ECLI:NL:RBROT:2023:2840

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
10/068752-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervoer van hennep met redelijke verdenking van schuld en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het vervoeren van ongeveer 30 kilogram hennep. De verdachte, geboren in 1980 en woonachtig in Machelen, België, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens. Tijdens de zitting op 10 maart 2023 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie vrijspraak voor het primair ten laste gelegde eiste, maar wel een veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van onrechtmatig politieoptreden, ondanks de verdediging die dit aanvoerde. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de verdenking van overtreding van de Opiumwet, gebaseerd op observaties van de verdachte en de vondst van hennep in zijn voertuig. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar verklaarde het subsidiair ten laste gelegde bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, die voorwaardelijk werd opgelegd, en daarnaast tot een taakstraf van 200 uren. De rechtbank hield rekening met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/068752-21
Datum uitspraak: 24 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren op [geboortedatum01] 1980 te [geboorteplaats01] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
laatst opgegeven verblijfplaats [adres01] , Machelen (België)
(gemachtigd) raadsman mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat er sprake is geweest van onrechtmatig politie optreden door de urenlange observatie van de verdachte en de doorzoeking van diens voertuig zonder zijn toestemming, beide in strijd met de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering. Dat levert een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a Sv op. De bewijsgaring, die een rechtstreeks gevolg hiervan is, is dan ook onrechtmatig en de resultaten van die bewijsgaring (de hennep) dienen als ‘verboden vrucht’ van de onrechtmatige doorzoeking van het bewijs te worden uitgesloten.
De resterende bekennende verklaring van de verdachte bij de rechter-commissaris is onvoldoende voor een bewezenverklaring. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
4.2.2.
Beoordeling en conclusie
De rechtbank verwerpt het onrechtmatigheidsverweer van de verdediging.
Er is geen sprake van de bijzondere opsporingsbevoegdheid stelselmatige observatie. De politie heeft, uitsluitend op de openbare weg, verdachte gedurende een beperkt aantal uren gevolgd. Daarbij is geen min of meer compleet beeld ontstaan van een bepaald deel van het (privé)leven van verdachte, zodat er geen sprake is van de toepassing van een bijzondere opsporingsbevoegdheid.
Gelet op de uit het dossier volgende feiten en omstandigheden bestond er ten tijde van de staandehouding een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van de bestuurder van de auto, naar later bleek: verdachte, voor het overtreden van de Opiumwet. Het (Belgische) kenteken van het voertuig waarin de verdachte reed, werd in verband gebracht met een eerdere MMA-melding omtrent een hennepkwekerij. Geobserveerd werd dat de verdachte naar Rotterdam reed en daar een portiek binnenging. Daarna verliet de verdachte het portiek weer, waarbij hij vier grote bigshoppers in zijn voertuig laadde.
Deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien zijn voor de politie voldoende om het voertuig een stopteken te mogen geven. Bij het openen van de deur van het voertuig werd vervolgens door de politie een hennepgeur waargenomen. Dat levert in de gegeven omstandigheden de bevoegdheid op tot doorzoeking van het voertuig. Tijdens dat onderzoek werden er tassen aangetroffen met vermoedelijk hennep, waarop de bestuurder werd aangehouden op grond van verdenking van overtreding van de Opiumwet. De politie is met dit optreden binnen de grenzen van haar bevoegdheden gebleven. Er is dan ook geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim en evenmin is de rechtbank gebleken van andere feiten of omstandigheden op grond waarvan bewijsuitsluiting zou dienen plaats te vinden.
Tegenover de verbalisanten, die daarvan een ambtsedig proces-verbaal hebben opgemaakt, heeft de verdachte ter plaatse in de Engelse taal verklaard dat hij “het transport deed” en daarvoor geld zou krijgen. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de inhoud van deze verklaring van de verdachte te twijfelen. Voor zover de betrouwbaarheid van deze verklaring door de verdediging wordt bestreden, is dit niet onderbouwd. Evenmin heeft de verdediging op enig moment verzocht de betreffende verbalisanten nader te (mogen) bevragen.
Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard niet te hebben gezien wat er in de tassen zat. Dit aspect van de verklaring van de verdachte acht de rechtbank niet geloofwaardig. Het is niet voorstelbaar dat de verdachte van een of meer andere personen zo maar tassen meekrijgt, waarvan de inhoud een zeer aanzienlijke waarde vertegenwoordigt, zonder dat de verdachte zou weten wat daarvan en daarmee de bedoeling is. Vaststaat bovendien dat er een hennepgeur van de tassen afkwam, een geur die voor de verbalisanten direct (her)kenbaar was bij het openen van het autoportier. Dit kan voor de verdachte niet anders geweest zijn.
Het subsidiair ten laste gelegde feit kan bewezen worden verklaard op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, zoals weergegeven in bijlage II.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 10 maart 2021 te Rotterdam
opzettelijk heeft vervoerd, een hoeveelheid van ongeveer 30 kilogram, hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit,
de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van 30 kilo hennep. Hij heeft erkend dat hij hiervoor geld zou krijgen en heeft kennelijk gehandeld uit makkelijk financieel gewin, zonder zich verder te bekommeren over de strafbaarheid van zijn handelen. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van dergelijke middelen schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid. Daarnaast draagt het door de verdachte gepleegde feit bij aan het faciliteren van de (grootschalige) handel in hennep die vaak direct en indirect de oorzaak vormt van en gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Dit alles heeft negatieve maatschappelijke gevolgen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte hier te lande niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Uit de Belgische documentatie van 11 maart 2021 volgt dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld, maar niet ter zake soortgelijke feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, vanwege het tijdsverloop. Verdachte heeft 13 dagen in voorlopige hechtenis verbleven. De rechtbank ziet in dit stadium geen meerwaarde in een hernieuwde detentie van de verdachte. Daarbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat van verdachte geen eerdere of latere Opiumwetdelicten bekend zijn geworden. In plaats daarvan wordt aan de verdachte een forse taakstraf opgelegd. De rechtbank acht daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht
en artikel 11 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
200 uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
174 urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
87 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
mrs. W.A.F. Damen en T. Nauta, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. van Wingerden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 maart 2021 te Rotterdam
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in
artikel 1 lid 5 Opiumwet,
ongeveer 30 kilogram, in elk geval een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een
middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 11 lid 4 Opiumwet, art 3 ahf/ond A Opiumwet)
Subsidiair
hij op of omstreeks 10 maart 2021 te Rotterdam
opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van ongeveer 30 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
(art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet)