ECLI:NL:RBROT:2023:2755

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
650979
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen ex-echtgenoten over nakoming van echtscheidingsbeschikking en verkoop van de woning

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 29 maart 2023, is een kort geding aan de orde waarin de man vordert de tenuitvoerlegging van een echtscheidingsbeschikking te schorsen. De echtscheiding tussen de man en de vrouw werd uitgesproken op 7 juni 2021, waarbij de man verplicht werd om partner- en kinderalimentatie te betalen en de woning aan de vrouw te leveren. De man stelt dat hij niet op de hoogte was van de echtscheidingsprocedure en dat de vrouw misbruik maakt van haar bevoegdheid door tot executie over te gaan. De vrouw verzet zich tegen de vorderingen van de man en vordert op haar beurt medewerking van de man voor de verkoop van de woning. De voorzieningenrechter oordeelt dat de man wel degelijk op de hoogte was van de echtscheidingsbeschikking en dat hij onvoldoende actie heeft ondernomen om aan zijn verplichtingen te voldoen. De vorderingen van de man worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. De vrouw krijgt toestemming om de woning te verkopen en de man moet zijn medewerking verlenen aan de verkoop.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/650979 / KG ZA 23-29
Vonnis in kort geding van 29 maart 2023
in de zaak van
[naam01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J.A.J.A. Luijten te Eindhoven,
tegen
[naam02],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.M. Peet te Nieuwerkerk aan den IJssel.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 januari 2023 met producties 1 tot en met 25;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijke eis in reconventie met producties 1 tot en met 7;
  • de mondelinge behandeling van 1 februari 2023;
  • de e-mail van de man van 28 februari 2023 met het verzoek een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen;
  • de brief van de man van 10 maart 2023 met aanvullende producties 26 tot en met 28;
  • de mondelinge behandeling van 15 maart 2023.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn op 20 april 2001 in gemeenschap van goederen gehuwd.
2.2.
De deurwaarder heeft bij exploot van 22 januari 2021 een verzoekschrift van 19 januari 2021 strekkende tot (onder meer) de echtscheiding van partijen aan de man betekend. Het exploot is in gesloten envelop op het adres [adres01] te Spijkenisse achtergelaten.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 7 juni 2021 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. In de beschikking is, voor zover van belang, het volgende beslist:
“(…)
3. De beslissing
De rechtbank:
(…)
3.5.
bepaalt dat de man € 1.586,00 per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen voor de duur van vijf jaren;
3.6.
bepaalt dat de woning aan de [adres01] te Spijkenisse (hierna: de woning) wordt toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 549.800,00, onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire geldleningen;
3.7.
bepaalt dat de man aan de vrouw ter zake de overbedeling dient te voldoen € 77.680,97, te vermeerderen met de helft van de aflossingen vanaf oktober 2020 tot aan de levering van de woning aan de man;
3.8.
bepaalt dat de woning binnen drie maanden na de inschrijving van deze echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand aan de man is geleverd, onder de voorwaarde dat de man aan de notaris onherroepelijk opdracht verleent om na levering van de woning € 77.680,97, te vermeerderen met de helft van de aflossingen vanaf oktober 2020 tot aan de levering van de woning aan de man, aan de vrouw over te boeken;
3.9.
bepaalt dat indien niet is voldaan aan het hiervoor onder 3.6. tot en met 3.8. bepaalde, de woning zal worden verkocht door Kompas Makelaars te Spijkenisse, waarbij partijen gehouden zijn om de adviezen van de makelaar ter zake van de verkoop op te volgen, en zal worden geleverd aan een derde;
3.10.
bepaalt dat indiende man zijn toestemming en of medewerking weigert aan de verkoop en/of levering van de woning en/of het laten overboeken van de helft van de netto verkoopopbrengst aan de vrouw, de vrouw wordt gemachtigd om namens de man die (rechts)handelingen te verrichten die daarvoor nodig zijn;
(…)
3.14.
bepaalt dat de aandelen Shell aan de man worden toegedeeld, onder de verplichting om opgaaf te doen van de waarde van de aandelen in 2020 en 2021, op straffe van een dwangsom van
€ 500,00 voor iedere dag/dagdeel dat de man niet aan die verplichting voldoet;
3.15.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding; (…)”
2.4.
De deurwaarder heeft bij exploot van 17 juni 2021 de echtscheidingsbeschikking aan de man betekend. Het exploot is in een gesloten envelop op het adres [adres01] te Spijkenisse achtergelaten.
2.5.
De echtscheiding is op 1 oktober 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.6.
Op 22 februari 2022 heeft de advocaat van de vrouw een brief aan de man gestuurd, waarin onder meer het volgende staat:
“(…)
U heeft niet op mijn e-mail gereageerd, noch heeft u uitvoering gegeven aan de verplichtingen die de rechtbank aan u heeft opgelegd. (…)
Woning aan de [adres01] te Spijkenisse
U had tot 1 januari 2022 de gelegenheid om ervoor te zorgen dat de woning aan de [adres01] te Spijkenisse bij de notaris aan u zou worden geleverd en dat mijn cliënte zou worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening. U zou bij de levering van de woning € 77.680,97 aan mijn cliënte moeten betalen, vermeerderd met de helft van de aflossingen op de hypothecaire geldleningen gerekend over de periode van oktober 2020 tot de levering van de woning. Als dat niet zou zijn gebeurd, dan zou de woning moeten worden verkocht en geleverd aan een derde en is mijn cliënte gerechtigd tot de helft van de netto verkoopopbrengst. In mijn e-mail van 14 oktober jl. heb ik u daarop gewezen. Desondanks heeft u geen actie ondernomen en is de woning niet aan u geleverd. Mijn cliënte kan de woning derhalve zonder uw toestemming en zonder uw medewerking verkopen, aangezien de rechtbank haar daartoe heeft gemachtigd.
Mijn cliënte is bereid om de woning niet te verkopen onder de navolgende voorwaarden:
- De woning wordt getaxeerd door een gecertificeerde taxateur;
- De taxatie wordt voorzien van een NWWI-validatie;
- Op basis van die getaxeerde waarde en de huidige hypothecaire geldlening wordt de woning aan u toegedeeld, onder de opschortende voorwaarde dat mijn cliënte worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid terzake van de hypothecaire geldlening;
- De levering van de woning aan u zal binnen twee maanden na de taxatie plaatsvinden. Bij gebreke daarvan wordt de woning alsnog verkocht en geleverd aan een derde en geldt op dat punt de beschikking van de rechtbank.
Als u niet instemt met deze voorwaarden binnen de nader te noemen termijn, dan zal mijn cliënte de verkoop en levering van de woning aan een derde opstarten.
(…)
Aandelen Shell
De rechtbank heeft u in de beschikking veroordeeld om een overzicht van uw aandelen Shell in 2020 en in 2021 te verstrekken onder de verplichting om de helft van de waarde van de aandelen aan mijn cliënte te betalen. Als u dat niet zou doen, verbeurt u een dwangsom van € 500,-- per dag, gerekend vanaf 17 juni 2021. Aangezien u tot op heden geen overzicht heeft verstrekt bedraagt de totale boete € 125.000,1. U moet dat bedrag aan mijn cliënte betalen. Zolang u daar niet aan voldoet komt er elke dag € 500,-- bij.
Met deze brief stuit mijn cliënte de verjaring van de verbeurde dwangsommen en houdt zij zich alle rechten voor om dat gehele bedrag bij u te verhalen.
Kinderalimentatie en partneralimentatie
De Rechtbank Rotterdam heeft in de beschikking bepaald dat u vanaf 22 januari 2021 maandelijks bij vooruitbetaling ten behoeve van [kind01] € 344,-- kinderalimentatie aan mijn cliënte dient te betalen. Na indexering bedraagt de kinderalimentatie per januari 2022 maandelijks € 350,43. Vanaf 1 oktober 2021 dient u maandelijks bij vooruitbetaling
€ 1.586,-- bruto partneralimentatie aan mijn cliënte te betalen. Na indexering bedraagt de partneralimentatie per januari 2022 maandelijks € 1.616,13. Tot op heden heeft u geen enkele betaling gedaan.
(…)
Mijn cliënte stelt u in de gelegenheid om alsnog tot afwikkeling van de echtscheiding over te gaan onder de navolgende voorwaarden:
(…)
  • Vóór 1 maart 2022, en vervolgens iedere maand, betaalt u € 350,43 kinderalimentatie en € 1.616,13 partneralimentatie aan mijn cliënte door overboeking op haar bankrekening. Die bedragen worden jaarlijks geïndexeerd;
  • Vóór 1 maart 2022 bevestigt u schriftelijk (of per e-mail) aan mij dat u instemt met bovenstaande voorwaarden om de woning alsnog aan u toe te delen zodat de woning niet hoeft te worden verkocht;
  • Vóór 1 maart 2022 verstrekt u aan mijn cliënte een overzicht van de aandelen Shell in 2020 en 2021 die op uw naam staan. Mijn cliënte ontvangt vóór 1 april 2022 de helft van de waarde van de aandelen per 31 december 2021; (…)”
2.7.
In september 2022 heeft het LBIO ten laste van de man executoriaal beslag gelegd ter inning van achterstallige kinder- en partneralimentatie.
2.8.
Op 4 oktober 2022 heeft de man aan de vrouw opgave gedaan van de waarde van de aandelen van Shell.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De man vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de tenuitvoerlegging van de echtscheidingsbeschikking te schorsen, althans tenminste voor wat betreft het in het dictum onder nrs. 3.5 t/m 3.10, 3.14 en 3.15 bepaalde en in dat kader:
  • de duur van de schorsing van de tenuitvoerlegging van het in het dictum onder 3.5 bepaalde ten aanzien van de partneralimentatie, te beperken totdat daarover door de bodemrechter in een wijzigingsprocedure definitief is beslist;
  • de duur van de schorsing van de tenuitvoerlegging van het in het dictum onder 3.9 en 3.10 bepaalde ten aanzien van de (machtiging tot) verkoop en levering van de woning, te beperken tot (tenminste) de termijn die de man alsnog wordt verleend om de woning toegedeeld en geleverd te krijgen tegen de actuele waarde in het economische verkeer met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypotheekschuld, althans tot een door de voorzieningenrechter nader te bepalen termijn;
2. te bepalen dat de man in de gelegenheid wordt gesteld om de gemeenschappelijke
woning aan [adres01] te Spijkenisse toegedeeld en geleverd te krijgen voor de actuele waarde in het economische verkeer met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld, en daarbij voorts te bepalen:
  • dat de waarde in het economische verkeer van de woning bindend tussen partijen dient te worden getaxeerd door een nader door de voorzieningenrechter te bepalen en bij het NWWI aangesloten makelaar/taxateur;
  • dat beide partijen binnen een week na betekening van het te wijzen vonnis schriftelijk opdracht geven aan de betreffende makelaar/taxateur om binnen een maand na het vonnis de actuele waarde in het economische verkeer van de woning bindend tussen hen te taxeren en hen het taxatierapport toe te sturen;
  • dat beide partijen persoonlijk bij de bezichtiging van de woning door de makelaar/taxateur aanwezig mogen zijn, zonder aanwezigheid van derden;
  • dat de kosten van de taxatie voor rekening van beide partijen komen, ieder voor de helft;
  • dat aan de vrouw de helft van de overwaarde toekomt, welke overwaarde bepaald wordt door op de nader te taxeren actuele waarde de restant hypotheekschuld per 22 januari 2021 ad € 392.957,- in mindering te brengen;
  • dat de vrouw ten tijde van de levering van de woning dient te worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld;
  • dat de man binnen drie maanden na ontvangst van het taxatierapport de vrouw dient te laten weten of hij financieel in staat is om de woning toegedeeld en geleverd te krijgen en, indien zulks het geval is, te bepalen dat de levering van de woning aan de man binnen vier maanden na ontvangst van het taxatierapport dient te geschieden (vijf maanden na de datum van het vonnis);
3. de vrouw te veroordelen om haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking te
verlenen aan alle voor de toedeling en levering van de woning aan de man
noodzakelijke handelingen en om alles te gehengen en te gedogen dat deze toedeling en levering kan bevorderen, waartoe onder andere maar niet uitsluitend
behoort:
  • het tijdig verstrekken van de opdracht voor de taxatie aan de makelaar/taxateur zoals hiervoor onder nr. 2 gevorderd, bij gebreke waarvan uitsluitend de man deze opdracht zal mogen verstrekken;
  • het op een (door de man aan te wijzen) notaris aan te geven datum en tijdstip ondertekenen van de leveringsakte;
althans zodanige voorwaarden aan de medewerking van de vrouw aan de toedeling
en levering van de gemeenschappelijke woning te verbinden als de voorzieningenrechter juist acht;
zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte van de
dag dat de vrouw hiermee in gebreke blijft, alsmede voor dat geval te bepalen dat
het vonnis van de voorzieningenrechter op grond van art. 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de wilsverklaring van de vrouw die nodig is voor het passeren van de leveringsakte en daarbij de termijn als bedoeld in art. 3:301 lid 1 sub b op nihil te
bepalen;
4. ter zake de in het dictum van de beschikking van 7 juni 2021 onder nr. 3.14 bepaalde dwangsommen, indien deze verbeurd zouden zijn:
primair: de dwangsommen op te heffen dan wel te verminderen/matigen tot een
nader door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
subsidiair: te bepalen dat de vrouw misbruik van haar bevoegdheid maakt door tot
executie van de dwangsomveroordeling over te gaan, dan wel te bepalen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw
aanspraak maakt op dwangsommen;
en tevens, zowel primair als subsidiair: de vrouw te gebieden zich te onthouden van iedere handeling ter executie van de dwangsomveroordeling in de beschikking van 7 juni 2021 op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte van de dag dat de vrouw hiermee in gebreke blijft;
5. de vrouw te veroordelen om per direct doch uiterlijk binnen twee dagen na de datum
van uw vonnis het LBIO de opdracht te geven - onder gelijktijdige toezending van een kopie van die opdracht aan de man - om het in opdracht van haar gelegde loonbeslag onder de werkgever van de man per direct op te heffen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft;
6. de vrouw te veroordelen in de proceskosten die de man voor de onderhavige
procedure heeft gemaakt en nog zal moeten maken, gebaseerd op het
liquidatietarief, vermeerderd met het griffierecht en de kosten van betekening van het vonnis door de deurwaarder en vermeerderd met de wettelijke rente over deze
proceskosten vanaf de vijftiende dag na de dag van het te wijzen vonnis tot
aan de dag der algehele voldoening;
7. de vrouw te veroordelen in de nakosten van deze procedure.
3.2.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

4.Het geschil in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
De vrouw vordert – uitsluitend voor zover de vorderingen van de man ten aanzien van de levering van de woning in conventie worden afgewezen – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning door:
- de makelaar en fotograaf toegang te verlenen tot de woning;
- een sleutel van de woning aan de makelaar te overhandigen;
- de woning voor bezichtigingen schoon en opgeruimd te hebben en de woning te
hebben verlaten;
- de woning tenminste één week voor de levering leeg en bezemschoon op te
leveren met afgifte van alle sleutels bij de makelaar;
op straffe waarvan hij voor ieder dag/dagdeel een dwangsom aan de vrouw verbeurt van € 1.000,--, en daarnaast;
de vrouw verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging van de echtscheidingsbeschikking bij lijfsdwang en daarbij verlof te verlenen tot onmiddellijke tenuitvoerlegging na de uitspraak van dit vonnis en uitdrukkelijk zonder aanhouding van de beslissing over de uitvoerbaarheid bij lijfsdwang voor een nadere termijn, met veroordeling van de man tot maximaal één jaar lijfsdwang wanneer hij nalatig blijft aan de beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 7 juni 2021 alsmede het onderhavige vonnis in kort geding te voldoen, zodra € 20.000,-- aan dwangsommen is verbeurd, althans een zodanige uitspraak te doen die recht doet aan het recht van de vrouw voor de verkoop en levering van de woning, één en ander zodanig als de voorzieningenrechter redelijk en billijk acht;
II. de man te veroordelen in de proceskosten van de vrouw volgens het liquidatietarief;
4.2.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
De vorderingen in conventie en reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2.
De vorderingen in conventie strekken tot schorsing van de tenuitvoerlegging van randnrs. 3.5. t/m 3.10., 3.14. en 3.15. van de echtscheidingsbeschikking van 7 juni 2021 en tot opheffing van het executoriale loonbeslag. Gelet hierop is sprake van een executiegeschil dat naar zijn aard spoedeisend van karakter is.
5.3.
De man legt aan zijn vordering ten grondslag dat de vrouw misbruik maakt van haar bevoegdheid om tot executie van de beschikking over te gaan. Vooropgesteld wordt dat van misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 BW) sprake is als de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat kan, in het geval van een (in dit geval) onherroepelijke beslissing, het geval zijn als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of als de tenuitvoerlegging op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
5.4.
De man stelt dat de vrouw misbruik van haar executiebevoegdheid maakt omdat hij geen weet heeft gehad van het feit dat de vrouw een echtscheidingsprocedure was gestart. Totdat het LBIO in september 2022 executoriaal loonbeslag legde was de man niet bekend met de echtscheidingsbeschikking. Hierover overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Naar het voorlopig oordeel is de stelling van de man, gelet op de onderbouwde stellingen van de vrouw, ongeloofwaardig. Daarvoor is het volgende redengevend.
De vrouw heeft diverse e-mails in het geding gebracht die van en naar het e-mailadres [e_mail01] zijn verzonden. Uit de e-mails van 7 en 11 december 2020 volgt dat de man van dit e-mailadres gebruik maakt(e). De e-mails hebben betrekking op een ouderschapsplan voor dochter [kind01] . Daaruit volgt niet alleen dat, anders dan de man stelt, het e-mailadres niet slechts werd gebruikt voor door hem afgesloten abonnementen, maar tevens dat de man met de vrouw correspondeerde over de gevolgen van de breuk tussen partijen voor hun gezamenlijke dochter. Dat de man nadien, mogelijk, niet of weinig heeft gekeken op dat e-mailadres komt voor zijn rekening en risico omdat hij niet uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt niet op dat adres aangeschreven te willen worden.
5.5.
De man heeft gesteld dat de correspondentie, die in het kader van de echtscheidingsprocedure in de periode tot juli 2021 door (onder meer) de vrouw, haar advocaat en de rechtbank aan hem is gestuurd, hem niet heeft bereikt. Daarbij uit hij het vermoeden dat de vrouw die correspondentie heeft onderschept en heeft achtergehouden. Partijen hebben echter beiden verklaard dat de vrouw al in april 2021 feitelijk de woning heeft verlaten en elders is gaan wonen. De vrouw heeft voorts betwist dat zij ná april 2021 nog in de woning is geweest. Het lag op de weg van de man om te stellen en te onderbouwen dat de vrouw ná april 2021 nog in de woning aanwezig is geweest. Dat heeft hij echter nagelaten. De man heeft bovendien niet onderbouwd dat de vrouw ná april 2021 nog toegang had tot de woning. De voorzieningenrechter ziet ook overigens geen enkel concreet aanknopingsput voor de stelling dat de vrouw brieven, exploten en dergelijke voor de man heeft achtergehouden en ook kon achterhouden.
5.6.
Vaststaat dat de deurwaarder de echtscheidingsbeschikking op 17 juni 2021 aan de man heeft betekend door achterlating van het exploot op het woonadres van de man. Ook voor dit exploot geldt dat, op grond van het hiervoor overwogene, er geen enkele concrete aanwijzing is voor een voorlopig oordeel dat dit exploot de man niet heeft bereikt. Dat uit het exploot niet blijkt of een afschrift daarvan tevens aan de in artikel 57 lid 2 Rv bedoelde instantie is gezonden, maakt het voorgaande niet anders. Vast staat immers dat de vrouw de woning feitelijk in april 2021 al heeft verlaten en de man heeft onvoldoende onderbouwd dat de vrouw ten tijde van de betekening van 17 juni 2022 nog toegang had tot de woning.
5.7.
De vrouw heeft verder gesteld dat het pensioenfonds waarbij de man is aangesloten haar èn de man in oktober 2021 schriftelijk op de hoogte heeft gebracht van de gevolgen van de ontbinding van het huwelijk voor de (opgebouwde) pensioenaanspraken. Deze stelling en de ontvangst van die brieven heeft de man ook niet betwist.
5.8.
Ten slotte is van belang dat de stelling van de man dat e-mails vermoedelijk in zijn spam-box zijn beland en dat aan hem gestuurde brieven mogelijk zijn kwijtgeraakt of door hem als ongewenste reclame zijn beschouwd voor zijn rekening en risico komt.
5.9.
Uit alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien kan, naar voorlopig oordeel, niet anders geconcludeerd worden dan dat de man wel degelijk kennis moet hebben gekregen van de in gang gezette echtscheidingsprocedure en de daaruit voortvloeiende beschikking van 17 juni 2021. Blijkbar heeft hij er, om hem moverende redenen, voor gekozen zich afzijdig te houden en geen actie te ondernemen naar aanleiding van het in de beschikking bepaalde. De man heeft ook geen rechtsmiddel tegen de beschikking ingesteld. Dit betekent dat de echtscheidingsbeschikking onherroepelijk is. Dat wordt hierna als uitgangspunt worden genomen bij de beoordeling van de afzonderlijke vorderingen van de man.
Schorsing tenuitvoerlegging beschikking ten aanzien van de partneralimentatie
5.10.
Hoewel de vrouw de inning van de partneralimentatie voortvarender had kunnen oppakken en eerder maatregelen had kunnen nemen, neemt dit niet weg dat de beschikking al in juni 2021 aan de man is betekend en hij sindsdien veelvuldig door het LBIO is aangeschreven over zijn alimentatieverplichtingen. Desondanks heeft de man er voor gekozen tot september 2022 geen enkele actie te ondernemen ter uitvoering van het ten aanzien van de partneralimentatie in de beschikking bepaalde. Onder die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de vrouw geen in redelijkheid te respecteren belang had bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan of dat zij misbruik van haar bevoegdheid heeft gemaakt door tot executiemaatregelen over te gaan.
5.11.
Tussen partijen is ook niet in geschil dat de man een achterstand heeft laten ontstaan in de betaling van de partneralimentatie en dat die achterstand nog niet (volledig) is aangezuiverd. Dat de hoogte van het maandelijks verschuldigde alimentatiebedrag alimentatie niet past bij het inkomen van de man heeft hij onvoldoende onderbouwd. Dat geldt ook voor zijn stelling dat het maandelijkse bedrag maximaal € 537,00 zou kunnen bedragen. Daarnaast heeft de man op geen enkele wijze onderbouwd dat hij niet in staat is om de alimentatie en dat hij in een noodtoestand is komen te verkeren. Vaststaat dat de man inmiddels een procedure heeft gestart tot wijziging van de partneralimentatie. In afwachting van de uitkomst van die procedure heeft de man ter zitting bovendien verklaard dat hij vooralsnog bereid is het thans geldende maandelijkse bedrag alimentatie te betalen. Gelet op die uitdrukkelijke toezegging valt niet in te zien welk belang de man thans heeft bij schorsing van de executie van de beschikking ten aanzien van de partneralimentatie, zodat dit deel van de vordering wordt afgewezen.
Schorsing tenuitvoerlegging beschikking ten aanzien van de woning
5.12.
Ook ten aanzien van dit punt wordt tot uitgangspunt genomen dat de man kennis draagt van de echtscheidingsprocedure en van de inhoud van de echtscheidingsbeschikking. Daarvan uitgaande lag het op de weg van de man om binnen de in de beschikking gestelde termijnen actie te ondernemen om te komen tot levering van de woning aan de man en het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire geldleningen. De man heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat hij op dit punt enige actie heeft ondernomen, bijvoorbeeld door het informeren bij de hypotheekverstrekker over de voorwaarden en mogelijkheden tot het overnemen van de woning en het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Zelfs als er van zou worden uitgegaan dat de man pas in september 2022 weet had van de beschikking en de daaruit voortvloeiende verplichtingen, dan nog heeft de man sindsdien meer dan voldoende tijd en gelegenheid gehad de nodige maatregelen te nemen ter uitvoering van de beschikking op dit punt. Dit heeft hij echter nagelaten wat niet aan de vrouw kan worden tegengeworpen. Dat leidt er toe dat ook op dit punt niet geconcludeerd kan worden dat de vrouw geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruik maken van de op grond van de beschikking aan haar toekomende machtiging om namens de man die (rechts)handelingen te verrichten die voor de verkoop van de woning noodzakelijk zijn dan wel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw van die bevoegdheid gebruik maakt. Van misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW is ook op dit punt derhalve geen sprake.
Schorsing tenuitvoerlegging beschikking ten aanzien van de dwangsommen
5.13.
Vooropgesteld wordt dat niet in geschil is dat de man op 4 oktober 2022 opgave heeft gedaan van de waarde van de aandelen Shell in 2020 en 2021. Dat betekent dat de man in zoverre geen belang heeft bij schorsing van de echtscheidingsbeschikking.
5.14.
De vrouw stelt dat zij tot op heden nog niet is overgegaan tot executie van de aan de verplichting tot opgave van de waarde van de aandelen Shell gekoppelde, en tot oktober 2022 verbeurde, dwangsom. De man heeft ook niet onderbouwd dat de vrouw daartoe op enigerlei wijze al is overgegaan. De man heeft slechts de vrees geuit dat de vrouw zich, na verkoop van de woning, voor verbeurde dwangsommen zal willen verhalen op het aan hem toekomende deel van de (eventuele) overwaarde van de woning. Of en op welke wijze de vrouw daadwerkelijk tot executie ten aanzien van de dwangsommen zal overgaan, staat op dit moment dus niet vast. Nu de executie ten aanzien van de dwangsommen thans (nog) niet is aangevangen, kan van schorsing van tenuitvoerlegging geen sprake zijn.
Schorsing tenuitvoerlegging beschikking ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad
5.15.
Hiervoor is al overwogen dat de man geen rechtsmiddel tegen de beschikking heeft ingesteld. Die mogelijkheid staat thans ook niet meer open. Nu aldus sprake is van een onherroepelijke beslissing, bestaat er geen grond voor schorsing van de beschikking op het punt van de uitvoerbaarheid bij voorraad.
Toedeling en levering van de woning aan de man
5.16.
De man heeft voorts gevorderd te bepalen dat hij in de gelegenheid wordt gesteld om de gemeenschappelijke woning toegedeeld en geleverd te krijgen en de vrouw te veroordelen om hieraan haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen.
Nu ten aanzien van de, voorwaardelijke, toedeling en levering van de woning aan de man in de echtscheidingsbeschikking reeds een onherroepelijke beslissing gegeven is er in dit kort geding geen ruimte voor andere en/of nadere voorwaarden aan de toedeling en levering van de woning te verbinden. Bovendien volgt uit het hiervoor overwogene dat de man ook sinds september 2022 voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om uitvoering te geven aan de echtscheidingsbeschikking. De man heeft echter nagelaten hiertoe concrete stappen te ondernemen. Onder die omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de man hiertoe alsnog in de gelegenheid te stellen en de vrouw te verplichten daaraan haar medewerking te verlenen, zodat ook dit deel van de vorderingen zal worden afgewezen.
Opheffing/vermindering van de dwangsommen
5.17.
De man heeft primair gevorderd de in de echtscheidingsbeschikking bepaalde dwangsommen, voor zover deze verbeurd zijn, op te heffen dan wel te verminderen omdat de man door zijn onbekendheid met de echtscheidingsbeschikking in de onmogelijkheid verkeerde om aan de hoofdveroordeling (opgave waarde aandelen Shell) te voldoen.
5.18.
De man betwist allereerst dat hij dwangsommen verbeurd heeft. Volgens hem is het betekeningsexploot van 17 juni 2021 nietig nu een afschrift daarvan niet tevens aan de in artikel 57 lid 2 Rv bedoelde instantie is toegezonden. Het in artikel 57 Rv bepaalde ziet op de situatie dat degene voor wie het exploot bestemd is een woning deelt met degen op wiens verzoek het exploot wordt gedaan. Zoals hiervoor reeds overwogen is voldoende gebleken dat de vrouw al in april 2021 de woning feitelijk heeft verlaten. De man heeft onvoldoende onderbouwd dat de vrouw nadien nog in de woning is geweest of daartoe nog toegang had. Gelet op de ratio van artikel 57 Rv – voorkomen dat degene op wiens verzoek het exploot wordt gedaan, het exploot achterhoudt of verduistert – kan in de gegeven omstandigheden niet geconcludeerd worden dat de man onredelijk is benadeeld. Een en ander betekent dat het ervoor moet worden gehouden dat de man dwangsommen heeft verbeurd. Op grond van artikel 611d lid 2 Rv, kunnen, nog afgezien van hierna wordt overwogen over artikel 611d lid 1 Rv, verbeurde dwangsommen niet worden verminderd of opgeheven.
5.19.
Artikel 611d lid 1 Rv bepaalt dat de rechter die een dwangsom heeft opgelegd deze, op vordering van de veroordeelde, kan opheffen of verminderen. In dit geval heeft de familierechter in een bodemzaak de dwangsom opgelegd. Dat betekent dat de man met zijn vordering in zoverre aan het verkeerde adres is. Ten overvloede wordt nog overwogen dat, nu de man verondersteld wordt bekend te zijn geweest met de beschikking, niet aangenomen kan worden dat hij op enig moment blijvend, tijdelijk, geheel of gedeeltelijk in de onmogelijkheid verkeerde om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Dit deel van de vordering wordt derhalve afgewezen.
5.20.
De subsidiaire vordering van de man ten aanzien van de dwangsommen – te bepalen dat de vrouw misbruik maakt van haar bevoegdheid door tot executie van de dwangsommen over te gaan dan wel te bepalen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij aanspraak maakt op de dwangsommen – is declaratoir van karakter. Een declaratoire vordering past echter niet bij het voorlopig karakter van een uitspraak in kort geding en is daarom niet toewijsbaar. Bovendien, maar dat ten overvloede, heeft de vrouw (nog) geen executiemaatregelen getroffen en is de beschikking onherroepelijk. Dat leidt ertoe dat ook het primair en subsidiair gevorderde verbod zich te onthouden van iedere handeling ter executie van de dwangsomveroordeling wordt afgewezen.
Opheffing loonbeslag
5.21.
De vrouw heeft over de vordering tot opheffing van het door het LBIO gelegde beslag gewezen op de e-mail (van de advocaat van) van de man van 28 februari 2023. Daarin is verzocht om een nieuwe mondelinge behandeling en de vordering tot opheffing van het beslag prijsgegeven. De voorzieningenrechter constateert dat in die e-mail staat dat partijen over de partneralimentatie nog met elkaar in onderhandeling zijn en over de andere in geschil zijnde onderwerpen nog geen overeenstemming is bereikt. De wijze waarop deze e-mail geformuleerd is, is zodanig is dat deze op verschillende wijzen geïnterpreteerd kan worden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de e-mail in elk geval niet zodanig worden opgevat dat de man uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk afstand doet van zijn vordering tot opheffing van het beslag.
5.22.
Vooropgesteld wordt dat voor opheffing van een, executoriaal, beslag slechts plaats is in uitzonderlijke gevallen. Het uitgangspunt is hier dat de vrouw op grond van de onherroepelijke echtscheidingsbeschikking beschikt over een executoriale titel voor het innen van de alimentatie. Zij is, in beginsel, dan ook bevoegd executiemaatregelen te treffen. De man heeft ook niet betwist dat er sprake is van een achterstand in de betaling van de alimentatie. Dat partijen het niet eens zijn over de exacte hoogte van de alimentatie moet in de lopende wijzigingsprocedure aan de orde komen. Uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het loonbeslag zou moeten worden opgeheven zijn gesteld noch gebleken zodat de vordering om het LBIO opdracht te geven het loonbeslag op te heffen wordt afgewezen.
Proceskosten
5.23.
Uit het bovenstaande volgt dat alle vorderingen van de man worden afgewezen. Nu die vorderingen hoofdzakelijk gebaseerd zijn op de stelling van de man dat hij lange tijd onbekend was met de echtscheidingsprocedure en -beschikking en de voorzieningenrechter daarover anders oordeelt, wordt aanleiding gezien om de man in de proceskosten te veroordelen. De kosten aan de zijde van de vrouw worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
€ 1.016,00
Totaal € 1.330,00

6.De beoordeling in (voorwaardelijke) reconventie

6.1.
Nu de vorderingen van de man ten aanzien van de toedeling en levering van de woning worden afgewezen, dient de voorwaardelijk ingestelde reconventionele vordering beoordeeld te worden.
6.2.
Vaststaat dat de man tot op heden niet heeft gehandeld overeenkomstig het bepaalde in de echtscheidingsbeschikking, ook sinds september 2022 niet. Dat leidt tot het oordeel dat de vrouw op gerechtvaardigde gronden een machtiging vordert om namens de man die (rechts)handelingen te verrichten die voor de verkoop en levering van de woning nodig zijn evenals de daarvoor benodigde medewerking van de man. De daartoe strekkende vordering van de vrouw tot veroordeling van de man om zijn medewerking daaraan te verlenen wordt toegewezen. Nu de man al lange tijd in gebreke is te voldoen aan de echtscheidingsbeschikking, wordt aan die veroordeling een, te maximeren, dwangsom verbonden.
6.3.
Het door de vrouw gevorderde verlof tot tenuitvoerlegging van de beschikking door middel van lijfsdwang wordt afgewezen. Lijfsdwang wordt slechts bij wijze van ultimum remedium opgelegd. De dringende argumenten voor oplegging daarvan zijn, op dit moment, gesteld noch aannemelijk gemaakt.
Proceskosten
6.4.
Vanwege de hiervoor al genoemde omstandigheden, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de man ook in reconventie in de proceskosten te veroordelen. De kosten aan de zijde van de vrouw worden begroot op € 508,00.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af;
7.2.
veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op € 1.330,00;
7.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
7.4.
veroordeelt de man om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning door:
  • de makelaar en fotograaf toegang te verlenen tot de woning;
  • een sleutel van de woning aan de makelaar te overhandigen;
  • de woning voor bezichtigingen schoon en opgeruimd te hebben en de woning te
hebben verlaten;
- de woning tenminste één week voor de levering leeg en bezemschoon op te
leveren met afgifte van alle sleutels bij de makelaar;
op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat de man deze veroordeling, na een daartoe strekkend verzoek van de vrouw, niet nakomt, met een maximum van
€ 100.000,00;
7.5.
veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op € 508,00;
7.6.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2023.
3535/2009