5.2.Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
in de periode van 1 januari 2018 tot en met 15 oktober 2018 te Spijkenisse, , tezamen en in vereniging met
eennatuurlijk
persoon,
telkens opzettelijk een geschrift dat bestemd was/ om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
immers heeft hij, verdachte en zijn mededader, telkens valselijk, immers in strijd met de waarheid
a. a) op een antwoordformulier van verdachte aan de Belastingdienst, ondertekend door verdachte op 12-06-2018 (DOC-020), ingevuld dat hij en zijn mededader in het jaar 2017 voor hun kinderen [naam01] en [naam02] 2070 uur en voor hun kinderen [naam03] en [naam04] 1350 uur dagopvang bij [naam kinderopvang01] hadden afgenomen
b) een jaaropgave van [gastouderbureau01] over het jaar 2017 betreffende kosten voor de kinderopvang (DOC-021) opgemaakt waarin stond vermeld dat over het jaar 2017 een bedrag van € 38.479,25,- betaald moest worden aan [gastouder01] en [gastouderbureau01] en een bedrag van € 1.107,- aan [gastouderbureau01] en
c) op een formulier van de Belastingdienst met de titel ‘verzoek om informatie’
d.d. 03-10-2018 vermeld dat hij werkzaam was bij [bedrijf02] en dit formulier ondertekend (DOC-027) en
d) negen facturen van [gastouderbureau01] gericht aan [medeverdachte01] en [verdachte01] ,
gedateerd op
6 januari 2018 (factuurnr. 170602146),
7 februari 2018 (factuurnr. 170602147),
7 maart 2018 (factuurnr. 170602148),
7 april 2018 (factuurnr. 170602149),
8 mei 2018 (factuurnr. 170602150),
7 juni 2018 (factuurnr. 170602151),
7 juli 2018 (factuurnr. 170602152),
7 augustus 2018 (factuurnr. 170602153) en
7 september 2018 (factuurnr. 170602154) (DOC-028)
opgemaakt en/of daarop vermeld dat er kinderopvang voor hun kinderen
[naam01] , [naam02] , [naam03] en [naam04] was afgenomen en
e) negen bankafschriften van een ABN-Amro-rekening op naam van verdachte met
rekeningnummer [rekeningnummer01] , gedateerd op
31-01-2018,
28-02-2018,
31-03-2018,
30-04-2018,
31-05-2018,
31-06-2018,
31-07-2018,
31-08-2018 en
30-09-2018 (DOC-030)
zelf opgemaakt en daarop betalingen aan [gastouderbureau01] vermeld die zagen op de zogenaamde opvang door [gastouder01] en
f) op negen betalingsspecificaties van het UWV gericht aan verdachte, d.d.
3 januari,
12 februari,
14 maart,
9 april,
7 mei,
11 juni,
9 juli,
13 augustus en
11 september van het jaar 2018 (DOC-033)
vermeld dat er loon werd uitbetaald aan verdachte en
g) op een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf01] en [medeverdachte01] ,
d.d. 12 januari 2018 (DOC-034)
vermeld dat de arbeidsovereenkomst is ingegaan op 12 januari 2018 voor een arbeidsduur van 32 uur per week en
h) op negen salarisspecificaties van [bedrijf01] gericht aan [medeverdachte01]
betreffende de maanden januari tot en met september 2018 (DOC-035)
een hoger salaris vermeld met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2
hij in de periode van 1 juli 2017 tot en met 28 december 2018,
te Spijkenisse , tezamen en in vereniging met
eennatuurlijk
persoon, in strijd met een hem bij of krachtens een wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (Wet AWIR) en/of artikel 5 lid 5 van de uitvoeringsregeling AWIR telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Belastingdienst Toeslagen,
immers heeft verdachte telkens verzuimd te melden dat hij en zijn partner geen kinderopvang meer af namen, waardoor over de jaren 2017 en/ 2018 door de Belastingdienst (Toeslagen) uitbetalingen zijn gedaan op de bankrekening van verdachte,
waarop hij, verdachte, geen recht had, terwijl hij wist of redelijkerwijze had moeten vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn of een anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn recht op een voorschotkinderopvangtoeslag, dan wel voor de hoogte of de duur van de voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.