I. [gedaagde] te veroordelen aan [eiser01], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 51.269,22 aan hoofdsom, te vermeerderen met de vanaf 1 september 2022 verschuldigde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over
€ 50.757,82 tot aan de dag van algehele voldoening;
II. [gedaagde] te veroordelen aan [eiser02], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 11.888,24 aan hoofdsom, te vermeerderen met de vanaf 1 september 2022 verschuldigde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over
€ 11.824,40 tot aan de dag van algehele voldoening;
III. [gedaagde] te veroordelen aan [eiser01], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 1.558,10 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 31 juli 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
IV. [gedaagde] te veroordelen aan [eiser02], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 1.081,59 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 7 oktober 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
V. [gedaagde] te veroordelen aan [eiser01] en [eiser02] gezamenlijk, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 2.962,66 (inclusief btw) aan beslagkosten, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf de derde dag na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. [gedaagde] te veroordelen aan [eiser01] en [eiser02] gezamenlijk in de proces- en nakosten van dit geding, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf de derde dag na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.