ECLI:NL:RBROT:2023:2806

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
C/10/645800 / HA ZA 22-798
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot verwijzing naar de kantonrechter in een civiele procedure met subjectieve cumulatie van vorderingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in een incident tot verwijzing naar de kantonrechter. De eisers, [eiser01] en [eiser02], hebben vorderingen ingesteld tegen de gedaagde, [gedaagde], die hen geld verschuldigd is. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van de eisers niet gezamenlijk behandeld kunnen worden, omdat ze voortkomen uit verschillende feitencomplexen. Dit leidt tot de conclusie dat de handelsrechter niet bevoegd is om de vordering van [verweerder02] te behandelen, aangezien deze onder de € 25.000,- ligt. De rechtbank verwijst deze vordering naar de kantonrechter, waarbij ook de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring van [naam01] door de kantonrechter zal worden beoordeeld. De rechtbank benadrukt dat de keuze voor gezamenlijke behandeling door de eisers niet kan worden opgelegd aan de rechtbank, omdat dit niet in het belang van de proceskosten en de procedure is. De rechtbank wijst de vordering tot verwijzing naar de kantonrechter toe en veroordeelt [verweerder02] in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 19 april 2023 opnieuw op de rol komen voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/645800 / HA ZA 22-798
Vonnis in incident van 29 maart 2023
in de zaak van

1..[eiser01],

wonende te Koog aan de Zaan,
2.
[eiser02],
wonende te Rome (Italië),
eisers in conventie in de hoofdzaak,
verweerders in reconventie in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. J.G. Bruinsma te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. P.H.A. de Boer te Rotterdam.
Eisers worden hierna afzonderlijk [eiser01] en [eiser02] genoemd. Gedaagde wordt [gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 26 september 2022, met producties 1 tot en met 15;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie tevens houdende de incidentele vorderingen tot verwijzing naar de kantonrechter en oproeping in vrijwaring;
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De vordering in de hoofdzaak

2.1.
Eisers vorderen - samengevat - in de hoofdzaak, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen aan [eiser01], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 51.269,22 aan hoofdsom, te vermeerderen met de vanaf 1 september 2022 verschuldigde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over
€ 50.757,82 tot aan de dag van algehele voldoening;
II. [gedaagde] te veroordelen aan [eiser02], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 11.888,24 aan hoofdsom, te vermeerderen met de vanaf 1 september 2022 verschuldigde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over
€ 11.824,40 tot aan de dag van algehele voldoening;
III. [gedaagde] te veroordelen aan [eiser01], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 1.558,10 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 31 juli 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
IV. [gedaagde] te veroordelen aan [eiser02], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 1.081,59 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 7 oktober 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
V. [gedaagde] te veroordelen aan [eiser01] en [eiser02] gezamenlijk, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 2.962,66 (inclusief btw) aan beslagkosten, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf de derde dag na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. [gedaagde] te veroordelen aan [eiser01] en [eiser02] gezamenlijk in de proces- en nakosten van dit geding, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf de derde dag na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
2.2.
Eisers leggen - kort samengevat - aan hun vorderingen ten grondslag dat zij ieder afzonderlijk en op diverse momenten geld aan [gedaagde] hebben uitgeleend. [gedaagde] heeft deze bedragen tot op heden niet (geheel) terugbetaald.

3..De vordering in de incidenten

3.1.
[eiser03] stelt dat de rechtbank sector civiel (de “handelsrechter”) onbevoegd is om kennis te nemen van de vordering van [verweerder02]. Hij vordert daarom dat haar zaak wordt doorverwezen naar de kamer voor kantonzaken van de rechtbank (de “kantonrechter”), alsmede dat hem ten aanzien van de vordering van [verweerder02] wordt toegestaan om zijn ex-echtgenote, [naam01] (hierna: ‘[naam01]’), in vrijwaring op te roepen.
3.2.
[eiser03] stelt daartoe - kort samengevat - het volgende.
3.2.1.
Ten aanzien van de bevoegdheid van de handelsrechter stelt [eiser03] dat de vorderingen van eisers los van elkaar staan. Daarom mogen hun vorderingen in waarde niet bij elkaar worden opgeteld en moet de vordering die [verweerder02] heeft ingesteld, vanwege de hoogte ervan, worden behandeld door de kantonrechter.
3.2.2.
[eiser03] wenst [naam01] in vrijwaring op te roepen omdat de bedragen door [verweerder02] zijn overgemaakt op de gezamenlijke rekening van [eiser03] en [naam01] en op de privérekening van [naam01]. Mocht [eiser03] al gehouden zijn om de bedragen terug te betalen, dan moet [eiser03] door [naam01] worden gevrijwaard voor deze schulden op grond van hun destijds geldende huwelijkse voorwaarden.
3.3.
Eisers voeren verweer dat strekt tot afwijzing van de incidentele vorderingen.
3.3.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat de vorderingen van [verweerder01] en [verweerder02] uit doelmatigheidsoverwegingen gezamenlijk moeten worden behandeld. Alle partijen hebben hierbij belang omdat een gezamenlijke behandeling minder kosten met zich brengt. Ook hebben [verweerder01] en [verweerder02] gezamenlijk conservatoir beslag gelegd ten laste van [eiser03], zodat het beslag, bij een toewijzing van de vorderingen, voor hen tegelijk van kleur verschiet van conservatoir naar executoriaal. Dit vereenvoudigt de feitelijke afhandeling van de vorderingen ook voor alle partijen.
3.3.2.
Ten aanzien van de oproeping in vrijwaring voeren eisers aan dat de rechtbank (sector civiel) onbevoegd is om van deze vordering kennis te nemen, omdat de vermeende vordering van [eiser03] op [naam01] minder dan € 25.000,- bedraagt. Als de rechtbank wel bevoegd is, moet de vordering worden afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste om [naam01] in vrijwaring op te roepen. Immers is niet gesteld of gebleken dat [naam01] in de onderlinge verhouding met [eiser03], is gehouden om bedragen aan [verweerder02] terug te betalen.

4..De beoordeling in de incidenten

Het incident tot onbevoegdheid

4.1.
In deze zaak is sprake van zogenoemde subjectieve cumulatie (in dezelfde dagvaarding treedt aan de kant van eiser meer dan één partij op). Anders dan bij objectieve cumulatie, waarvoor in artikel 94 Rv een competentieregeling is opgenomen, kent de wet geen competentieregeling in geval van subjectieve cumulatie. Dit betekent dat voor elke eiser afzonderlijk moet worden bezien welke rechter, de kanton- of de handelsrechter, bevoegd is om van die vordering kennis te nemen.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat de handelsrechter bevoegd is in de zaak [verweerder01] tegen [eiser03]. Het geschil spitst zich dus toe op de vraag of de handelsrechter ook bevoegd is om van de vordering van [verweerder02] kennis te nemen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en dat deze vordering naar de kantonrechter moet worden verwezen. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.3.
[verweerder02] vordert een bedrag van [eiser03] dat lager is dan € 25.000,-, waardoor niet de handelsrechter, maar de kantonrechter bevoegd is om van deze vordering kennis te nemen (artikel 93 sub a Rv). Dit betekent dat de handelsrechter het geschil tussen [verweerder02] en [eiser03] in beginsel op basis van artikel 71 lid 2 Rv moet verwijzen naar de kantonrechter. Verwijzing kan evenwel achterwege blijven indien het uit proceseconomisch oogpunt wenselijk is dat op alle vorderingen tegen [eiser03], dus zowel die van [verweerder01] en van [verweerder02], door één rechter worden beslist.
4.4.
Dit is niet het geval. De vorderingen van [verweerder01] en [verweerder02] zijn namelijk twee op zichzelf staande vorderingen waaraan een ander feitencomplex ten grondslag ligt. Daarin ligt dus geen argument om de zaken gezamenlijk te behandelen. Ook de door eisers gestelde doelmatigheid maakt niet dat een gezamenlijke behandeling van de vorderingen wenselijk is. Dat volgens eisers een eventuele uitwinning van het ten laste van [eiser03] gelegde conservatoir beslag een stuk eenvoudiger is voor alle partijen indien gelijktijdig vonnis wordt gewezen, levert geen argument op voor het achterwege laten van de verwijzing. Uit de toelichting van eisers volgt dat hun gezamenlijke beslaglegging en het voorleggen van de vorderingen aan de handelsrechter, vooral is ingegeven door kostenoverwegingen aan hun kant. Die keuze kan nu niet als reden worden aangevoerd waarom de vorderingen gezamenlijk bij de handelsrechter moeten worden behandeld.
4.5.
In dit kader overweegt de rechtbank bovendien dat als verwijzing achterwege blijft, [eiser03] wordt gedwongen om zich in beide zaken te laten bijstaan door een advocaat, terwijl dat in een procedure bij de kantonrechter niet verplicht is. Ook is [eiser03] geen griffierecht verschuldigd bij de kantonrechter. De rechtbank weegt in haar oordeel ook mee dat als [naam01] in vrijwaring mag worden opgeroepen (zie hierna onder 4.7 e.v.), zij zich voor de handelsrechter ook verplicht zou moeten laten vertegenwoordigen door een advocaat. Tevens is [naam01] dan griffierecht verschuldigd. Een derde die in een procedure kan worden betrokken (in dit geval [naam01]) wordt dan vanwege de keuze die eisers hebben gemaakt bij aanvang van de procedure, geconfronteerd met hoge(re) kosten die niet (verplicht) hoeven te worden gemaakt als de zaak bij de kantonrechter wordt behandeld.
4.6.
Gezien het voorgaande moet de zaak die is gestart door [verweerder02], gelet op de hoogte van de vordering, worden behandeld en beslist door de kantonrechter. Daarom zal de zaak in de stand waarin deze zich bevindt, worden verwezen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank (artikel 74 lid 3 Rv). In de zaak tussen [verweerder01] en [eiser03] zal de zaak naar de (handels)rol worden verwezen voor beraad omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Het incident tot oproeping in vrijwaring
4.7.
Zoals hiervoor in 4.6 al is overwogen, moet de zaak van [verweerder02] door de kantonrechter worden behandeld. Dit betekent ook dat het de kantonrechter is die moet oordelen over de incidentele vordering van [eiser03] tot oproeping in vrijwaring van [naam01]. De rechtbank stelt zich voor dat de kantonrechter vonnis kan wijzen in het incident tot oproeping in vrijwaring omdat het incident is uitgeprocedeerd, maar dat wordt overgelaten aan het beleid van de kantonrechter.
De proceskosten
4.8.
[verweerder02] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident veroordeeld. De kosten worden vastgesteld op 1 punt voor salaris advocaat á € 598,00 (tarief II).
5. De beslissing
De rechtbank
in het incident tot onbevoegdheid
5.1.
wijst de vordering tot verwijzing naar de kantonrechter toe,
5.2.
veroordeelt [verweerder02] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser03] tot op heden begroot op € 598,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak en in het incident tot oproeping in vrijwaring
in de zaak [eiser02] tegen [gedaagde]
5.4.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de
rolzitting van de kamer voor kantonzakenvan deze rechtbank, locatie Rotterdam, op
woensdag 19 april 2023 om 10:00 uur,
5.5.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
5.6.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure bij de kamer van kantonzaken niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook in persoon of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
5.7.
wijst [eiser02] erop dat in het kader van deze procedure bij de kamer van kantonzaken opnieuw griffierecht kan worden geheven, welk bedrag kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat deze verhoging moet zijn voldaan na ontvangst van een nota met betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR).
5.8.
draagt de griffier op de processtukken en een afschrift van dit vonnis tijdig voor genoemde rolzitting te doen toekomen aan de griffier van de kamer van kantonzaken.
in de zaak [eiser01] tegen [gedaagde]
5.9.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
19 april 2023voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J Arts en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2023.3608/3455