ECLI:NL:RBROT:2023:2974

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
C/10/649841 / HA ZA 22-1037
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident over vrijwaring in aansprakelijkheidszaak met schadevergoeding en proceskostencompensatie

Op 5 april 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam een vonnis gewezen in een incident in een civiele aansprakelijkheidszaak tussen de naamloze vennootschap Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. en twee gedaagden, aangeduid als [gedaagde01] en [gedaagde02]. Nationale-Nederlanden vordert in de hoofdzaak een hoofdelijke veroordeling van beide gedaagden tot betaling van een schadebedrag van € 124.337,83, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, als gevolg van schade die is ontstaan door drie aanrijdingen op 31 mei 2020 waarbij een fietser om het leven is gekomen. De gedaagden betwisten de aansprakelijkheid en de vorderingen van Nationale-Nederlanden, waarbij [gedaagde01] aanvoert dat hij geen verzekeringnemer is en dat Nationale-Nederlanden niet heeft voldaan aan haar schadebeperkingsplicht.

In het incident heeft [gedaagde02] verzocht om [gedaagde01] in vrijwaring op te roepen, wat de rechtbank heeft toegestaan. De rechtbank oordeelt dat er voldoende gronden zijn voor de oproeping in vrijwaring, aangezien [gedaagde02] voldoende heeft gesteld dat er een rechtsverhouding bestaat tussen hem en [gedaagde01] die een verplichting tot vrijwaring met zich meebrengt. Nationale-Nederlanden heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, wat de beslissing heeft vergemakkelijkt. De proceskosten in het incident worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak zal op 17 mei 2023 opnieuw op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/649841 / HA ZA 22-1037
Vonnis in incident van 5 april 2023
in de zaak van
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Den Haag,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. C. Bruin te Den Haag,
tegen

1..[gedaagde01] ,

wonende te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. G. Grijs te Rotterdam,
2.
[gedaagde02],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Nationale-Nederlanden, [gedaagde01] en [gedaagde02] worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 december 2022, met producties 1 tot en met 20;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde01] met producties 1 tot en met 2;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende incidentele (voorwaardelijke) conclusie tot oproeping in vrijwaring;
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De vorderingen in de hoofdzaak

2.1.
Nationale-Nederlanden vordert dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk veroordeelt om aan Nationale-Nederlanden te betalen een bedrag van in hoofdsom € 124.337,83, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk veroordeelt om aan Nationale-Nederlanden te betalen een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 25.735,55, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het vonnis.
2.2.
Nationale-Nederlanden legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de door [gedaagde02] bij haar afgesloten WA-autoverzekering geen dekking biedt voor de schade die is veroorzaakt door drie aanrijdingen met de Volkswagen Polo op 31 mei 2020, waarvan [gedaagde01] de bestuurder was. Hierbij is een fietser om het leven gekomen. Volgens Nationale-Nederlanden zijn [gedaagde01] en [gedaagde02] ieder op eigen gronden hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die Nationale-Nederlanden leidt als gevolg van de schade-uitkeringen die zij aan benadeelden heeft gedaan.
2.3.
[gedaagde01] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Nationale-Nederlanden in, althans afwijzing, dan wel matiging van de vorderingen van Nationale-Nederlanden. [gedaagde01] betwist niet dat hij betrokken was bij de drie aanrijdingen en het overlijden van de fietser, maar wel dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de gestelde overtredingen van de WVW. [gedaagde01] voert verder aan dat hij geen verzekeringnemer is en dat hij geen kennis heeft kunnen nemen van de polisvoorwaarden. Verder heeft Nationale-Nederlanden niet voldaan aan haar schadebeperkingsplicht, aldus [gedaagde01] .
2.4.
[gedaagde02] schaart zich achter hetgeen [gedaagde01] in zijn conclusie van antwoord heeft gesteld. Verder betwist [gedaagde02] dat NN haar vordering op artikel 6:203 BW (onverschuldigde betaling) kan stoelen omdat aan [gedaagde02] geen (schade-)uitkering is gedaan zodat die uitkering dan ook niet van hem kan worden teruggevorderd.

3..Het geschil in incident

3.1.
[gedaagde02] vordert dat hem wordt toegestaan om [gedaagde01] in vrijwaring op te roepen, met veroordeling van Nationale-Nederlanden in de proceskosten. De rechtbank kwalificeert die vordering niet als een voorwaardelijke vordering ondanks de aanhef “(voorwaardelijke) oproeping in vrijwaring)”. Uit de toelichting blijkt duidelijk dat het niet de bedoeling van [gedaagde02] is dat zijn incidentele vordering pas beoordeeld zou moeten worden als de vorderingen van NN worden toegewezen. Op de vordering in het incident wordt eerst beslist (artikel 210 lid 3 Rv).
3.2.
[gedaagde02] legt aan zijn vordering ten grondslag dat niet hij, verzekeringnemer van Nationale-Nederlanden, maar [gedaagde01] de bestuurder van de Volkswagen Polo was die door drie aanrijdingen op 31 mei 2020 schade heeft veroorzaakt. Dit blijkt uit het strafvonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 april 2022. Indien sprake is van hoofdelijke verbondenheid van [gedaagde02] en [gedaagde01] voor de schade van Nationale-Nederlanden, dan dient [gedaagde01] in hun onderlinge relatie volledig voor die schade in te staan.
3.3.
Nationale-Nederlanden refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is tijdig en vóór alle weren genomen. Ingevolge artikel 210 lid 1 Rv kan een gedaagde iemand in vrijwaring oproepen indien hij meent hiertoe gronden te hebben. Voldoende is dat gedaagde in de hoofdzaak genoegzaam stelt, dat tussen hem en de derde een rechtsverhouding bestaat krachtens welke de derde verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van gedaagde in de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk te dragen.
4.2.
[gedaagde02] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat tussen [gedaagde02] en [gedaagde01] een rechtsverhouding bestaat die voor [gedaagde01] een verplichting tot vrijwaring meebrengt, zodat aan de vereisten voor oproeping in vrijwaring is voldaan. Nu Nationale-Nederlanden zich daarnaast heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, zal de door [gedaagde02] ingediende incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring worden toegewezen.
4.3.
Geen van partijen kan als de in het ongelijk gesteld worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
staat toe dat [gedaagde01] door [gedaagde02] wordt gedagvaard tegen de rolzitting van
17 mei 2023;
5.2.
compenseert de proceskosten in het incident in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
17 mei 2023voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J Arts en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.
[3708./3268/3455]