ECLI:NL:RBROT:2023:2936

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
ROT 22/2688
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op Wajonguitkering en de duurzaamheid van arbeidsvermogen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 7 april 2023, is de zaak behandeld van een eiser die geen recht heeft op een Wajonguitkering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat eiser arbeidsvermogen kan ontwikkelen, wat door de rechtbank is bevestigd. Eiser had eerder een aanvraag voor een Wajonguitkering ingediend, maar deze werd afgewezen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser heeft bezwaar aangetekend, maar het bestreden besluit bleef in stand. De rechtbank heeft de zaak op 14 maart 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn moeder en de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende onderzoek hebben gedaan naar de mogelijkheden van eiser. De verzekeringsarts heeft in zijn rapportage aangegeven dat eiser, ondanks zijn beperkingen, in staat is om in de toekomst aangepaste arbeid te verrichten. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat zijn medische situatie duurzaam is en dat hij niet in staat is om te werken, niet overtuigend geacht. Eiser heeft geen nieuwe medische feiten kunnen overleggen die de conclusie van de verzekeringsarts zouden weerleggen.

De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is en dat eiser daarom geen recht heeft op een Wajonguitkering. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2688

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. H. Martens),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. R. Nalinci).

Inleiding

Met het primaire besluit van 6 juli 2021 heeft verweerder bepaald dat eiser geen recht heeft op een Wajonguitkering.
Met het bestreden besluit van 3 mei 2022, op het bezwaar van eiser, is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft op 2 maart 2023 een aanvullend medisch stuk ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn moeder, eisers gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiser heeft op 11 februari 2021 een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend voor een Wajonguitkering. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts onderzoek verricht en een rapportage opgemaakt op 11 juni 2021. De verzekeringsarts heeft toegelicht dat eiser gelet op zijn mogelijkheden en beperkingen ten minste één uur aaneengesloten en ten minste vier uren per dag aangepaste arbeid kan verrichten. De verzekeringsarts heeft verder uiteengezet dat de basale werknemersvaardigheden vanuit medisch oogpunt ontbreken, maar dat verbetering van de gezondheid en belastbaarheid mogelijk is.
1.2.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens in de rapportage van 2 juli 2021 toegelicht dat eiser niet beschikt over basale werknemersvaardigheden, maar dat hij deze wel kan ontwikkelen. De arbeidsdeskundige heeft verder toegelicht dat eiser, indien hij over deze vaardigheden (in de toekomst) zou beschikken, de taak ‘invoeren van gegevens’ (nummer 1601) zou kunnen verrichten met zijn mogelijkheden en beperkingen. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
1.3.
Vanwege eisers bezwaar tegen het primaire besluit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht. In de rapportage van 12 april 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat het vanwege eisers medische situatie niet mogelijk is om structureel activiteiten buiten de deur te ondernemen. Hierdoor ontbreken de basale werknemersvaardigheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat het mogelijk is dat eisers medische situatie kan verbeteren op zowel psychisch als lichamelijk gebied, omdat een behandeling bij de GGZ nog niet van de grond is gekomen. Om die reden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat geen sprake is van een duurzame afwezigheid van arbeidsvermogen.
1.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 25 april 2022 uiteengezet dat eiser nog steeds, in de toekomst, in staat is om de eerder geduide taak ‘invoeren van gegevens’ te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat eiser (nog) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, omdat hij (nog) niet in staat is om afspraken na te komen. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.

Het beroep van eiser

2. In beroep voert eiser aan dat ten onrechte is bepaald dat eisers medische situatie niet duurzaam is. Eiser volgde een therapie bij Lucertis die voortijdig is beëindigd omdat Lucertis onvoldoende kennis heeft over autisme. Eisers voormalig autismecoach geeft in een e-mail van 11 oktober 2021 aan dat eisers situatie sinds 2018 niet veel is verbeterd en dat eiser de komende jaren geen grote stappen zal maken. Eerst dienen activiteiten binnenshuis te worden gerealiseerd voordat eiser kan meedraaien in de maatschappij. In het geval dat medicatie of een operatie noodzakelijk is, dient dit met behulp van dwang te gebeuren. De opvolger van eisers autismecoach deelt deze bevindingen. Weliswaar zijn behandelingen mogelijk voor de depressie en huidaandoening, maar het is de vraag of de vicieuze cirkel waar eiser nu in zit daarmee wordt doorbroken. Verweerder heeft onvoldoende toegelicht welke behandelingen eiser moet krijgen en welke resultaten daarvan verwacht worden. Ter zitting heeft de moeder van eiser toegelicht al tien jaar mantelzorger te zijn en dat er weinig vooruitgang is aangezien eiser nog steeds amper buiten komt en al jaren niet deelneemt aan het maatschappelijk leven.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft bepaald dat eiser geen recht heeft op een Wajonguitkering. In geschil is of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is. De voor het beroep relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op de bestudering van het dossier, de anamnese, eigen onderzoek, wat in bezwaar en op de hoorzitting van 12 april 2022 is aangevoerd, als ook op informatie van de behandelend sector. De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek hiermee op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
3.3.
De verzekeringsarts heeft in de rapportage van 11 juni 2021 overwogen dat zowel de huidaandoening als de depressie behandelmogelijkheden kennen met goede kans van slagen. Dat eiser behandeling afhoudt wordt hem niet volledig aangerekend, omdat dit mede voortkomt uit zijn persisterende gedachten vanuit het autismespectrum. Verbetering van de situatie wordt wel mogelijk geacht. Juist omdat het afzakken van het functioneringsniveau een gevolg is van een cascade aan problemen, namelijk de huidaandoening met vervolgens depressie en weinig buitenshuis ondernemen. Het is niet ondenkbaar dat op termijn de omgekeerde weg weer afgelegd kan worden. Belangrijke voorwaarde is dat de wondproblematiek wordt opgelost en daarna zal door behandeling de stemmingsproblematiek worden behandeld waarna een verbetering van het functioneren mogelijk is en eiser structureel in staat zal zijn activiteiten te ondernemen en zich aan afspraken te houden. Behandeling van de huidaandoening kan door een chirurgische ingreep plaatsvinden en de stemmingsproblematiek kan behandeld worden door medicatie, psychotherapie en eventueel door klinische behandeling conform de multidisciplinaire richtlijn Depressie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 12 april 2022 toegelicht dat de stoornis in het autismespectrum, de aanhoudende depressieve stoornis en de chirurgische aandoening aan de stuit van eiser elkaar nu in stand houden, maar wel doorbroken kunnen worden met adequate behandeling. Een gerichte psychotherapeutische of medicamenteuze behandeling van de depressieve stoornis en daarnaast gerichte behandeling van de huidaandoening zal eiser ondersteunen in het activeren en daarmee helpen om de vicieuze cirkel te doorbreken. Hoewel als gevolg van de autismespectrumstoornis beperkingen zullen (blijven) bestaan, kan in redelijkheid verwacht worden dat belanghebbende wel beter in staat zal zijn om buitenshuis activiteiten te ondernemen en afspraken met een werkgever na te komen. Hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, (mede) op basis van informatie van de GGZ, inzichtelijk uiteengezet dat eisers medische situatie en daarmee de belastbaarheid nog wel kan verbeteren omdat niet alle gangbare en voor eiser geïndiceerde behandelopties zijn uitgeput. Dat het eiser blijkbaar tot op heden niet gelukt is om de vicieuze cirkel te doorbreken zoals ter zitting is besproken en die een mate van machteloosheid (ook bij moeder) met zich brengt, zoals de rechtbank begrijpt, is invoelbaar, maar maakt dit oordeel niet anders. Eiser heeft niet met nadere (medische) stukken aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van de duurzaamheid van eisers medische situatie. Eiser heeft een brief van zijn psychiater van 9 januari 2023 overgelegd, maar dit leidt niet tot een andere conclusie omdat de inhoud geen nieuwe medische feiten bevat. Deze grond slaagt daarmee niet.

Conclusie en gevolgen

4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder genoegzaam heeft onderbouwd dat het ontbreken van het arbeidsvermogen niet duurzaam is en daarom terecht heeft geconcludeerd dat eiser geen recht heeft op een Wajonguitkering.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte in de zin van hoofdstuk 1a en de daarop berustende bepalingen de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
Op grond van het vierde lid van voornoemd artikel wordt onder “duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben” verstaan: de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
In artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is bepaald dat de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in (onder meer) artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
Het UWV heeft voor de beoordeling van het arbeidsvermogen de methode sociaal-medische beoordeling van arbeidsvermogen (SMBA) ontwikkeld, waarmee het arbeidsvermogen van de betrokkene kan worden geanalyseerd. Bij deze beoordeling staat centraal de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health’ (ICF). De ICF biedt een denkmodel en een terminologie die kunnen helpen de betrokkene in beeld te brengen en de eventuele problemen te beschrijven die de betrokkene ervaart in zijn functioneren. Als kennis- en beoordelingsondersteunend instrument maakt het UWV daarbij gebruik van het Methode Ondersteunend Instrument (MOI). Het MOI bevat veel voorkomende relaties tussen activiteiten en participatie waarmee mogelijke knelpunten in werk en werkomgeving zichtbaar kunnen worden gemaakt.
Voor het toepassen van de methode SMBA heeft het UWV het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium) vastgesteld. Volgens het voorwoord betreft het Compendium een werkinstructie of naslagwerk en is het primair geschreven voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige die de sociaal-medische beoordelingen doen voor de Participatiewet. In het Compendium is de toelichting op de vier voorwaarden en de wijze waarop het UWV deze voorwaarden toetst in aparte hoofdstukken uitgewerkt; in bijlage 1 wordt het begrip duurzaamheid van het ontbreken van het arbeidsvermogen behandeld en is een beoordelingskader opgenomen.
De Centrale Raad van Beroep heeft uitdrukkelijk bepaald dat het aan de bestuursrechter is om te beoordelen of verweerder bij zijn besluitvorming voldoende invulling heeft gegeven aan artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en of de gehanteerde werkwijze heeft geleid tot een resultaat dat de toetsing aan de artikelen 3:46 en 7:12 van de Awb kan doorstaan. [1] Het betreffende besluit dient hiertoe vol getoetst te worden.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 5 april 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1018) in overweging 4.2.5.