ECLI:NL:RBROT:2023:2911

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
C/10/652603 / KG ZA 23-113
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming omgangsregeling in kort geding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak vordert de vader nakoming van de omgangsregeling die door het gerechtshof Den Haag is vastgesteld. De gedaagden zijn Enver, Jeugdbescherming West (GI) en de moeder. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af. De vordering jegens Enver wordt afgewezen omdat Enver geen partij was in de eerdere procedure bij het hof en er geen juridische grondslag is voor een nakomingsverplichting. De voorzieningenrechter uit zijn ongenoegen over het feit dat een hulpverlenende instantie in een geschil tussen ouders wordt betrokken. De vordering jegens de GI wordt eveneens afgewezen, omdat de GI slechts informant was in de eerdere procedure en geen directe verplichting heeft om de omgangsregeling uit te voeren. De GI heeft wel degelijk inspanningen geleverd om de omgang tot stand te brengen. Tot slot wordt de vordering jegens de moeder afgewezen, omdat de vader geen belang heeft bij een veroordeling; het hof had al een dwangsom bepaald die nog niet is verbeurd. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/652603 / KG ZA 23-113
Vonnis in kort geding van 21 maart 2023
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M. Heere-Helmink te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
gedaagde,
advocaat mr. M. Erkens te Wateringen,
en
de gecertificeerde instelling STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. S. Sedlick te Den Haag,
en
Stichting ENVER,
gedaagde,
gevestigd te Rotterdam,
Partijen zullen hierna de vader, de moeder, de GI en Enver genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met bijlagen, betekend op 28 februari 2023;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van de moeder van 6 maart 2023;
  • het bericht met bijlagen van de GI van 1 maart 2023;
  • de akte houdende eiswijziging en de producties 5 t/m 8 van de vader;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van de GI.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van
[naam kind], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (hierna: [naam kind]);
2.2.
De moeder oefent alleen het gezag uit over [naam kind];
2.3.
Bij beschikking 24 november 2017 is [naam kind] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd door de rechtbank, voor het laatst tot 24 mei 2023;
2.4.
De verlenging van de ondertoezichtstelling van 15 december 2021 is bij beschikking van 25 januari 2023 door het gerechtshof Den Haag vernietigd;
2.5.
Bij beschikking van 2 juni 2021 heeft het gerechtshof Den Haag de volgende beslissing inzake de omgangsregeling genomen:
  • stelt een begeleide omgangsregeling tussen de vader en [naam kind] vast, inhoudende dat de vader op aanwijzing van de gecertificeerde instelling omgang zal hebben bij Enver te Dordrecht of een vergelijkbare instelling, zoals door de gecertificeerde instelling te bepalen;
  • bepaalt dat de moeder haar onvoorwaardelijke medewerking zal verlenen aan bovengenoemd traject bij Enver of een vergelijkbare instelling, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere keer dat de moeder in gebreke blijft aan haar verplichtingen uit hoofde van deze beschikking te voldoen, met een maximum van € 10.000,-.
2.6.
De GI is inmiddels gestart met begeleide omgang bij Enver. Op 8 december 2022 heeft een eerste ontmoeting tussen [naam kind] en haar vader plaatsgevonden. De tweede afspraak stond gepland op 3 februari 2023, maar is door de moeder afgezegd.

3..Het geschil

3.1.
De vader vordert om de moeder bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen:
1. tot nakoming van de door het hof in de beschikking van 2 juni 2021 vastgestelde
begeleide omgang tussen [naam kind] en haar vader op straffe van een dwangsom van
€ 2.500,- voor iedere keer dat de moeder in gebreke blijft aan haar verplichtingen uit
hoofde van dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 10.000.
2. Tot nakoming van de door het hof in de beschikking van 2 juni 2021, waarin is
bepaald dat de moeder haar onvoorwaardelijke medewerking zal verlenen aan het onder 1 genoemd traject bij Enver of een vergelijkbare instelling op straffe van een dwangsom van
€ 2.500,- voor iedere keer dat de moeder in gebreke blijft aan haar verplichtingen uit hoofde van dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 10.000,-.
3.2.
De vader vordert om de GI en Enver bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot nakoming van de door het hof in de beschikking juni 2021 vastgestelde begeleide omgang tussen [naam kind] en haar vader, inhoudende dat de vader op aanwijzing van de gecertificeerde instelling omgang zal hebben bij Enver te Dordrecht of een verglijkbare instelling, zoals door de gecertificeerde instelling te bepalen.
3.3.
Partijen voeren verweer.
3.4.
De moeder en de GI vorderen in reconventie om de vader te veroordelen in hun proceskosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de zaak en met name uit het feit dat de vader vrijwel geen omgang heeft (gehad) met [naam kind] en dat de moeder de afspraak van 3 februari 2023 heeft afgezegd.
4.2.
De voorzieningenrechter zal de vordering per gedaagde partij afzonderlijk bespreken.
Enver
4.3.
De voorzieningenrechter zal de vordering jegens Enver afwijzen. De voorzieningenrechter ziet niet in op welke (rechts)grond Enver tot nakoming van de beschikking van het gerechtshof van 2 juni 2021 kan worden veroordeeld. Dat Enver wordt genoemd in het dictum van deze beschikking als (mogelijke) instantie ter uitvoering van de zorgregeling, betekent niet dat daarmee ook een nakomingsverplichting van Enver ten opzichte van de vader is ontstaan. Enver was immers geen partij in die procedure en ook verder zijn er geen feiten door de vader gesteld op grond waarvan Enver (jegens vader) verplicht zou kunnen zijn om mee te werken aan de huidige omgangsregeling of nakoming van de beschikking.
4.4.
De voorzieningenrechter spreekt hierbij nogmaals haar ongenoegen uit dat een hulpverleningsorganisatie in rechte betrokken wordt, in een strijd tussen ouders over omgang met een minderjarige. Zoals Enver heeft uitgelegd tijdens de mondelinge behandeling wil zij ‘naast ouders’ blijven staan. Door Enver te dwingen zich in rechte te verantwoorden, maakt de vader Enver onderdeel van de strijd tussen de ouders en hiermee komt Enver tegenover deze ouders te staan. Dit is onwenselijk, ook gezien de juridische positie van Enver als uitvoerend hulpverlener en niet als een partij in het geschil.
De GI
4.5.
Ook de vordering jegens de GI zal worden afgewezen. Ook hierbij geldt dat de beschikking van het hof van 2 juni 2021 geen directe verplichting voor de GI in het leven heeft geroepen, omdat ook de GI bij die procedure geen partij maar slechts informant was. Voor zover de vader bedoelde te zeggen dat die verplichting voortvloeit uit de ondertoezichtstelling en zijn positie als belanghebbende, geldt het volgende.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de GI een grote mate van beleidsvrijheid heeft in de wijze waarop een ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd een hoe een omgangsregeling wordt vormgegeven. Daarbij moeten alle belangen en omstandigheden worden meegenomen. Het gerechtshof heeft niet voor niets de regie van de omgangsregeling bij de GI gelegd en niet zelf een omgangsregeling vastgelegd. Alleen daarom al zal de GI niet snel in een kort geding veroordeeld kunnen worden tot uitvoering of nakoming van een niet ingevulde omgangsregeling, op de wijze of in het tempo zoals de vader dat zou willen.
Verder maakt de voorzieningenrechter op uit de onderbouwde toelichting van de GI dat de GI erg hard heeft gewerkt om de omgang tot stand te brengen. De GI heeft een (begin van) een omgangsregeling bepaald, heeft meerdere schriftelijke aanwijzingen aan de moeder gegeven. Deze zijn vervolgens ook door de kinderrechter bekrachtigd en gesanctioneerd met een dwangsom. Verder heeft de GI een dwangsom verbeurd verklaard (inzake een aan de omgang gerelateerde kwestie voor een behandeling bij Yulius) en is zij nu nog betrokken in een executiegeschil met de moeder hierover. Tot slot is de GI, gezien de mail van 14 februari 2023, nog steeds voornemens om de omgangsregeling verder door te zetten. Daarbij is een complicerende factor dat de juridische status van de huidige ondertoezichtstelling en de schriftelijke aanwijzingen gezien de beschikking van het gerechtshof van 23 januari 2023 waarin de eerdere ondertoezichtstelling is vernietigd, niet geheel duidelijk is. Hierover zal mogelijk meer duidelijkheid komen na de al geplande zitting van 3 april 2023 bij de kinderrechter. Er is kortom op dit moment geen enkele aanwijzing dat de GI onvoldoende doet om de omgangsregeling vorm te geven.
De moeder
4.6.
De vader vordert kort samengevat nakoming van de beschikking van het gerechtshof van 2 juni 2021 door de moeder, onder verbeurte van een dwangsom. Deze beschikking is echter al door het gerechtshof gesanctioneerd met een dwangsom van € 250,- per keer dat niet wordt nagekomen. De vader stelt belang te hebben bij een hogere dwangsom, omdat de lagere dwangsom volgens hem onvoldoende prikkel tot nakoming geeft. Bovendien wil hij een signaal afgeven.
4.7.
De voorzieningenrechter ziet niet in waarom de dwangsom (nu al) moet worden verhoogd. De vader onderbouwt niet waarom de huidige dwangsom onvoldoende prikkel tot nakoming zou geven en hij heeft, ondanks zijn stelling dat de moeder de regeling niet nakomt, niet geprobeerd de dwangsom te incasseren. Het afgeven van een signaal is geen zelfstandig belang en kan niet leiden tot een veroordeling of een hogere dwangsom. Dat de vader teleurgesteld en wanhopig is door het afzeggen van de laatste afspraak door de moeder is begrijpelijk, maar dit is geen grond voor toewijzing van de vordering. De voorzieningenrechter zal kortom ook de vorderingen jegens de moeder afwijzen.
4.8.
Proceskosten
4.8.1.
Gelet op de relatie tussen de vader en de moeder zullen de proceskosten tussen alle partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De eisen in reconventie zullen worden afgewezen. Daarbij speelt een belangrijke rol dat de frustratie van de vader over het maar steeds niet op gang komen van omgang en de complexiteit van de procedure begrijpelijk is. Bovendien heeft de vader, ook gezien zijn juridische positie als ouder zonder gezag, weinig alternatieve mogelijkheden dan het starten van een kort geding om zijn stem binnen de ondertoezichtstelling te laten horen.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Krijnen en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023. [1]

Voetnoten

1.type: