4.1.2.Beoordeling
Feiten
De verdachte is op 7 augustus 2023, omstreeks 15:48 uur, betrokken geweest bij een verkeersongeval op de Verlengde Nieuwstraat te Rotterdam, waarbij hij met de door hem bestuurde bedrijfsauto (een bestelbus van de pakketbezorgingsdienst DHL) een fietser, het slachtoffer [slachtoffer01] , heeft aangereden.
De Verlengde Nieuwstraat vormt een verbindingsweg tussen de Keizerstraat en Station Blaak. Het ongeval vond vlakbij de aldaar gelegen kruising plaats. De Verlengde Nieuwstraat bestaat daar uit een rijbaan voor verkeer uit beide richtingen. Aan de rechterzijde van deze weg bevond zich een gelegenheid bestemd voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.
De verdachte verrichtte op deze weg met zijn bedrijfsauto een bijzondere verrichting. Hij reed bij de kruising vanuit (de richting van) de Dominee Jan Scharpstraat over de Verlengde Nieuwstraat achteruit in de richting van de gelegenheid bestemd voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen. Hij reed hierbij met een snelheid die aanzienlijk harder was dan stapvoets. Hij heeft daarbij een fietser, het slachtoffer [slachtoffer01] , niet opgemerkt. Deze fietser reed vanuit tegenovergestelde richting de verdachte tegemoet. Zij moet daarbij voor de verdachte in zijn buitenspiegels en op de achteruitrijcamera in zijn auto duidelijk zichtbaar zijn geweest. De verdachte heeft het slachtoffer niet voor laten gaan. Het slachtoffer week nog uit naar rechts om de aanrijding te voorkomen, maar kon, mede vanwege de snelheid van de auto van de verdachte, deze niet meer ontwijken. De verdachte botste met de achterzijde van zijn auto tegen de voorzijde van de fiets. Het slachtoffer kwam daardoor ten val.
Door dit verkeersongeval heeft het slachtoffer zeer zwaar lichamelijk letsel opgelopen, onder andere bestaande uit meerdere breuken in de schedelbasis en overige schedelbreuken, meerdere hersenkneuzingen links en een breuk in een rib. Tevens is zij voor de rest van haar leven in haar functioneren volledig afhankelijk van de hulp van anderen.
Is er schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 WVW (feit 1 primair)?
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat sprake is van schuld kan niet zonder meer uit de ernst van de gevolgen van een ongeval worden afgeleid. Ook behoeft een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer nog geen schuld op te leveren. Om een aanmerkelijke, dan wel een sterkere mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vast te kunnen stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle vaststaande feiten en omstandigheden van het geval.
De verdachte bevond zich op en bij een drukke kruising waar zich meerdere verkeersdeelnemers bevonden. Hij reed achteruit en verrichtte aldus een bijzondere verrichting waarbij hij ander verkeer voor diende te laten gaan, voorafgaand en tijdens die verrichting goed op diende te letten en (daarbij) stapvoets behoorde te rijden.
Zoals hiervoor overwogen, reed de verdachte hierbij met een -in de gegeven omstandigheden- te hoge snelheid, die aanzienlijk harder was dan stapvoets. Dit betreft een snelheid die niet past bij die verkeerssituatie en dus onverantwoord is. Deze snelheid was ook zodanig hoog dat het beveiligingsmechanisme van de auto, waarbij piepjes worden afgegeven in geval van (naderend) verkeer of de aanwezigheid van een ander object achter de auto, tekortschiet. De verdachte reed zodanig hard achteruit dat hij, zoals hij op de zitting ook zelf heeft verklaard, pas zeer kort voor de botsing de piepjes hoorde en toen niet meer tijdig kon stoppen.
Het slachtoffer was voor en tijdens het maken van deze bijzondere verrichting duidelijk zichtbaar voor de verdachte. De buitenspiegels van de bedrijfsauto stonden juist afgesteld en het achteruitrijcamerasysteem functioneerde naar behoren. Blijkens de bevindingen van de eenheid Verkeersongevallenanalyse van de politie met betrekking tot de camerabeelden van de aanrijding, was het zicht voor de verdachte vrij. De verdachte heeft verklaard dat hij in zijn rechter buitenspiegel en naar het beeld van de achteruitrijcamera op zijn scherm gekeken heeft, maar het slachtoffer niet heeft gezien. Zoals ook door hem is erkend, had hij haar wel kunnen en moeten zien en heeft hij dus niet goed genoeg gekeken.
Voornoemde gedragingen van de verdachte, in samenhang bezien, zijn naar hun aard en ernst zodanig dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte
zeeronvoorzichtig heeft gereden. De verdachte had aanzienlijk anders moeten handelen. Het door de verdachte veroorzaakte verkeersongeval, waarbij bij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, is gelet op het voorgaande aan zijn schuld als bedoeld in artikel 6 WVW te wijten. Het primair ten laste gelegde is daarom wettig en overtuigend bewezen.