In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde de man in kort geding een straat- en contactverbod tegen de vrouw, alsook een veroordeling tot medewerking aan de levering van de woning en aandelen zoals vastgelegd in hun echtscheidingsconvenant. De man stelde dat de vrouw zich ongewenst gedroeg door hem te stalken en herhaaldelijk contact met hem op te nemen, wat leidde tot angst en overlast. De vrouw betwistte deze beschuldigingen en voerde aan dat er geen sprake was van stalkgedrag, maar dat hun communicatie over het algemeen goed verliep. De voorzieningenrechter oordeelde dat de man onvoldoende feiten had aangedragen om de gevraagde inbreuken op de rechten van de vrouw te rechtvaardigen. Het gevorderde straat- en contactverbod werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de vrouw zich stelselmatig ongewenst bij de woning of onderneming van de man bevond. De rechter benadrukte dat de man zijn verplichtingen uit het echtscheidingsconvenant diende na te komen om verdere conflicten te voorkomen. In reconventie vorderde de vrouw dat de man zijn medewerking zou verlenen aan de levering van de woning en aandelen, maar ook deze vordering werd afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen dringende noodzaak was voor de gevraagde voorzieningen en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.