ECLI:NL:RBROT:2023:2789

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
83/251945-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de ontvankelijkheid van de officier van justitie en de bewijsvoering in een zaak van valsheid in geschrift en het niet verstrekken van informatie aan de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van valsheid in geschrift en het niet tijdig verstrekken van informatie aan de Belastingdienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn ex-partner gedurende een periode van twee jaar onjuiste informatie heeft verstrekt aan de Belastingdienst, waardoor zij onterecht kinderopvangtoeslag hebben ontvangen. De verdachte heeft op een formulier aan de Belastingdienst valselijk verklaard dat zijn kinderen naar de kinderopvang gingen, terwijl dit niet het geval was. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie, die een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf had gevorderd, beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte strafbaar is voor de bewezen feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur, waarbij rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake was van schending van het vertrouwensbeginsel, omdat de verdachte niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de brief van de Minister President en de staatssecretaris, die niet aan hem maar aan zijn ex-partner was gericht. De rechtbank heeft de officier van justitie ontvankelijk verklaard in de vervolging en de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/251945-21
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] [postcode01] [plaats01] ,
raadsvrouw mr. J. Dekker, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 maart 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Altena heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, alsmede een taakstraf van 200 uur.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De officier van justitie is niet-ontvankelijk in de vervolging. De verdachte is slachtoffer geworden van etnisch profileren door de Belastingdienst. Dit levert een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Dat de verdachte slachtoffer is geworden van discriminatie blijkt uit het feit dat zijn (ex-) vrouw [medeverdachte01] wel een excuusbrief heeft ontvangen van de Minister President en staatssecretaris van Financiën, Toeslagen en Douane (hierna: de staatssecretaris) van 11 november 2021 waarin is verwoord dat zij geen fraudeur is met kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) en de verdachte niet, terwijl de verdachte en zijn vrouw één gezin vormden, gehuwd en fiscaal partners waren en samenwoonden. Het kan dan niet anders dan dat de verdachte ook gedupeerde is.
Voorts is sprake van schending van het vertrouwensbeginsel. Aangezien hij ten tijde van het tenlastegelegde gehuwd was met [medeverdachte01] en zij naar aanleiding van voornoemd brieven erop mocht vertrouwen dat zij niet (verder) zou worden vervolgd, heeft dit ook ten aanzien van de verdachte te gelden.
4.2.
Beoordeling
4.2.1.
Vormverzuim
Door de belastingdienst is expliciet gerelateerd dat het onderzoek is gestart naar aanleiding van een verzoek aan de verdachte om nadere informatie te verstrekken ter controle en definitieve beoordeling van een door hem ingediende aanvraag Kinderopvangtoeslag (hierna: KOT). Daarbij is geconstateerd dat in de door hem verstrekte informatie is vermeld dat hij 40 uur per week werkte bij [bedrijf02] terwijl dit, voor zover het de Belastingdienst viel na te gaan, niet bekend was bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV). Het dossier biedt geen aanleiding te veronderstellen dat de etnische achtergrond van de verdachte ten grondslag heeft gelegen aan het onderzoek en (verdere) vervolging. Dat de medeverdachte als gedupeerde is aangemerkt leidt niet tot een ander oordeel, nu niet is gebleken dat de brief die zij in dat kader heeft ontvangen ziet op de onderhavige feiten. Een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv doet zich dan ook niet voor.
4.2.2.
Vertrouwensbeginsel
Van schending van het vertrouwensbeginsel kan sprake zijn wanneer het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaat of deze voortzet, terwijl bij een verdachte op grond van door het Openbaar Ministerie gedane – of aan deze toe te rekenen – toezeggingen, de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat hij niet zal worden vervolgd. De brief van de Minister President en de staatssecretaris waarnaar de verdediging op de zitting verwijst, is niet aan te merken als enige toezegging aan de verdachte als hiervoor bedoeld. De brief is immers niet aan de verdachte, maar aan zijn (ex)partner gericht. De verdachte kon uit deze brief niet afleiden dat deze brief (ook) op hem betrekking had. De verdachte kon daaraan derhalve geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat hij niet zou worden vervolgd. Van schending van het vertrouwensbeginsel is reeds daarom geen sprake.
4.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen, de officier van justitie is ontvankelijk.

5..Het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte als medepleger is betrokken bij het opzettelijk opmaken van valse documenten en dat hij niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting de Belastingdienst te informeren omtrent wijzigingen die van invloed zijn op het recht en hoogte van de KOT. Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
in de periode van 1 januari 2018 tot en met 15 oktober 2018 te Spijkenisse, , tezamen en in vereniging met
eennatuurlijk
persoon,
telkens opzettelijk een geschrift dat bestemd was/ om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
immers heeft hij, verdachte en zijn mededader, telkens valselijk, immers in strijd met de waarheid
a. a) op een antwoordformulier van verdachte aan de Belastingdienst, ondertekend door verdachte op 12-06-2018 (DOC-020), ingevuld dat hij en zijn mededader in het jaar 2017 voor hun kinderen [naam01] en [naam02] 2070 uur en voor hun kinderen [naam03] en [naam04] 1350 uur dagopvang bij [naam kinderopvang01] hadden afgenomen
en
b) een jaaropgave van [gastouderbureau01] over het jaar 2017 betreffende kosten voor de kinderopvang (DOC-021) opgemaakt waarin stond vermeld dat over het jaar 2017 een bedrag van € 38.479,25,- betaald moest worden aan [gastouder01] en [gastouderbureau01] en een bedrag van € 1.107,- aan [gastouderbureau01] en
c) op een formulier van de Belastingdienst met de titel ‘verzoek om informatie’
d.d. 03-10-2018 vermeld dat hij werkzaam was bij [bedrijf02] en dit formulier ondertekend (DOC-027) en
d) negen facturen van [gastouderbureau01] gericht aan [medeverdachte01] en [verdachte01] ,
gedateerd op
6 januari 2018 (factuurnr. 170602146),
7 februari 2018 (factuurnr. 170602147),
7 maart 2018 (factuurnr. 170602148),
7 april 2018 (factuurnr. 170602149),
8 mei 2018 (factuurnr. 170602150),
7 juni 2018 (factuurnr. 170602151),
7 juli 2018 (factuurnr. 170602152),
7 augustus 2018 (factuurnr. 170602153) en
7 september 2018 (factuurnr. 170602154) (DOC-028)
opgemaakt en/of daarop vermeld dat er kinderopvang voor hun kinderen
[naam01] , [naam02] , [naam03] en [naam04] was afgenomen en
e) negen bankafschriften van een ABN-Amro-rekening op naam van verdachte met
rekeningnummer [rekeningnummer01] , gedateerd op
31-01-2018,
28-02-2018,
31-03-2018,
30-04-2018,
31-05-2018,
31-06-2018,
31-07-2018,
31-08-2018 en
30-09-2018 (DOC-030)
zelf opgemaakt en daarop betalingen aan [gastouderbureau01] vermeld die zagen op de zogenaamde opvang door [gastouder01] en
f) op negen betalingsspecificaties van het UWV gericht aan verdachte, d.d.
3 januari,
12 februari,
14 maart,
9 april,
7 mei,
11 juni,
9 juli,
13 augustus en
11 september van het jaar 2018 (DOC-033)
vermeld dat er loon werd uitbetaald aan verdachte en
g) op een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf01] en [medeverdachte01] ,
d.d. 12 januari 2018 (DOC-034)
vermeld dat de arbeidsovereenkomst is ingegaan op 12 januari 2018 voor een arbeidsduur van 32 uur per week en
h) op negen salarisspecificaties van [bedrijf01] gericht aan [medeverdachte01]
betreffende de maanden januari tot en met september 2018 (DOC-035)
een hoger salaris vermeld met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2
hij in de periode van 1 juli 2017 tot en met 28 december 2018,
te Spijkenisse , tezamen en in vereniging met
eennatuurlijk
persoon, in strijd met een hem bij of krachtens een wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (Wet AWIR) en/of artikel 5 lid 5 van de uitvoeringsregeling AWIR telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Belastingdienst Toeslagen,
immers heeft verdachte telkens verzuimd te melden dat hij en zijn partner geen kinderopvang meer af namen, waardoor over de jaren 2017 en/ 2018 door de Belastingdienst (Toeslagen) uitbetalingen zijn gedaan op de bankrekening van verdachte,
waarop hij, verdachte, geen recht had, terwijl hij wist of redelijkerwijze had moeten vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn of een anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn recht op een voorschotkinderopvangtoeslag, dan wel voor de hoogte of de duur van de voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
2.
medeplegen van in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van hemzelf of een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn ex-partner, de medeverdachte, gedurende twee jaren schuldig gemaakt aan het opzettelijk verstrekken van onjuiste informatie aan de Belastingdienst zodat zij kinderopvangtoeslag ontvingen waarop zij geen recht hadden. Op het moment dat door de Belastingdienst werd verzocht om nadere informatie heeft hij samen met zijn medeverdachte op het antwoordformulier KOT in strijd met de waarheid vermeld dat hun vier kinderen naar de kinderopvang gingen. Ter onderbouwing daarvan heeft hij samen met haar loonstrookjes, een arbeidsovereenkomst, facturen en bankafschriften valselijk opgemaakt en aan de Belastingdienst toegestuurd. Uit dit feitencomplex vloeit automatisch voort dat de verdachte in strijd met de op hem rustende inlichtingenplicht niet aan de Belastingdienst heeft gemeld dat hun kinderen niet langer naar de kinderopvang gingen en dat op grond daarvan niet langer recht bestond op die toeslag.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij samen met zijn medeverdachte de Belastingdienst en daarmee ook de samenleving aanzienlijk financieel nadeel heeft toegebracht, doordat hij belastinggelden heeft ontvangen zonder dat hij daar recht op had. Hij heeft zich met zijn handelen kennelijk laten leiden door geldelijke motieven. De Belastingdienst heeft berekend dat de verdachte en de medeverdachte in de tenlastegelegde periode ruim € 70.000,- aan KOT ten onrechte hebben ontvangen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank houdt daarnaast ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en ziet daarin aanleiding af te wijken van de hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd. De verdachte rondt binnen afzienbare tijd een traject bij Centrum voor Dienstverlening positief af en hij is doende zijn leven weer op de rails te krijgen. Bovendien is er sprake van een aanzienlijk tijdsverloop sinds de ten laste gelegde feiten, waarbij hij niet opnieuw in de fout is gegaan en hij in het verleden evenmin is veroordeeld wegens (soortgelijke) strafbare feiten. De rechtbank zal daarom volstaan met oplegging van een taakstraf van na te noemen duur en acht die straf passend en geboden.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 225 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
tweehonderd (200) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
100 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Tuinenburg, voorzitter,
en mrs. C. Laukens en S. Bootsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 31 maart 2023.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

12..Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 15 oktober 2018 te Spijkenisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
éénof meer natuurlijke
personen,
meermalen (telkens) opzettelijk (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededaders, telkens valselijk, immers in strijd met de waarheid
a. a) op een antwoordformulier van verdachte aan de Belastingdienst, ondertekend door verdachte op 12-06-2018 (DOC-020), ingevuld dat hij en zijn mededader(s) in het jaar 2017 voor zijn/hun kinderen [naam01] en [naam02] 2070 uur en voor zijn/hun kinderen [naam03] en [naam04] 1350 uur dagopvang bij [naam kinderopvang01] had(den) afgenomen
en/of
b) een jaaropgave van [gastouderbureau01] over het jaar 2017 betreffende kosten voor de kinderopvang (DOC-021) opgemaakt waarin stond vermeld dat over het jaar 2017 een bedrag van € 38.479,25,- betaald moest worden aan [gastouder01] en/of [gastouderbureau01] en/of een bedrag van € 1.107,- aan [gastouderbureau01] en/of
c) op een formulier van de Belastingdienst met de titel ‘verzoek om informatie’
d.d. 03-10-2018 vermeld dat hij werkzaam was bij [bedrijf02] en dit formulier ondertekend (DOC-027) en/of
d) negen facturen van [gastouderbureau01] gericht aan [medeverdachte01] en [verdachte01] ,
gedateerd op
6 januari 2018 (factuurnr. 170602146),
7 februari 2018 (factuurnr. 170602147),
7 maart 2018 (factuurnr. 170602148),
7 april 2018 (factuurnr. 170602149),
8 mei 2018 (factuurnr. 170602150),
7 juni 2018 (factuurnr. 170602151),
7 juli 2018 (factuurnr. 170602152),
7 augustus 2018 (factuurnr. 170602153) en
7 september 2018 (factuurnr. 170602154) (DOC-028)
opgemaakt en/of daarop vermeld dat er kinderopvang voor zijn/hun kinderen
[naam01] , [naam02] , [naam03] en/of [naam04] was afgenomen en/of
e) negen bankafschriften van een ABN-Amro-rekening op naam van verdachte met
rekeningnummer [rekeningnummer01] , gedateerd op
31-01-2018,
28-02-2018,
31-03-2018,
30-04-2018,
31-05-2018,
31-06-2018,
31-07-2018,
31-08-2018 en
30-09-2018 (DOC-030)
zelf opgemaakt en daarop betalingen aan [gastouderbureau01] vermeld die zagen op de zogenaamde opvang door [gastouder01] en/of
f) op negen betalingsspecificaties van het UWV gericht aan verdachte, d.d.
3 januari,
12 februari,
14 maart,
9 april,
7 mei,
11 juni,
9 juli,
13 augustus en
11 september
van het jaar 2018 (DOC-033)
vermeld dat er loon werd uitbetaald aan verdachte en/of
g) op een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf01] en [medeverdachte01] ,
d.d. 12 januari 2018 (DOC-034)
vermeld dat de arbeidsovereenkomst is ingegaan op 12 januari 2018 voor een arbeidsduur van 32 uur per week en/of
h) op negen salarisspecificaties van [bedrijf01] gericht aan [medeverdachte01]
betreffende de maanden januari tot en met september 2018 (DOC-035)
een hoger salaris vermeld
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij
op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 juli 2017 tot en met 28 december 2018,
te Spijkenisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
éénof meer natuurlijke
personen, in strijd met een hem bij of krachtens een wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (Wet AWIR) en/of artikel 5 lid 5 van de uitvoeringsregeling AWIR (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Belastingdienst Toeslagen,
immers heeft verdachte (telkens) verzuimd te melden dat hij en/of zijn partner geen kinderopvang meer af namen, waardoor over het jaar/de jaren 2017 en/of 2018 door de Belastingdienst (Toeslagen) uitbetalingen zijn gedaan op de bankrekening van verdachte,
waarop hij, verdachte, geen recht had, terwijl hij wist of redelijkerwijze had moeten vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn of een anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn recht op een (voorschot) kinderopvangtoeslag, dan wel voor de hoogte of de duur van de voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit/deze feit(en) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.