek. De opposant was van mening dat de beslistermijn van 67 weken onterecht was, aangezien de wettelijke termijn slechts 6 weken bedraagt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Minister uiterlijk op 15 januari 2023 een besluit moest nemen, met de mogelijkheid van een dwangsom bij overschrijding van deze termijn. De opposant voerde aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met zijn belangen en dat de Wet open overheid (Woo) van toepassing was, die een kortere beslistermijn voorschrijft. De opposant stelde dat de Minister met de buiten-zittinguitspraak van 8 september 2022 een vrijbrief had gekregen om zich niet aan de wet te houden.
De rechtbank heeft het verzet behandeld en geconcludeerd dat de eerdere uitspraak zonder zitting terecht was gedaan, omdat het beroep kennelijk gegrond was. De verzetrechter oordeelde dat de argumenten van de opposant niet leidden tot twijfel over de buiten-zittinguitspraak. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van gronden die gericht waren tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter, omdat hiertegen geen verzet mogelijk is. Uiteindelijk werd het verzet ongegrond verklaard en de rechtbank bevestigde de eerder opgelegde beslistermijn aan de Minister.