ECLI:NL:RBROT:2023:2712

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
10/313951-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met levensgevaar voor omwonenden en oplegging van gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 23 maart 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 november 2022 opzettelijk brand heeft gesticht bij de woning van een aangever. De verdachte, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was, heeft brand gesticht door een plant en een deurmat in brand te steken met een brandversnellend middel. Dit leidde tot gemeen gevaar voor de woning en de omliggende woningen, en er was levensgevaar voor de bewoners. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend, en de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een klinische opname in een zorginstelling en ambulante behandeling voor haar psychische en verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft ook een maatregel tot beperking van de vrijheid opgelegd, die inhoudt dat de verdachte zich gedurende 2 jaar niet mag ophouden in de buurt van de woning van de aangever en geen contact met hem mag hebben.

De benadeelde partijen hebben schadevergoeding gevorderd, die door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de benadeelde partij [benadeelde partij02] € 3.439,16 en de benadeelde partij [benadeelde partij01] € 762,05 moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen integraal toegewezen, met uitzondering van enkele onderdelen die niet voldoende onderbouwd waren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/313951-22
Datum uitspraak: 23 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres01] ,
[postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
PI [detentieadres01] ,
raadsman mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 maart 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. X.C. van Baalen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van 3 maart 2023 en de dadelijke uitvoerbaarheid van die voorwaarden;
  • oplegging van de maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht en dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend; de verdediging heeft geen verweer gevoerd dat tot vrijspraak leidt. Het feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 30 november 2022 te [plaats01] ,
opzettelijk brand heeft gesticht aan/nabij een (voor)deur van een portiekwoning aan de [adres02] ,
door een zich voor/nabij die (voor)deur bevindende plant en een deurmat en een
brandversnellend middel aan te steken met een lucifer, ten gevolge waarvan die genoemde goederen en voornoemde (voor)deur geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en omliggende woningen en het gebouw waar die woning deel van uitmaakt ende zich in die woning en gebouw bevindende goederen te duchten was,
en
levensgevaar voor de zich op dat moment in voornoemde woning en omliggende woning
enbevindende personen/bewoners, te weten [naam01] en [naam02] , en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich op dat moment in voornoemde woning en/of omliggende woning
enbevindende personen/bewoners, te weten [naam01] en [naam02] , te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft brand gesticht bij de woning van aangever, met wie zij kortstondig een relatie had, terwijl zij wist dat hij thuis was. De verdachte heeft verklaard dat zij met aangever wilde praten. Als aangever daartoe niet bereid was, had de verdachte zich voorgenomen “plan B” uit te voeren, inhoudende dat zij brand zou stichten bij de woning van aangever. De verdachte had daartoe lucifers en wasbenzine meegenomen. Toen aangever de deur niet opende voor de verdachte heeft zij haar plan B uitgevoerd door voor de voordeur van aangever een deurmat en een plant in brand te steken. Door het gebruik van een brandversnellend middel vatte de plant snel en heftig vlam. De verdachte is daarop direct weggegaan. De brand heeft tot een grote rookontwikkeling in het trappenhuis geleid. Meerdere bewoners zagen daardoor hun enige vluchtroute afgesneden en waren genoodzaakt naar hun balkon te vluchten. De brandweer heeft hen met een hoogwerker uit hun benarde positie kunnen bevrijden.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij door haar handelen volledig voorbij is gegaan aan de lichamelijke en psychische integriteit van deze medebewoners. In dit geval zijn de gevolgen van de brand beperkt gebleven, maar gelet op de onvoorspelbaarheid en ongecontroleerde ontwikkeling van brand in het algemeen, had het ook anders kunnen lopen. De rechtbank rekent het verdachte tevens aan dat zij heeft aangegeven (en daarbij ook blijft) geen spijt van haar handelen te hebben ten opzichte van [naam01] .
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
13 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
7.3.2.
Rapportages
Psycholoog [naam03] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 28 februari 2023. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte lijdt aan een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis (gemengde persoonlijkheidstrekken, borderline en narcistische trekken) en een stoornis in alcoholgebruik, matig, thans in gereguleerde omgeving. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde, zodat de verdachte haar wil verminderd kon bepalen. Het advies is om de verdachte het ten laste gelegde dan ook in verminderde mate toe te rekenen.
De psycholoog acht het noodzakelijk dat het alcoholprobleem van de verdachte wordt bestreden en dat een toezicht op het functioneren van de verdachte wordt uitgevoerd.
Indien een behandeling wordt ingezet vormen vooral het alcoholmisbruik, de agressie- en impulsregulatie en de frustratietolerantie belangrijke aangrijpingspunten daarvoor.
Gestreefd zal moeten worden naar een goed gestructureerde en gepersonaliseerde behandeling en begeleiding van alcoholmisbruik en impulsregulatie. Klinische en vervolgens ambulante behandeling en begeleiding kunnen daarbij worden ingezet.
Het meest aangewezen juridisch kader om een klinische en vervolgens ambulante begeleiding en behandeling te realiseren, zijn de bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
De psycholoog heeft met zijn brief van 8 maart 2023 aan het Openbaar Ministerie zijn advies nader onderbouwd om te starten met klinische behandeling als eerste stap na het penitentiaire regime, waarna een ambulante behandeling kan volgen.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 3 maart 2023. Dit rapport houdt het volgende in.
Positieve factoren zijn het gegeven dat de verdachte over een eigen woning beschikt, dat ze voor detentie over een vorm van dagbesteding beschikte (hetgeen ze vermoedelijk weer kan oppakken na haar detentie) en dat ze geen financiële problemen heeft.
Hoewel de verdachte uitgebreid bekend is met hulpverlening/behandeling, is haar problematiek nog onvoldoende behandeld. Daarmee is er kans op recidive aanwezig. Haar houding ten opzichte van behandeling is ambivalent, de motivatie is slechts ten dele intrinsiek. Een ambulante behandeling bij een forensische (verslavings)instelling in een juridisch kader met bijzondere voorwaarden wordt noodzakelijk geacht teneinde de kans op recidive in te perken. Geadviseerd wordt de behandelverplichting als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusie van de psycholoog gedragen worden door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee zij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Evenwel kan, gezien de ernst van het feit, niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Brandstichting is een ernstig misdrijf en rechtvaardigt dan ook in beginsel een bestraffing met een vrijheidsstraf. Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte behandeld wordt voor haar alcoholgebruik en psychische problematiek. Het is in het belang van de verdachte maar zeker ook in belang van de maatschappij dat zij behandeld wordt zodat voorkomen wordt dat iets dergelijks nog een keer gebeurt. Om die reden zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan bijzondere voorwaarden koppelen. De bijzondere voorwaarden houden in dat verdachte zich klinisch moet laten opnemen in een zorginstelling gevolgd door een ambulante behandeling en een meldplicht bij, en met toezicht door de reclassering. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, inhoudende een alcoholverbod, een klinische opname in een zorginstelling, een ambulante behandelverplichting en het op te leggen reclasseringstoezicht met een meldplicht, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 2 jaar opgelegd, inhoudende een gebiedsverbod voor de [adres02] en een contactverbod met aangever [aangever01] .
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [aangever01] wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

Ter zake van het ten laste gelegde feit hebben de volgende benadeelde partijen zich in het geding gevoegd:
De benadeelde partij [benadeelde partij01] vordert een vergoeding van € 462,05 aan materiële schade en een vergoeding van € 300,- aan immateriële schade.
De benadeelde partij [benadeelde partij02] vordert een vergoeding van € 2.839,16 aan materiële kosten en een vergoeding van € 600,- aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
Beide vorderingen komen voor integrale toewijzing in aanmerking.
8.2.
Standpunt verdediging
De benadeelde partij [benadeelde partij02] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard voor wat betreft de schadepost verlies van arbeidsvermogen omdat de onderbouwing ontbreekt. Ten aanzien van de posten deur, jas en reiskosten wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het immateriële gedeelte van de vordering kan worden toegewezen.
De benadeelde partij [benadeelde partij01] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard voor wat betreft het materiële gedeelte van zijn vordering omdat de onderbouwing ontbreekt.
Het immateriële gedeelte van de vordering kan worden toegewezen.
8.3.
Beoordeling
Benadeelde partij [benadeelde partij02]
Vast is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De materiële schade is genoegzaam onderbouwd en de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor zodat alle schadeposten zullen worden toegewezen.
Benadeelde partij [benadeelde partij01]
Vast is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De materiële schade komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor zodat alle schadeposten zullen worden toegewezen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 30 november 2022.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij02] een schadevergoeding betalen van
€ 3.439,16, vermeerderd met de wettelijke rente.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij01] een schadevergoeding betalen van € 762,05, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als
algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als
bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Stichting Verslavingsreclassering GGZ, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van alcohol, onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek en/of ademonderzoek (blaastest), gedurende de proeftijd;
3. de veroordeelde zal zich voor behandeling van haar psychische en verslavingsproblematiek klinisch laten opnemen in een te indiceren zorginstelling, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling (Antes of een soortgelijke instelling) worden gegeven, gedurende een periode van maximaal zes maanden, of zoveel korter als de (geneesheer-) directeur van die instelling in overleg met de reclassering wenselijk en verantwoord vindt en gedraagt zich naar de voorschriften en aanwijzingen door haar behandelaars te geven;
4. de veroordeelde zal zich na de klinische opname gedurende de proeftijd onder ambulante behandeling stellen van een nader door de reclassering te bepalen zorgverlener (instelling voor forensische (verslavings)zorg) voor haar psychische en verslavingsproblematiek zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt, of zoveel korter als de reclassering wenselijk en verantwoord vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal gedurende de proeftijd medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 (twee) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
- zich te onthouden van direct of indirect contact met [aangever01] ,
- zich niet op te houden aan de [adres02] ,
gedurende 2 (twee) jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 7 (zeven) dagen, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij02] , te betalen een bedrag van € 3.439,16
(zegge: drieduizend vierhonderd negenendertig euro en zestien eurocent), bestaande uit € 2.839,16 aan materiële schade en € 600,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij02] te betalen
€ 3.439,16 (zegge: drieduizend vierhonderd negenendertig euro en zestien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.439,16 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
40 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van € 762,05
(zegge: zevenhonderdtweëenzestig euro en vijf eurocent), bestaande uit € 462,05 aan materiële schade en € 300,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen € 762,
05 (zegge: zevenhonderdtweëenzestig euro en vijf eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 762,05 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
15 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. I.M.A. Hinfelaar en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 23 maart 2023.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 30 november 2022 te [plaats01]
opzettelijk brand heeft gesticht aan/nabij een (voor)deur van een portiekwoning aan de [adres02] ,
door een zich voor/nabij die (voor)deur bevindende plant en/of een deurmat en/of een
brandversnellend middel aan te steken met een lucifer, althans open vuur in aanraking te brengen met een plant en/of een (deur)mat en/of een brandversnellend middel, althans met een brandbare stof,
ten gevolge waarvan die genoemde goederen en/of voornoemde (voor)deur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of omliggende woningen en/of het gebouw waar die woning deel van uitmaakt en/of de zich in die woning en/of gebouw bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was,
en/of
levensgevaar voor de zich op dat moment in voornoemde woning en/of omliggende woning bevindende personen/bewoners, te weten [naam01] en/of [naam02] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich op dat moment in voornoemde woning en/of omliggende woning bevindende personen/bewoners, te weten [naam01] en/of [naam02] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)