ECLI:NL:RBROT:2023:2713

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
10/223065-22 vordering TUL VV: 10/115096-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Straatroof in vereniging, voorhanden hebben vuurwapen en munitie, en bezit (handels)hoeveelheid hasjiesj

Op 23 maart 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder straatroof in vereniging, het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, en het bezit van een (handels)hoeveelheid hasjiesj. De verdachte, geboren op [geboortedatum01] en ingeschreven op het adres [adres01], was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. Tijdens de zitting op 9 maart 2023 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van 20 maanden eiste, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waaronder de diefstal van een tas met daarin € 2.800,- en een rijbewijs, gepleegd met geweld en bedreiging. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Daarnaast werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen van € 7.376,53, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van 2 maanden, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/223065-22
Parketnummer vordering TUL VV: 10/115096-21
Datum uitspraak: 23 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [plaats01],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI [detentieadres01] ,
raadsman mr. D. Fontein, advocaat te Koog aan de Zaan.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 maart 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. X.C. van Balen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van
28 februari 2023;
- tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel van 2 maanden in de zaak met parketnummer 10/115096-21.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feiten 2 en 3
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend en de verdediging heeft zich daarop aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde blijkt uit de inhoud van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 30 maart 2022 te Rotterdam,
op de openbare weg, te weten de Curieplaats,
tezamen en in vereniging met een ander, een (schouder)tas (merk Dior) met daarin een geldbedrag van in totaal € 2.800,- en
een rijbewijs op naam van [aangever01] en een ADR-certificaat op naam van [aangever01] ,
die aan [aangever01] toebehoorden,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [aangever01] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- meerderevuurwapens te trekken en te tonen aan voornoemde [aangever01] en
- een mes te tonen aan voornoemde [aangever01] en voornoemd mes tegen een been van voornoemde [aangever01] te houden en- aan voornoemde [aangever01] de dreigende woorden toe te voegen - zakelijk weergegeven - dat voornoemde [aangever01] geld moest geven aan verdachte en/of zijn mededader, anders zouden verdachte en/of zijn mededader steken en/of schieten,
en
- met een vuurwapen en met een mes en met gebalde vuisten in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd van voornoemde [aangever01] te slaan en/of te stompen;
2.
hij op 2 december 2022 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Zastava, model M70 en kaliber 7.65 mm en
(voor dat vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet van de Categorie III te weten, 9 kogelpatronen, kaliber 7.65 mm,
voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 2 december 2022 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
99,5gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg, en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
3.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich, in de proeftijd na een eerdere veroordeling voor een gewapende straatroof, samen met een ander schuldig gemaakt aan een straatroof. Ze hebben een verkoper van lachgas naar een locatie gelokt om hem daar te beroven. De verdachte heeft samen met een mededader een tas met daarin onder meer een bedrag van € 2.800 van de aangever weggenomen. De verdachte en de mededader waren daarbij in het bezit van een tweetal vuurwapens en een mes waarmee zij de aangever hebben bedreigd. Tevens hebben zij hem met de vuurwapens op zijn hoofd geslagen waardoor hij letsel heeft opgelopen.
Uit de verklaring van het slachtoffer ter zitting blijkt dat deze straatroof veel impact op hem heeft gehad.
Ondanks pogingen van de rechtbank om met de verdachte in gesprek te raken over de beschuldiging, waarmee hij respect had getoond voor het slachtoffer en diens verklaring ter zitting over de impact van de straatroof voor hem, is de verdachte blijven zwijgen.
De verdachte heeft met zijn gedrag laten zien dat hij geen inlevingsvermogen wil tonen en geen rekening wil houden met de gevolgen van zijn handelen voor anderen. De verdachte lijkt zo verhard, en de rechtbank vindt dat zorgelijk. Ook is het zo dat straatroven in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving opleveren. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
Daarnaast bleek na zijn aanhouding dat de verdachte in zijn slaapkamer een vuurwapen met munitie en een (handels)hoeveelheid hasjiesj voorhanden had.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
13 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaring van deskundige op de terechtzitting
Reclassering Nederland (RN) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
28 februari 2023. De Jeugdreclassering (JBBR) heeft op dezelfde datum een briefadvies opgesteld. JBRR heeft overleg gehad met de RN en kan zich vinden in hun visie en bijbehorende strafadvies. Dit rapport houdt het volgende in.
Er zijn geen indicaties voor de toepassing van het jeugdstrafrecht en om die reden adviseert de reclassering het volwassenenstrafrecht toe te passen. JBRR ondersteunt de voortzetting van de reclasseringsmaatregel bij RN.
De verdachte toont weinig inzicht en openheid over de tenlastelegging. Op de praktische leefgebieden komen geen noemenswaardige problemen naar voren. De verdachte heeft sinds eind 2021 een begeleidingstraject bij de jeugdreclassering, die aandacht heeft voor zijn sociale omgeving en behoud van dagbesteding. De verdachte volgde school, had een positieve vrijetijdsbesteding en een vriendin. Ook komen er geen zorgen naar voren rondom zijn opvoed- en thuissituatie. De verdachte woonde bij zijn moeder en hij zou thuis regels hebben. Er zijn geen aanwijzingen voor middelengebruik en of schuldenproblematiek.
De jeugdreclassering spreekt over meerdere beschermende factoren.
De zorgen zijn gericht op de ogenschijnlijke stabiliteit en aanwezigheid van beschermende factoren, in tegenstelling tot het ernstige geweldsdelict. Bij een bewezenverklaring ziet de reclassering risicofactoren in het sociale netwerk waar de verdachte in verkeert.
De reclassering heeft onvoldoende zicht gekregen op verdachtes rol hierbinnen en mogelijk onderliggende redenen.
Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen, een contactverbod met aangever en meewerken aan de HIT-aanpak.
Namens JBRR heeft [naam01] ter terechtzitting aanvullend naar voren gebracht dat er geen pedagogische meerwaarde bestaat voor de inzet van jeugdreclassering.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] ter zake van het onder
1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.836,53 aan materiële schade en een vergoeding van € 15.000 aan immateriële schade.
De moeder van de verdachte vraagt een vergoeding van € 17.500 wegens geleden affectieschade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de schadeposten tas, geld, aanvraag rijbewijs en taxikosten en heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de overige schadeposten. De gevorderde affectieschade door moeder komt niet voor vergoeding in aanmerking en dient te worden afgewezen.
Toewijzing van de immateriële schade voor het bedrag van € 1.750 komt de officier van justitie billijk voor.
Het toewijsbare bedrag van in totaal € 6.544 dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en daarnaast dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft de affectieschade en de immateriële schadevergoeding op hetzelfde standpunt gesteld als de officier van justitie.
Ten aanzien van de tas en het geld heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het rijbewijs is toewijsbaar tot een bedrag van € 44,65.
De benadeelde partij dient in de overige posten niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat die onvoldoende zijn onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
Affectieschade
[naam02] , de moeder van het slachtoffer, heeft vergoeding van affectieschade gevorderd ter hoogte van € 17.500,-. Dit is tevens het bedrag dat op grond van het Besluit Vergoeding Affectieschade geldt voor ouders van een meerderjarig, niet thuiswonend, kind dat als gevolg van een misdrijf ernstig en blijvend letsel heeft. Nu niet is gebleken van ernstig en blijvend letsel bij het slachtoffer zal deze vordering worden afgewezen.
Materiële schade
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadeposten
- behoudens de post
reiniging auto- de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, zal de vordering worden toegewezen met dien verstande dat voor de post
rijbewijseen bedrag van € 44 voor vergoeding in aanmerking komt.
Het resterende deel van de vordering van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.750. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontbreken. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 30 maart 2022.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 7.376,53 vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 14 oktober 2021 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal met geweld veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 5 maanden, waarvan een gedeelte groot 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 29 oktober 2021.
9.2.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met aangever [aangever01] en met medeverdachte [medeverdachte01] , gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
2. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
3. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van een nader door de reclassering te bepalen zorgverlener zoals Fivoor voor zijn problematiek zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de verantwoord vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
4. de veroordeelde zal verblijven in de instelling voor begeleid wonen, of een soortgelijke instelling, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de directeur van die instelling verantwoord vindt;
5. de veroordeelde zal meewerken aan de HIT-aanpak; een persoonsgerichte aanpak van plegers van overvallen, straatroven en woninginbraken;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[aangever01] , te betalen een bedrag van
€ 7.376,53 (zegge: zevenduizenddriehonderdzevenenzestig euro en drieënvijftig eurocent), bestaande uit
€ 5.626,53 aan materiële schade en € 1.750 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af de vordering tot vergoeding van affectieschade van de benadeelde partij
[benadeelde partij01] ;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [aangever01] te betalen
€ 7.376,53 (zegge: zevenduizenddriehonderdzevenenzestig euro en drieënvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 7.376,53niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
71 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van de bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. I.M.A. Hinfelaar en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 23 maart 2023.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 30 maart 2022 te Rotterdam,
op/aan de openbare weg, te weten de Curieplaats, althans op/aan een openbare weg,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een (schouder)tas (merk Dior) met daarin een geldbedrag van in totaal € 2.800,- en/of
een rijbewijs op naam van [aangever01] en/of een ADR-certificaat op naam van [aangever01] ,
in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [aangever01] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [aangever01] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- meerdere, althans een, vuurwapen(s), althans op (een) vuurwapen(s) gelijkende voorwerp(en), te trekken en/of te tonen aan voornoemde [aangever01] en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen aan voornoemde [aangever01] en/of voornoemd mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, tegen een been van voornoemde [aangever01] te houden en/of
- aan voornoemde [aangever01] de dreigende woorden toe te voegen - zakelijk weergegeven - dat voornoemde [aangever01] geld moest geven aan verdachte en/of zijn mededader, anders zouden verdachte en/of zijn mededader steken en/of schieten,
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en/of met een mes en/of met gebalde vuisten in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd van voornoemde [aangever01] te slaan en/of te stompen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 2 december 2022 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Zastava, model M70 en kaliber 7.65 mm en/of
(voor dat vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet van de Categorie III te weten, 9 kogelpatronen, kaliber 7.65 mm,
voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
3.
hij op of omstreeks 2 december 2022 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 109,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
(art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet)