ECLI:NL:RBROT:2023:2711

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
10/314008-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezit van cocaïne, witwassen en voorhanden hebben van een ploertendoder

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 30 november 2022 in [plaats01] werd aangehouden. De verdachte werd beschuldigd van het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, het witwassen van een geldbedrag van € 4.440,- en het voorhanden hebben van een ploertendoder. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk ongeveer 1.843 gram cocaïne in zijn bezit had, wat in strijd is met de Opiumwet. Daarnaast werd vastgesteld dat het geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf, aangezien de verdachte niet kon aantonen dat het geld legaal was verkregen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de schadelijkheid van harddrugs en de rol van witwassen in de ondermijning van de legale economie. De verdachte had eerder al veroordelingen voor soortgelijke feiten, wat meegewogen werd in de strafmaat. De rechtbank verklaarde ook dat de in beslag genomen geldbedragen verbeurd werden verklaard en dat de ploertendoder onttrokken werd aan het verkeer, gezien de illegale status ervan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/314008-22
Datum uitspraak: 23 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
PI [detentieadres01] ,
raadsvrouw mr. L.V. Romme, advocaat te Breda.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 maart 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T. Rethmeijer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geld (€ 4.440).

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaarding feiten 1, 2 en 3
4.1.1.
Standpunt verdediging
In het vooronderzoek is er op twee momenten sprake van een vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Ten eerste is de verdachte stelselmatig en zonder verdenking in de zin van artikel 27 Sv geobserveerd. Alle handelingen van de verbalisanten, waaronder het volgen van verdachte op straat, zijn niet te verantwoorden met een beroep op artikel 3 van de Politiewet (hierna: PW). Er is geen bevel tot stelselmatige observatie door de officier van justitie afgegeven.
Ten tweede hadden verbalisanten op het moment dat zij in de slaapkamer van de verdachte een weegschaal met wit residu aantroffen de situatie moeten bevriezen in afwachting van een machtiging doorzoeking van de rechter-commissaris. Op dat moment ontstond er immers een verdenking op basis van de Opiumwet.
Beide vormverzuimen getuigen van een onzorgvuldige handelswijze van de verbalisanten waarmee rekening gehouden dient te worden bij het bepalen van de hoogte van de strafmaat.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank merkt allereerst op dat de verbalisanten bevoegd waren om het voertuig te volgen teneinde dit te controleren op grond van de informatie die zij verkregen uit het ANPR-systeem. Observaties waarvoor geen machtiging is gegeven als bedoeld in artikel 126g Sv, kunnen onrechtmatig zijn indien zij in verband met de plaats waar zij zijn uitgevoerd, de duur, intensiteit en frequentie ervan, alsmede het gebruik van technische hulpmiddelen, geschikt zijn om een min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de betrokkene. Indien dat niet het geval is, kan de met het observeren samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als zo beperkt worden beschouwd dat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in art. 3 PW, daarvoor voldoende legitimatie biedt. Dit zal in het bijzonder het geval zijn indien de observaties slechts in een bepaald gebied en kortstondig worden uitgevoerd, naar aanleiding van omstandigheden waaruit redelijkerwijs een verhoogde kans op strafbare feiten kan worden afgeleid. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak het volgen van het voertuig, alsook het volgen van de verdachte, onder de geschetste omstandigheden niet geschikt was om een min of meer compleet beeld te krijgen van bepaalde aspecten van het leven van de verdachte en dat dus van ‘stelselmatige’ observatie geen sprake was. De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte – zou daar sprake van zijn - betreft slechts een lichte inbreuk zodat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in artikel 3 PW, daarvoor voldoende legitimatie biedt. Of in dit geval sprake was van een verdenking van een strafbaar feit doet in dit kader niet ter zake, aangezien die eis slechts geldt indien stelselmatig wordt geobserveerd als bedoeld in art. 126g Sv.
Verbalisanten hebben de woning [adres01] te [plaats01] betreden in verband met mogelijke gevaarzetting op grond van de Wet wapens en munitie, in het bezit van een machtiging tot binnentreden woning op grond van artikel 49 van die wet. In de slaapkamer van de verdachte werd een weegschaal met wit residu gezien en een rugtas met 5,5 plakken vermoedelijk cocaïne. De situatie is vervolgens bevroren in afwachting van een machtiging doorzoeking van de rechter-commissaris op grond van de Opiumwet. Na verkrijging van die machtiging en opening van de doorzoeking door de rechter-commissaris is verder gezocht. Gelet op bovenomschreven gang van zaken is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een vormverzuim.
De rechtbank verwerpt het verweer.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat het aangetroffen geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het inbeslaggenomen geld heeft hij legaal verdiend met werken, en gespaard voor zijn dochtertje.
4.2.2.
Beoordeling
Beoordelingskader
Voor een bewezenverklaring van het in artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van artikel 420bis Sr vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden aandraagt die het vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat een voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Geeft de verdachte een dergelijke verklaring echter niet, dan zal over het algemeen geen andere conclusie kunnen worden getrokken dan dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
De feiten
Op 30 november 2022 nemen verbalisanten waar dat de verdachte op een parkeerplaats een ontmoeting heeft met, naar later blijkt, [medeverdachte01] . Gezien wordt dat [medeverdachte01] in de auto stapt van de verdachte en even later weer uitstapt met een papieren zak in zijn handen. De verdachte en [medeverdachte01] vervolgen ieder hun weg en worden beiden zeer kort daarna staande gehouden.
[medeverdachte01] blijkt een geladen automatisch vuurwapen in zijn broekband en een gevulde patroonhouder in zijn jaszak te hebben. [medeverdachte01] verklaarde dat hij het vuurwapen “echt net pas” had gekocht.
Bij een doorzoeking van de woning van (de ouders van) de verdachte worden op diens slaapkamer een weegschaal met resten cocaïne, een rugtas met een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, een geldbedrag van in totaal € 4.400,- en een ploertendoder aangetroffen. Het geld wordt op verschillende plaatsen gevonden te weten onder een stapel kleding (elf briefjes van € 100,-, bij elkaar gebonden met een elastiek), en in een toilettas (twee geldbundels, beide bij elkaar gebonden met een elastiek, waarvan één geldbundel twee biljetten van € 500,- bevatte).
Verklaring van de verdachte
Bij de politie heeft de verdachte zich met betrekking tot vragen over het geld meermalen op zijn zwijgrecht beroepen. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat het geld een legale bron heeft, namelijk afkomstig uit werk, en dat hij het contant heeft opgenomen teneinde te sparen voor zijn dochtertje. Ten aanzien van de coupures van € 500,- heeft de verdachte verklaard dat hij wel eens geld heeft gewisseld bij een kennis, waarvan hij de naam niet wil noemen. Ten aanzien van de coupures van € 100,- heeft de verdachte verklaard dat hij die wel eens in het casino krijgt.
Beoordeling
De hoogte van het geldbedrag in combinatie met de wijze waarop het is aangetroffen – verborgen op twee plaatsen, waaronder coupures van 500 en 100 euro, in combinatie met de vondst van de cocaïne -, rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het is vervolgens aan de verdachte om dit vermoeden met een concrete en verifieerbare verklaring te ontkrachten.
De verdachte heeft door zich eerder op zijn zwijgrecht te beroepen politie en justitie de mogelijkheid onthouden om zijn verklaring te verifiëren. De verklaring die de verdachte ter zitting heeft afgelegd is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet en niet verifieerbaar. De verdachte heeft zijn verklaring niet onderbouwd met bijvoorbeeld rekeningafschriften van pintransacties. De verklaring van de verdachte is daarnaast onaannemelijk. Het ligt niet in de rede om geld contant op te nemen om het op te sparen, en bovendien een gedeelte van dat geld vervolgens om te wisselen in grotere coupures.
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 30 november 2022 te [plaats01],
opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 1.843 gram van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 30 november 2022, te [plaats01],
geldbedragen tot een totaal van euro 4.440,- ,
voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte wist dat bovenomschreven geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
3.
hij op 30 november 2022 te [plaats01],
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 3º van de Wet wapens en munitie,
te weten een ploertendoder,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
witwassen;
3.
handelen in strijd met artikel 13 van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een forse hoeveelheid cocaïne in zijn bezit gehad.
Harddrugs zijn uitermate schadelijk voor de gezondheid. Bovendien is het algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen een onaanvaardbaar gevaar oplevert voor de volksgezondheid in het algemeen en dat dit direct en indirect oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft door zijn handelen aangezet tot het in standhouden en verder uitbreiden van de hieraan verwante maatschappelijke problemen. Het heeft er alle schijn van dat de verdachte slechts uit was op verdienen van geld.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen door een geldbedrag van € 4.440,- voorhanden te hebben, terwijl hij wist dat dit geld onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de ondermijnende invloed ervan op het legale handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
Tot slot was de verdachte in het bezit van een ploertendoder, een wapen bedoeld om een ander ernstig letsel toe te brengen.
Dergelijke feiten moeten consequent worden bestreden en aangepakt en daartegen moet streng worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
24 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld ter zake van de Opiumwet.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen
zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met de algemene voorwaarde die hierna wordt genoemd.
De verdediging heeft verzocht aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, gecombineerd met een groot voorwaardelijk deel. De rechtbank is echter van oordeel dat deze voorgestelde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Beoordeling
De in beslag genomen geldbedragen worden verbeurd verklaard nu het onder 2 bewezen feit met betrekking tot dit voorwerp is begaan.
De in beslag genomen ploertendoder wordt onttrokken aan het verkeer omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 9 (negen) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 2: € 3.340 en € 1.100;
- verklaart onttrokken aan het verkeer: een ploertendoder.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. I.M.A. Hinfelaar en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 23 maart 2023.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 30 november 2022 te [plaats01]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 1.843 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 30 november 2022, te [plaats01]
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van euro 4.440,- of daaromtrent,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet,
althans van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van euro 4.440,- of daaromtrent, gebruikheeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en)/geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 30 november 2022 te [plaats01],
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 3º van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
(art 13 lid 1 Wet wapens en munitie)