ECLI:NL:RBROT:2023:2841

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
09/053724-19 / TUL: 09/037580-18, 09/827163-16, 13/650585-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht en overschrijding van de redelijke termijn in strafzaak

Op 10 maart 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 30 augustus 2018 te ’s-Gravenhage, waarbij de verdachte de aangever dreigend heeft toegesproken met de woorden "ik maak je dood". De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze bedreiging, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.

Daarnaast heeft de rechtbank geconstateerd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna twee jaar, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Deze overschrijding is niet aan de verdachte te wijten, en daarom heeft de rechtbank besloten om de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat de aangever medeschuld had aan de situatie door de verdachte na de zitting op te wachten. De rechtbank heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere veroordelingen afgewezen, onder andere vanwege het tijdsverloop en de aard van het bewezen feit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 09/053724-19
Parketnummers vorderingen TUL: 09/037580-18, 09/827163-16, 13/650585-15
Datum uitspraak: 10 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren op [geboortedatum01] 1990 te [geboorteplaats01] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
raadsman mr. D.L.A.M. Pluijmakers, advocaat te Almere.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R. van Loon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • schuldigverklaring van de verdachte zonder oplegging van straf of maatregel;
  • afwijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 09/827163-16 en 13/650585-15 en niet-ontvankelijkverklaring van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 09/037580-18.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat bij de vaststelling van de feiten dient te worden uitgegaan van de (ontkennende) verklaring van de verdachte. Subsidiair kan niet worden vastgesteld welke bewoordingen precies door de verdachte zouden zijn gebruikt, laat staan dat deze als bedreigend kunnen worden opgevat. Daarmee kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de aangever heeft bedreigd, zodat hij ook om deze reden dient deze te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
De verdediging heeft voorwaardelijk verzocht tot het horen van de getuigen [getuige01] en [getuige02] bij de rechter-commissaris, indien de rechtbank hun verklaringen wil gebruiken voor het bewijs. Ter onderbouwing van dit verzoek is aangevoerd dat beide getuigen belastend hebben verklaard en zijn aan te merken als getuigen als bedoeld in het arrest Keskin tegen Nederland [1] . De verdediging dient hen om die reden nader te kunnen bevragen.
4.1.2.
Beoordeling en conclusie
Het voorwaardelijk verzoek ter terechtzitting tot het horen van de getuigen [getuige01] en [getuige02] wordt afgewezen, aangezien de rechtbank geen noodzaak ziet tot het horen van deze getuigen. De Keskin-jurisprudentie heeft geen wijziging aangebracht in de hoofdregel dat de verdediging de kern van het bewijs moet kunnen toetsen. De betreffende getuigenverklaringen vormen elk voor zich geen bewijsmiddel dat als ‘sole and decisive’ heeft te gelden. Er liggen drie voor de verdachte belastende verklaringen voor wat betreft het uiten van bedreigende taal richting de aangever. De verklaring van de aangever wordt ondersteund door de getuigen [getuige01] en [getuige02] . Dit betreft twee ‘neutrale’ getuigen die onafhankelijk van elkaar hebben verklaard de aan de verdachte ten laste gelegde bedreigende uitlatingen aan het adres van de aangever te hebben gehoord. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen. Daarnaast heeft de verdachte erkend dat hij ter plaatse aanwezig was, dat hij boos was op de aangever en dat hij een confrontatie met hem heeft gehad, waarbij hij hem heeft uitgescholden. De door verdachte zelf beschreven, geagiteerde gemoedstoestand wordt ook bevestigd door andere aanwezigen. Het ten laste gelegde feit is daarmee naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
Het betoog van de raadsman vindt voor het overige zijn weerlegging in de bewijsmiddelen in bijlage II.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 30 augustus 2018 te ’s-Gravenhage [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht , door die [slachtoffer01] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je dood" en/of "ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel

7.1.
Het bewezen verklaarde feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mondelinge bedreiging met een misdrijf gericht tegen het leven van de aangever. De confrontatie tussen de verdachte en de aangever heeft plaatsgevonden na afloop van een besloten zitting van de verdachte op de rechtbank in Den Haag, waarbij de aangever geen enkele rol had, maar desondanks ongevraagd aanwezig was. Nadien heeft hij buiten de rechtbank op verdachte gewacht en is het tot woorden gekomen. Hoewel de boosheid van de verdachte onder de door hem geschetste omstandigheden tot op zekere hoogte invoelbaar is, stelt de rechtbank ook vast dat de verdachte niet heeft gecheckt of zijn vermoedens ten aanzien van de aangever terecht waren en had hij in het conflict geen dreigementen moeten gebruiken.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder veelvuldig is veroordeeld.
Rapportage
Stichting Verslavingsreclassering GGZ heeft op 31 mei 2019 een rapport over de verdachte opgemaakt. Bij een veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. Nieuwe interventies of een nieuw toezicht werden destijds naast het reeds lopende begeleidingskader niet nodig geacht.
Over de verdachte is geen recente rapportage beschikbaar.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de berechting van een zaak, waarin geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Verdachte is voor de eerste keer gedagvaard om op 7 juli 2019 voor de politierechter te Den Haag te verschijnen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden. De verwijzingsbeslissing naar de rechtbank Rotterdam zal logischerwijze enige vertraging in de afdoening hebben opgeleverd, maar die verwijzing is al op 23 mei 2019 gedaan en kan daarmee het langdurige tijdsverloop daarna niet verklaren.
In de onderhavige zaak is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) met bijna twee jaar. Omdat deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden.
Vanwege de ouderdom van de zaak, de omstandigheden waaronder het bewezen feit is begaan en het gegeven dat in min of meer vergelijkbare zaken door rechtbanken doorgaans geldboetes worden opgelegd, zal de rechtbank in deze zaak volstaan met een schuldigverklaring van de verdachte zonder oplegging van een straf of maatregel.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich ter terechtzitting mondeling in het geding gevoegd [slachtoffer01] : ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 15,00 aan materiële schade (reiskosten).
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01] dient te worden afgewezen vanwege medeschuld van de benadeelde.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dient te worden afgewezen, gelet op de door de verdediging bepleite vrijspraak.
8.3.
Beoordeling
De aangever was voor de verdachte onverwacht aanwezig bij een besloten zitting in de rechtbank; aangever had daarin geen enkele rol. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting toegelicht waarom naar zijn mening geen sprake is van medeschuld aan het tenlastegelegde, zoals gesteld is door de officier van justitie. Hoewel deze uitleg enig inzicht geeft in de achtergronden van zijn (onverwachte) aanwezigheid ter plaatse, stelt de rechtbank vast dat de aangever de verdachte na de zitting heeft opgewacht. Die keuze van aangever heeft geen positieve bijdrage geleverd aan een de-escalatie van de situatie. Dat de verdachte daarbij geen dreigementen had mogen uiten, staat niet ter discussie. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat bij de geschetste gang van zaken beide partijen hun eigen kosten dienen te dragen. De vordering zal daarom worden afgewezen.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
09/037580-18
Bij vonnis van de politierechter Den Haag van 11 april 2018 is de verdachte ter zake van belediging veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
09/827163-16
Bij vonnis van de politierechter Den Haag van 18 november 2016 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
13/650585-15
Bij vonnis van de meervoudige kamer Amsterdam van 26 januari 2017 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
9.2.
Standpunten officier van justitie en verdediging
Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben de niet-ontvankelijkheid bepleit van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 09/037580-18, nu deze voorwaardelijke straf reeds ten uitvoer is gelegd.
De officier van justitie heeft de afwijzing bepleit van de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder de parketnummers 09/827163-16 en 13/650585-15 en heeft daarbij aangegeven de tenuitvoerlegging vanwege het tijdsverloop niet langer passend te vinden.
De raadsman heeft ten aanzien van parketnummer 13/650585-15 tot niet-ontvankelijkheid van de vordering gepleit, omdat deze vordering te laat is ingediend. Ten aanzien van parketnummer 09/827163-16 heeft hij, conform het standpunt van de officier van justitie, de afwijzing bepleit gelet op het tijdsverloop.
9.3.
Beoordeling
De vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 09/037580-18 wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze reeds ten uitvoer is gelegd. De niet ontvankelijkheid treft eveneens de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 13/650585-15, omdat volgens destijds geldende, voor veroordeelde gunstiger wetgeving de vordering te laat is ingediend.
De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 09/827163-16 af, gelet op het tijdsverloop en de aard van het thans bewezen delict.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd;
wijst af de vordering van de benadeelde partij;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging onder parketnummer 09/827163-16;
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder de parketnummers 09/037580-18 en 13/650585-15.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
mrs. W.A.F. Damen en T. Nauta, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. van Wingerden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 augustus 2018 te ’s-Gravenhage [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer01] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je dood" en/of "ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.EHRM 19 januari 2021, nr. 2205/16