Op 5 april 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam een vonnis gewezen in een incident in een civiele aansprakelijkheidszaak tussen de naamloze vennootschap Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. en twee gedaagden, aangeduid als [gedaagde01] en [gedaagde02]. Nationale-Nederlanden vordert in de hoofdzaak een hoofdelijke veroordeling van beide gedaagden tot betaling van een schadebedrag van € 124.337,83, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, als gevolg van schade die is ontstaan door drie aanrijdingen op 31 mei 2020 waarbij een fietser om het leven is gekomen. De gedaagden betwisten de aansprakelijkheid en de vorderingen van Nationale-Nederlanden, waarbij [gedaagde01] aanvoert dat hij geen verzekeringnemer is en dat Nationale-Nederlanden niet heeft voldaan aan haar schadebeperkingsplicht.
In het incident heeft [gedaagde02] verzocht om [gedaagde01] in vrijwaring op te roepen, wat de rechtbank heeft toegestaan. De rechtbank oordeelt dat er voldoende gronden zijn voor de oproeping in vrijwaring, aangezien [gedaagde02] voldoende heeft gesteld dat er een rechtsverhouding bestaat tussen hem en [gedaagde01] die een verplichting tot vrijwaring met zich meebrengt. Nationale-Nederlanden heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, wat de beslissing heeft vergemakkelijkt. De proceskosten in het incident worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak zal op 17 mei 2023 opnieuw op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling.