ECLI:NL:RBROT:2023:2857

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
ROT 21/4065
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete opgelegd aan een verzamelcentrum voor het niet tijdig verzorgen van zieke of gewonde varkens

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 24 maart 2023, wordt het beroep van eiser tegen een boete van € 1.500,- voor een overtreding van de Wet dieren beoordeeld. De boete was opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, naar aanleiding van een rapport van bevindingen van toezichthouders van de NVWA. Dit rapport stelde dat zes varkens in slechte conditie waren en niet op de juiste wijze werden verzorgd. Eiser, vertegenwoordigd door mr. N. Wouters, betwistte de bevindingen en voerde aan dat de toezichthouders geen dierenartsen zijn en derhalve niet bevoegd zijn om de gezondheidstoestand van de dieren te beoordelen.

De rechtbank oordeelt dat de toezichthouders inderdaad geen dierenartsen zijn en dat er daarom twijfel bestaat over de juistheid van het rapport van bevindingen. De toezichthoudend dierenarts op zitting bevestigde dat een diergeneeskundig onderzoek noodzakelijk is voor een juiste beoordeling van de situatie. Gezien deze twijfels kan de rechtbank niet vaststellen dat eiser de overtreding heeft begaan, wat betekent dat de boete ten onrechte is opgelegd.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de minister, herroept het primaire besluit en bepaalt dat de boete vervalt. Tevens moet de minister het griffierecht en de proceskosten van eiser vergoeden, die in totaal € 2.271,- bedragen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een juiste en deskundige beoordeling van dierenwelzijn door bevoegde personen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4065

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [eiser] , te [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. N. Wouters),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.A.J. Woutersen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de boete van € 1.500,- voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 3 juli 2020 heeft verweerder eiser de boete opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 14 juni 2021 op het bezwaar van eiser heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, de gemachtigde van verweerder en [naam] , toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 12 december 2019 is opgemaakt door twee toezichthouders van de NVWA. De toezichthouders schrijven in het rapport onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: 23 oktober 2019 omstreeks 13:00 uur.
Tijdens de inspectie bevonden wij ons in de stal van het verzamelcentrum, waar varkens in diverse hokken verzameld waren voor latere verzending naar een binnenlands en/of buitenlands slachthuis. Hierbij viel ons direct op dat een aantal dieren minder vitaal waren, hetgeen voor ons reden was voor een uitgebreidere controle op het welzijn van deze dieren. In één van de hokken lagen 2 zeugen en bij grondige inspectie van deze dieren, zagen we:
Het welzijn van dit dier is tijdens het transport, bij het afladen op het exportverzamelcentrum [eiser] en bij de noodzakelijke verplaatsingen op deze locatie ernstige schade toegebracht. Bovendien hebben deze verplaatsingen voor dit dier extra lijden veroorzaakt. Dit dier had na ontvangst op het verzamelcentrum [eiser] dan ook zo spoedig mogelijk gedood moeten worden om verder inbreuk op het welzijn van het dier tevoorkomen. Op het slachtmerk in het oor van dit dier zagen wij het nummer [nummer] en het UBN [nummer] . Het aanvoerdocument van deze zeug is bijgevoegd als bijlage 1.
In het hok daarnaast lagen 2 vleesvarkens, waarbij we constateerden:
Deze verplaatsingen hebben voor dit dier dus extra lijden veroorzaakt. Na ontvangst op het verzamelcentrum [eiser] had dit dier zo spoedig mogelijk gedood moeten worden om verdere inbreuk op het welzijn van het dier te voorkomen.
In diverse andere hokken in de stal lagen verschillende groepen biggen. Ook hierbij zagen we een aantal dieren die extra aandacht verdienden. Een tweetal ervan, die in hetzelfde hok lagen, hebben we op dat moment grondiger beoordeeld en wel:
Op basis van bovenstaande bevindingen stellen wij vast dat de verplaatsingen die alle bovenstaande dieren hebben moeten ondergaan, tijdens het afladen op en het (al dan niet gezamenlijk met andere dieren) in hokken huisvesten binnen het verzamelcentrum, voor deze dieren met pijn gepaard zijn gegaan. Deze verplaatsingen en het langer dan noodzakelijk verblijf op deze locatie hebben voor deze dieren dus extra lijden veroorzaakt en hebben het welzijn van al deze dieren ernstig geschaad.
De houder op de plaats van ontvangst, en tevens waaghouder van het exportverzamelcentrum [eiser] met erkenningsnummer NL [nummer], heeft bovenstaande dieren, waarvan het welzijn ernstig was geschaad, ontvangen en deze langer dan noodzakelijk laten leven. Aangezien al deze dieren reeds op 22-10-2019 eind van de middag of begin van de avond zijn aangevoerd op exportverzamelcentrum [eiser], waren deze dieren allemaal langer dan 12 uur op deze locatie. De houder op de plaats van ontvangst heeft dus nagelaten om voor deze dieren onmiddellijk en op een passende wijze, middels het zo spoedig mogelijk doden van de dieren, de nodige maatregelen te nemen. Hiermee is verdere inbreuk op het welzijn van de hierboven vermelde dieren na aankomst op deze locatie veroorzaakt.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiser het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“Degene die een dier houdt, zorgde er niet voor dat een dier, dat ziek of gewond leek, onmiddellijk op passende wijze werd verzorgd.”
Volgens verweerder heeft eiser daarmee een overtreding begaan van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 1.7 aanhef en onder c, van het Besluit houders van dieren.
Verweerder heeft hiervoor een boete opgelegd van € 1.500,-. Dit is het standaardboetebedrag dat daarvoor geldt.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiser voert aan dat van de bevindingen in het rapport niet mag worden uitgegaan. In het rapport is gesteld dat de varkens in slechte conditie waren of niet op juiste wijze werden verzorgd terwijl de toezichthouders geen praktiserend dierenarts zijn. Alleen iemand met een diergeneeskundige opleiding mag letsel bij dieren constateren en hier de nodige gevolgtrekkingen bij maken. Een toezichthouder die geen dierenarts is, kan wel een oordeel geven over huisvesting, voedingsgebrek of vervuilde leefomstandigheden maar mag geen oordeel geven over pijn of welzijn bij dieren. Als sprake lijkt te zijn van een ziek of gewond dier moet die toezichthouder een dierenarts raadplegen. Eiser ziet in de jurisprudentie ook alleen zaken waarin sprake is van een toezichthoudend dierenarts en begrijpt uit een nieuwsbrief van Vee en Logistiek Nederland ook dat het beleid is van de NVWA dat keuringen moeten worden uitgevoerd onder begeleiding van tenminste één dierenarts. Daarbij heeft een gecertificeerd dierenarts op de slachterij drie van de betreffende dieren wel goedgekeurd voor de slacht. Het zou dan ook proportioneel zijn om de boete met 50 % te matigen, aldus eiseres.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat uit het rapport van bevindingen niet blijkt dat (een van) de toezichthouders ook dierenarts zijn (is). Eiser heeft dit punt in bezwaar ook aangevoerd en in reactie daarop staat in het bestreden besluit dat verweerder in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van het rapport van bevindingen en dat het feit dat beide toezichthouders geen dierenarts zijn dit niet anders maakt. Ook staat in het bestreden besluit dat ondanks dat de inspecteurs geen dierenarts zijn, zij beëdigde toezichthouders zijn die een rapport naar waarheid opmaken. In het bestreden besluit wordt dus door verweerder erkend dat beide toezichthouders geen dierenarts zijn. In beroep heeft eiser zijn stelling herhaald dat alleen een dierenarts de conclusies in het rapport van bevindingen mag trekken en dat beide toezichthouders geen dierenarts zijn. In reactie daarop heeft verweerder in het verweerschrift zijn standpunt gehandhaafd dat de toezichthouders bevoegd zijn om toezicht te houden en dat de visie van eiser dat alleen een dierenarts bevoegd is om letsel te constateren bij dieren onjuist is. Ook in het verweerschrift ontkent verweerder dus niet dat de toezichthouders geen dierenarts waren. De rechtbank gaat er dan ook van uit, op basis van het dossier, dat de toezichthouders die het rapport van bevindingen hebben opgesteld geen dierenarts zijn. Daarmee gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van verweerder ter zitting dat de betrokken toezichthouders wél dierenarts zijn. Die stelling eerst ter zitting vindt de rechtbank te laat, zeker nu verweerder in het bestreden besluit een tegenovergesteld standpunt heeft ingenomen (waarvoor verweerder ook geen verklaring heeft kunnen geven). Bovendien is dit door verweerder op zitting enkel gesteld en niet nader onderbouwd.
6.2.
In het rapport van bevindingen schrijven de toezichthouders wat zij constateren bij een controle op het welzijn van twee zeugen, twee vleesvarkens en twee biggen. Zij schrijven onder meer over het niet belasten van poten, verdikkingen bij de bil en verminderde bespiering. De toezichthoudend dierenarts op zitting heeft desgevraagd verklaard dat voor een beoordeling van deze overtreding wel een diergeneeskundig onderzoek nodig is en een oordeel van een dierenarts. Zoals hiervoor is overwogen gaat de rechtbank ervan uit dat de toezichthouders die het rapport van bevindingen hebben geschreven geen dierenarts zijn. Er ontbreekt dus een diergeneeskundige beoordeling van de zes dieren, terwijl die volgens de toezichthoudend dierenarts op zitting wel nodig is. Dit maakt dat er voor de rechtbank reden is om te twijfelen aan de inhoud van het rapport van bevindingen.
7. Gelet op die twijfel aan de inhoud van het rapport van bevindingen kan de rechtbank niet vaststellen dat eiser de overtreding heeft begaan. Dit betekent dat moet worden geconcludeerd dat verweerder eiseres ten onrechte de boete heeft opgelegd. Gezien deze conclusie behoeven de overige gronden van eiser over goedkeuring van deze dieren voor de slacht en over matiging van de boete geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het voorgaande was verweerder niet bevoegd de boete op te leggen. Het beroep is dus gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en herroept het primaire besluit. Dit betekent dat de boete vervalt.
9. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.271,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 14 juni 2021;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.271,- aan proceskosten van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans-Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.