ECLI:NL:RBROT:2023:2746

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
10/238218-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met voorwaardelijk opzet en contactverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 17 september 2022 tijdens een ruzie met het slachtoffer, [slachtoffer01], in een keuken een glazen kan van een blender gebruikt om het slachtoffer te slaan, wat resulteerde in ernstige verwondingen, waaronder een gebroken oogkas en een nekwervel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, omdat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen de dood van het slachtoffer zou kunnen veroorzaken. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.250,00 aan immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/238218-22
Datum uitspraak: 17 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] ,
raadsman mr. P.M. Iwema, advocaat te Rotterdam

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 maart 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W. van Prooijen heeft gevorderd:
  • Bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde (poging tot doodslag);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer ( [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02]).

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag. Er zijn aan de zijde van de verdachte geen gedragingen geweest die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn geweest op het veroorzaken van de dood bij [slachtoffer01] dat het niet anders kan zijn dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood heeft aanvaard. Verder heeft de verdachte niet gestoken. De verdachte heeft [slachtoffer01] geslagen met een glazen kan van een blender die daardoor kapot is gegaan. Zonder zich daarvan bewust te zijn had hij daarna het handvat van de kan van de blender nog vast.
4.1.2.
Beoordeling
Het kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag van [slachtoffer01] (hierna: aangever). Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aanleiding
De verdachte en aangever waren op 17 september 2022 bij een gemeenschappelijke kennis aan het eten. Tijdens het eten ontstond er tussen de verdachte en aangever een discussie. Op enig moment zijn de verdachte en aangever naar de keuken gegaan. Hier heeft de verdachte aangever op het hoofd geslagen met de glazen kan van een blender, waardoor deze kan is gebroken. De verdachte is vervolgens doorgegaan met het slaan van aangever, waarbij hij ook heeft geslagen met het afgebroken handvat van de kan in zijn hand, en heeft aangever mee naar buiten gesleurd. Buiten is de verdachte verder gegaan met het slaan en schoppen van aangever.
Letsel
Als gevolg van het handelen van de verdachte is bij de aangever letsel ontstaan. Uit de medische verklaring blijkt dat er sprake was van een bloeduitstorting rondom het rechteroog, oppervlakkige weefselschade op het boven- en onder ooglid van het rechteroog, een zwelling ter plaatse van de rechterwenkbrauw en de rechter onderkaak, een wond op de linker zijkant van het hoofd, vier steekwonden op de rug, elk van circa één tot anderhalve centimeter en een hersenschudding. Ook toonde beeldvormend onderzoek een breuk van de rechter oogkas en een fractuur van de zesde nekwervel.
Voorwaardelijk opzet
Als algemene toetsingsmaatstaf geldt dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [slachtoffer01] , die niet is ingetreden – aanwezig is als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Verder is voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg kan intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten blijkt dat de verdachte aangever eerst met een glazen kan van een blender met kracht op zijn hoofd heeft geslagen. Nadat het glas brak is hij doorgegaan met slaan, waarbij hij een deel van de gebroken kan (het handvat) in zijn handen hield. De verdachte heeft aangever daarna naar buiten gesleurd en heeft aangever daar met gebalde vuisten tegen het hoofd geslagen en meerdere malen tegen het hoofd geschopt. Op dat moment zat aangever weerloos – op zijn knieën en met gebogen hoofd – op de grond en daarna lag hij op de grond. De verdachte is pas gestopt met het toepassen van geweld toen de politie ter plaatse kwam. De rechtbank stelt vast dat de verdachte geweld van zodanige aard op aangever heeft toegepast dat dit bij hem onder meer heeft geleid tot een gebroken oogkas en een gebroken nekwervel.
Het is algemeen bekend dat het hoofd, gezicht en ruggengraat kwetsbare delen van het lichaam zijn. Door daar met gebalde vuisten tegen te slaan en meerdere keren te schoppen, terwijl aangever weerloos was, wordt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat het slachtoffer daardoor overlijdt. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte leidt de rechtbank af dat de verdachte het risico op de dood van aangever welbewust heeft aanvaard.
Het impliciet primair ten laste gelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 17 september 2022 te [plaats02] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer01] (meermalen),
- met een (handvat van een gebroken) glazen blender in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de rug en/of de nek en/of het lichaam (kapot) heeft geslagen en
- aan/tegen het lichaam heeft geduwd en/of getrokken ten gevolge waarvan die [slachtoffer01] is gevallen en
- vervolgens in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de nek en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op noodweer dan wel op noodweerexces toekomt. [slachtoffer01] was achter de verdachte aan de keuken binnen gelopen en heeft vervolgens een mes gepakt. De keuken was een krappe ruimte, waardoor de verdachte geen kant op kon. Het door de verdachte uitgeoefende geweld werd geboden door de bedreiging met de dood, omdat hij zou worden neergestoken met een mes door [slachtoffer01] , met wie hij ernstige ruzie had gekregen. Op basis van de inhoud van het dossier kan niet worden geconcludeerd dat geen mes bij [slachtoffer01] aanwezig kan zijn geweest. De verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2.
Beoordeling
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden.
Op basis van de inhoud van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat aangever in de keuken een mes heeft gepakt en de verdachte hiermee heeft bedreigd. Aangever heeft van meet af aan verklaard dat hij geen mes had. Getuige [getuige01] is door de politie bevraagd en heeft eveneens aangegeven dat aangever geen mes in zijn handen heeft gehad. Getuigen [getuige02] en [getuige03] zijn door de rechter-commissaris gehoord. De rechter-commissaris heeft beide getuigen expliciet gevraagd of zij bij aangever een mes hebben gezien. Daarop hebben zij ontkennend geantwoord. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de stelling dat aangever een mes had op het moment dat de verdachte hem aanviel. Alle getuigen verklaren dat het juist de verdachte is die aangever heeft aangevallen en dat aangever weerloos was. De rechtbank acht het scenario zoals dit namens de verdachte naar voren is gebracht niet aannemelijk.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het beroep op noodweer wordt verworpen. Het beroep op noodweerexces wordt eveneens verworpen, nu uit het voorgaande blijkt dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
Ten overvloede merkt de rechtbank het volgende op. Ook als wel aannemelijk zou zijn geworden dat aangever in mes in zijn handen heeft gehad, dan zou een beroep op noodweer niet slagen. Er was namelijk geen sprake van een onmiddellijke dreigende en wederrechtelijke aanranding waaraan de verdachte zich niet kon onttrekken. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij bij de wasbak in het midden van de keuken stond. De aangever zou achter de verdachte langs zijn gelopen om vervolgens een mes uit het afdruiprek te nemen. Volgens de verklaring van de verdachte stond aangever op dat moment in de hoek van de keuken. Dit impliceert dat de verdachte – zelfs in het geval dat aangever een mes zou hebben gehad – de mogelijkheid had om te keuken te verlaten en zich te onttrekken aan de situatie.
6.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft grof geweld uitgeoefend op het slachtoffer. Hij heeft het slachtoffer eerst geslagen met een glazen kan van een blender. Deze kan is vervolgens kapot gegaan. De verdachte heeft het slachtoffer daarna (onder meer tegen de rug) geslagen met het gebroken handvat van deze glazen kan, het slachtoffer mee naar buiten gesleept en daar het slachtoffer verder geslagen en geschopt. Volgens getuigen was het slachtoffer op dit moment weerloos. De verdachte is pas gestopt met het geweld toen de politie ter plaatse kwam. Door zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat de gevolgen niet ernstiger zijn geweest, is niet aan de verdachte te danken.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd op 21 februari 2023. Dit rapport houdt – kort gezegd – het volgende in.
De reclassering heeft in hun onderzoek geen aanwijzingen voor cognitieve-, agressieregulatie-, psychische- en/of middelen problemen geconstateerd die aanleiding zouden hebben kunnen geven tot onderhavig delictgedrag. De reclassering kan met de beschikbare informatie niet adviseren of interventies en/of toezicht nodig zijn. De verdachte komt over als een intelligente man die zich kan handhaven in de maatschappij. Ter bescherming voor het slachtoffer is een contactverbod geïndiceerd.
Psycholoog [naam01] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd op 11 januari 2023. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf passend en geboden. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen. Hiervoor bestaat echter gelet op de ernst van het feit geen aanleiding.
Nu de reclassering bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde partij01] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 385,00 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.250,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot gehele toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is voldoende onderbouwd. De schade is veroorzaakt door dit strafbare feit.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat voor het voortbestaan van klachten geen (voldoende) bewijs bestaat. Ten aanzien van het eigen risico is opgemerkt dat niet is onderbouwd dat er gedurende de eerste acht maanden van 2022 geen beroep op het eigen risico is gedaan, zodat dit deel van de vordering wordt betwist.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Het is algemeen bekend dat een feit als het onderhavige voor een slachtoffer ingrijpende gevolgen heeft. Dit blijkt ook uit de onderbouwing van de vordering. De vordering zal ten aanzien van de gevorderde immateriële schade worden toegewezen.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot vergoeding van de materiële schade, nu de omvang hiervan is betwist en de vordering naar het oordeel van de rechtbank voor dit deel onvoldoende is onderbouwd. Er is geen overzicht bijgevoegd waaruit blijkt dat de benadeelde partij in het jaar 2022 niet eerder een beroep heeft gedaan op zijn zorgverzekering en het eigen risico al had gebruikt. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 17 september 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.250,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 1 (een) jaar niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarde:
1. de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met het slachtoffer [slachtoffer01] (geboortedatum [geboortedatum02]), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt, waarbij de politie toeziet op handhaving van dit contactverbod;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€ 1.250,00 (zegge: duizend tweehonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 1.250,00(hoofdsom,
zegge:duizend tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.250,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
22 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Zwaneveld, voorzitter,
en mrs. D.F. Smulders en H. Wielhouwer rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. Frerichs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 september 2022 te [plaats02] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01]
opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer01] (meermalen),
- met een (handvat van een)(gebroken) glazen blender/mixer, althans een hard voorwerp, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de rug en/of de nek en/of het lichaam (kapot) heeft geslagen en/of
- (vervolgens) met een (handvat van een) gebroken glazen blender/mixer, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of het hoofd en/of de nek en/of de rug en/of het lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of
- in/op/aan/tegen het lichaam heeft geduwd en/of getrokken (ten gevolge waarvan die [slachtoffer01] is gevallen) en/of
- (vervolgens) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de nek en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.