ECLI:NL:RBROT:2023:2745

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
10/210685-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens ernstig verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2001 in Bulgarije, die betrokken was bij een ernstig verkeersongeval op 14 december 2020 in Dordrecht. De verdachte heeft met een te hoge snelheid gereden, waardoor hij de controle over zijn voertuig verloor en in botsing kwam met een tegemoetkomende auto. Dit resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor zijn broer, die als passagier in de auto zat, en lichte verwondingen voor de bestuurder van de andere auto. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan overtredingen van de Wegenverkeerswet, specifiek artikelen 5 en 6, en legde een voorwaardelijke rijontzegging van 12 maanden op, met een proeftijd van 2 jaren, en een geldboete van € 400,00. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eigen zware verwondingen en de gevolgen van het ongeval voor hem.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/210685-21
Datum uitspraak: 21 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Bulgarije) op [geboortedatum01] 2001,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] Dordrecht,
raadsvrouw mr. J. van Wingerden, advocaat te Dordrecht

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt, kort gezegd, verweten dat hij als bestuurder van een auto een aanrijding veroorzaakt heeft waardoor anderen (zwaar) lichamelijk letsel hebben opgelopen.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Uiterwijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
  • veroordeling van de verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde tot een geldboete van € 500,= voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet van het onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Er is evenmin bewijs voor het creëren van een gevaarzettende situatie als bedoeld in artikel 5 WVW, zodat hij ook van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Vast staat dat de verdachte op de Oranjelaan in Dordrecht met zijn auto op de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomend verkeer is terechtgekomen en het verkeersongeval daardoor heeft plaatsgevonden, maar hoe dat heeft kunnen gebeuren, is onduidelijk. Er is onvoldoende bewijs dat het rijgedrag van de verdachte de oorzaak hiervan is. Dat de verdachte daar, mede gelet op de bocht in de weg, met een te hoge snelheid heeft gereden kan niet (met voldoende zekerheid) worden vastgesteld. Ook kan niet worden vastgesteld dat er causaal verband bestaat tussen deze gedraging en het verkeersongeval. De verklaringen van getuigen waaruit het beeld naar voren komt dat de verdachte (onder meer) met een (veel) te hoge snelheid zou hebben gereden, komen inhoudelijk nauwelijks met elkaar overeen en vinden geen of onvoldoende bevestiging in het objectief bewijs, te weten de bevindingen met betrekking tot de camerabeelden waarop de passerende auto’s – waaronder de door de verdachte bestuurde auto – vlak voor de aanrijding te zien zijn. De verbalisant die deze camerabeelden heeft bekeken, heeft beschreven dat op de camerabeelden te zien is dat de verdachte harder reed dan het overige verkeer, maar hoe hard dat overige verkeer dan precies reed (precies 50 kilometer per uur of zachter) kan op geen enkele wijze worden bepaald. De verdachte en zijn broer [slachtoffer01] die bij hem in de auto zat, hebben verklaard dat zij met een normale snelheid hebben gereden. Gelet op de bocht in de weg kan daar ook niet veel harder worden gereden dan de toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. Verder kan niet worden vastgesteld dat de omstandigheid dat hij reed met een rechter voorband die niet aan de wettelijke eisen voldeed van invloed is geweest op het ontstaan van de aanrijding.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststaande feiten
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De verdachte is betrokken geweest bij een verkeersongeval op 14 december 2020, omstreeks 14:30 uur, op de Prins Hendrikbrug, die is gelegen in de Oranjelaan in Dordrecht. Hij kwam met zijn auto aanrijden over de Oranjelaan in de richting van de Merwedestraat en kwam op het brugdek van de Prins Hendrikbrug op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer terecht. Hij kwam vervolgens haaks op die rijbaan en botste met de linkerzijde tegen de voorzijde van de tegemoetkomende personenauto met aanhanger, bestuurd door het slachtoffer [slachtoffer02] .
Bij deze aanrijding zijn de inzittenden van beide voertuigen gewond geraakt. De broer van de verdachte, het slachtoffer [slachtoffer01] , die als passagier bij hem in de auto zat, heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen, bestaande uit een breuk in het bekken. [slachtoffer02] had als gevolg van de aanrijding blauwe plekken en kneuzingen. De verdachte heeft ook zelf (zeer) zwaar lichamelijk letsel opgelopen bij deze aanrijding.
Is er schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 WVW (feit 1 primair)?
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat sprake is van schuld kan niet zonder meer uit de ernst van de gevolgen van een ongeval worden afgeleid. Ook behoeft een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer nog geen schuld op te leveren. Om een aanmerkelijke, dan wel een sterkere mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vast te kunnen stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle vaststaande feiten en omstandigheden van het geval.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Drie getuigen van het ongeval (de getuigen [getuige01] , [getuige02] en [getuige03] ) hebben verklaard over het verkeersongeval en over het rijgedrag van de verdachte kort voor dit verkeerongeval, onder meer over de opvallende hoge snelheid waarmee hij toen heeft gereden. Deze getuigen reden zelf ook op de Oranjelaan en hebben het ongeval zien gebeuren. [getuige01] reed met zijn auto achter de verdachte (met nog één auto ertussen) en [getuige02] reed op de fiets op het fietspad naast de rijbaan en zag de verdachte kort voor het ongeval voorbij rijden in de richting van de Prins Hendrikbrug. [getuige03] reed met zijn auto op de Prins Hendrikbrug direct achter de auto van het slachtoffer [slachtoffer02] .
Zoals de verdediging heeft aangevoerd zijn er verschillen in de verklaringen van deze getuigen, maar de rechtbank acht deze verschillen verklaarbaar gelet op de verschillende (waarnemings)posities van deze getuigen en de wijze waarop zij deelnamen aan het verkeer. De rechtbank is van oordeel dat deze relatief kleine verschillen de betrouwbaarheid van hun verklaringen daarom juist versterken. Daarnaast vinden deze verklaringen ondersteuning in objectief bewijs, namelijk de processen-verbaal van twee verbalisanten, die afzonderlijk van elkaar de camerabeelden van een woonhuis waarop de passerende auto’s te zien zijn, hebben bekeken. Beide verbalisanten hebben vastgelegd dat zij op de beelden de verdachte aanzienlijk sneller zien rijden dan de andere passerende auto’s. De rechtbank zal deze getuigenverklaringen en deze processen-verbaal van bevindingen dan ook gebruiken voor het bewijs.
Op basis van deze bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte met een fors hogere snelheid heeft gereden dan ter plekke toegestaan en in de gegeven verkeersomstandigheden verantwoord was.
Deze te hoge snelheid heeft naar het oordeel van de rechtbank in wezenlijke mate bijgedragen aan het verliezen van de controle over (de besturing van) het voertuig. Uit onder andere de verklaringen van getuigen en de bevindingen van de Verkeersongevallenanalyse (hierna: de VOA) naar de aangetroffen situatie en de sporen op de weg, blijkt dat de verdachte vlak voor de Prins Hendrikbrug de controle over zijn auto kwijtraakte en in een slip raakte. Als gevolg daarvan reed of gleed hij op de Prins Hendrikbrug over de doorgetrokken streep en kwam hij zo op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer terecht, met de aanrijding tot gevolg.
Uit het onderzoek door de VOA is niet gebleken van andere factoren die van invloed kunnen zijn geweest op ontstaan van het verkeersongeval. Er is geen infrastructurele oorzaak, die ten grondslag kan hebben gelegen aan het ontstaan van het ongeval. Ook was geen sprake van bijzondere weersomstandigheden, die daarop van invloed zouden kunnen zijn geweest. Het was licht en geheel bewolkt. Het wegdek was nat/vochtig, maar schoon. Mogelijk dat dat natte wegdek een versterkende rol heeft gespeeld in het verliezen van de controle over het voertuig, maar die omstandigheid komt volledig voor rekening van verdachte en had juist een reden moeten zijn om met een op de situatie ter plaatse aangepaste lagere snelheid naar de bocht en de brug te rijden. Er was geen sprake van spoorvorming, waardoor het weg- en stuurgedrag alsmede de stabiliteit van de auto van de verdachte negatief zou kunnen zijn beïnvloed. Ook was de bocht in de weg overzichtelijk en er waren geen zichtbeperkende obstakels. Verder zijn er geen rijtechnische gebreken geconstateerd, die ten grondslag hebben kunnen liggen aan het ontstaan van het ongeval.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat sprake is van een causaal verband tussen de door de verdachte gereden te hoge snelheid, het verliezen van de controle over zijn voertuig en het geraken op de weghelft van de tegenliggers, en dus het verkeersongeval.
Voornoemde gedragingen van de verdachte, in samenhang bezien, zijn naar hun aard en ernst zodanig dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte
aanmerkelijkonvoorzichtig heeft gereden. Het door de verdachte veroorzaakte verkeersongeval, waarbij bij het slachtoffer [slachtoffer01] (de broer van de verdachte) zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, is gelet op het voorgaande aan zijn schuld als bedoeld in artikel 6 WVW te wijten. Het onder 1 primair ten laste gelegde is daarom wettig en overtuigend bewezen.
Is er (tevens) sprake van overtreding van artikel 5 WVW (feit 2)?
De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich door deze gedragingen heeft schuldig gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW. Hij heeft door zijn verkeersgedrag in bredere zin gevaar op de weg veroorzaakt. Dit gevaar voor andere weggebruikers heeft zich daadwerkelijk verwezenlijkt in het verkeersongeval, waarbij het slachtoffer [slachtoffer02] gewond is geraakt.
Overig
De omstandigheid dat de rechter voorband van de auto van de verdachte niet voldeed aan de wettelijke vereisten, wordt niet in de bewezenverklaring meegenomen omdat deze omstandigheid volgens de VOA geen invloed heeft gehad op het ontstaan van het ongeval.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair.
hij op of 14 december 2020 te Dordrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig aanmerkelijk, onvoorzichtig te rijden op de Oranjelaan en (vervolgens) op de in d(i)e Oranjelaan gelegen Prins Hendrikbrug, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte toen daar,
- heeft gereden met een, mede gelet op de bocht in de genoemde weg, te hoge snelheid en
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en/of waarover deze vrij was en
- zijn voertuig niet onder controle heeft gehouden en in een slip is geraakt en
- over de doorgetrokken streep in genoemde weg is gereden en gegleden en
- ( aldus) de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is opgereden en opgegleden en
- ( daarbij) een tegemoetkomende personenauto niet heeft laten voorgaan en
- ( vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die personenauto,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer01] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in het bekken, werd toegebracht.
2.
hij op of 14 december 2020 te Dordrecht als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, op de Oranjelaan en (vervolgens) op de in die Oranjelaan gelegen Prins Hendrikbrug,
- heeft gereden met een, mede gelet op de bocht in de genoemde weg en
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
- zijn voertuig niet onder controle heeft gehouden en in een slip is geraakt en
- over de doorgetrokken streep in genoemde weg is gereden en gegleden en
- ( aldus) de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is opgereden en opgegleden en
- ( daarbij) een tegemoetkomende personenauto niet heeft laten voorgaan en
- ( vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die personenauto,
en waardoor [slachtoffer02] gewond is geraakt,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1 primair.
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
2.
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen in het verkeer en heeft daarmee gevaar op de weg gecreëerd en een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Hij heeft met onder de concrete omstandigheden aanzienlijk te hoge snelheid gereden en heeft daardoor niet tijdig gereageerd of kunnen reageren op de verkeerssituatie op de weg voor hem, is daardoor op de rijstrook van het tegemoetkomende verkeer terechtgekomen en is daar in botsing gekomen met een hem tegemoetkomende auto. De bestuurder van deze auto had lichte verwondingen. De broer van de verdachte, die bij de verdachte in de auto zat, liep hierbij zwaar lichamelijk letsel op. Hij had een breuk in zijn bekken, waar hij lange tijd de gevolgen van heeft ondervonden. Ten tijde van zijn verhoor bij de politie op 1 juli 2021, ruim een half jaar na het ongeval, was hij hiervoor nog steeds onder behandeling bij de fysiotherapie, had hij nog pijn en kon hij niet goed lopen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Daarnaast neemt de rechtbank in strafmatigende zin in aanmerking dat de verdachte bij dit verkeersongeval zelf ook zwaargewond is geraakt en dit ongeval grote gevolgen voor hem heeft gehad. Uit de medische informatie/letselbeschrijving in het dossier blijkt dat hij een klaplong, een hersenbloeding, een verwonding in zijn gezicht en een breuk in zijn enkel had. In verband met genoemde breuken moest hij meerdere keren worden geopereerd. Ook was sprake van een langdurige revalidatie (onder behandeling van een fysiotherapeut). Het heeft ongeveer acht maanden geduurd, voordat hij zelfstandig, zonder hulpmiddelen, kon staan en lopen, en hij kon pas na anderhalf à twee jaar weer gaan werken. Op dit moment kan hij zijn werk lichamelijk weer goed uitvoeren. Hij kan echter niet meer sporten zoals hij voorheen deed.
Verder is door de verdachte en zijn raadsvrouw aangevoerd dat hij voor zijn werk (als autopoetser/zzp-er) afhankelijk is van zijn rijbewijs. Ook dit wordt meegewogen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf en het onder 2 bewezen verklaarde feit betreft een overtreding. Dit brengt mee dat voor beide strafbare feiten een aparte straf moeten worden opgelegd.
Bij het bepalen van de straffen is gekeken naar straffen die eerder in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd, en is verder gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting ten aanzien van overtreding van artikel 6 WVW, zoals geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
Ten aanzien van feit 1
In genoemde oriëntatiepunten voor straftoemeting is voor overtreding van artikel 6 WVW waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden als uitgangspunt opgenomen.
Gelet op de ernst van het onder 1 primair bewezen feit acht de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, met name de grote gevolgen van het ongeval voor hemzelf, en het tijdsverloop sinds het ongeval, ziet de rechtbank geen reden om daarnaast nog een taakstraf op te leggen. Ook zal de rijontzegging geheel voorwaardelijk worden opgelegd. De rechtbank ziet wel aanleiding om deze rijontzegging te bepalen op een langere duur. Deze voorwaardelijke straf dient er ook toe om bij de verdachte het belang van een verantwoorde rijstijl door te laten dringen en aldus te bereiken dat hij niet opnieuw in of buiten het verkeer een strafbaar feit zal begaan.
Alles afwegend acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.
Ten aanzien van feit 2
Anders dan voor het onder feit 1 tenlastegelegde feit acht de rechtbank hier, mede gelet op wat in soortgelijke gevallen wordt opgelegd, een onvoorwaardelijke geldboete passend en geboden. Daar waar normaliter een geldboete van € 500,= wordt opgelegd, matigt de rechtbank dit bedrag gelet op het tijdsverloop. Voor dit feit acht de rechtbank een geldboete van € 400,= passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 6, 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
ontzegtde verdachte ten aanzien
van het onder1 primair bewezen verklaarde feitde bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat (vul de feitaanduidingen in)de(vul de feitaanduidingen in)ze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene (vul de feitaanduidingen in)voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit tot een geldboete van € 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. E.A. Poppe-Gielesen en C.J.L. van Dam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 14 december 2020 te Dordrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuigen (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de ten dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de Oranjelaan en/of (vervolgens) op de in d(i)e Oranjelaan gelegen Prins Hendrikbrug, welk genoemd al dan niet roekeloos rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte toen daar,
- heeft gereden met een, mede gelet op de bocht in de genoemde weg, te hoge snelheid en/of
- ( daarbij) heeft gereden met een rechter voorband die niet aan de wettelijke eisen voldeed en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en/of waarover deze vrij was en/of
- zijn voertuig niet onder controle heeft gehouden en/of in een slip is geraakt en/of
- over de doorgetrokken streep in genoemde weg is gereden en/of gegleden en/of
- ( aldus) de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is opgereden en/of opgegleden en/of
- ( daarbij) een tegemoetkomende personenauto niet heeft laten voorgaan en/of
- ( vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met een tegemoetkomende / die personenauto,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer01] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in het bekken, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 december 2020 te Dordrecht als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, op de Oranjelaan en/of (vervolgens) op de in die Oranjelaan gelegen Prins Hendrikbrug,
- heeft gereden met een, mede gelet op de bocht in de genoemde weg, te hoge snelheid en/of
- ( daarbij) heeft gereden met een rechter voorband die niet aan de wettelijke eisen voldeed en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en/of waarover deze vrij was en/of
- zijn voertuig niet onder controle heeft gehouden en/of in een slip is geraakt en/of
- over de doorgetrokken streep in genoemde weg is gereden en/of gegleden en/of
- ( aldus) de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is opgereden en/of opgegleden en/of
- ( daarbij) een tegemoetkomende personenauto niet heeft laten voorgaan en/of
- ( vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met een tegemoetkomende / die personenauto,
en/of waardoor [slachtoffer01] gewond is geraakt,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)
2
hij op of omstreeks 14 december 2020 te Dordrecht als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, op de Oranjelaan en/of (vervolgens) op de in die Oranjelaan gelegen Prins Hendrikbrug,
- heeft gereden met een, mede gelet op de bocht in de genoemde weg, te hoge snelheid en/of
- ( daarbij) heeft gereden met een rechter voorband die niet aan de wettelijke eisen voldeed en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en/of waarover deze vrij was en/of
- zijn voertuig niet onder controle heeft gehouden en/of in een slip is geraakt en/of
- over de doorgetrokken streep in genoemde weg is gereden en/of gegleden en/of
- ( aldus) de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is opgereden en/of opgegleden en/of
- ( daarbij) een tegemoetkomende personenauto niet heeft laten voorgaan en/of
- ( vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met een tegemoetkomende / die
personenauto,
en/of waardoor [slachtoffer02] gewond is geraakt,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)