ECLI:NL:RBROT:2023:2675

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
C/10/649778 / JE RK 22-2940 en C/10/651528 / JE RK 23-156
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 31 januari 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in twee zaken betreffende de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige01]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de GI) behandeld. Het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] bij de vader zonder gezag is afgewezen, omdat de kinderrechter niet tijdig in staat was om het verzoek te behandelen voor het verstrijken van de termijn. De machtiging tot uithuisplaatsing was inmiddels verlopen. In de tweede zaak heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] bij de vader zonder gezag verleend tot 21 april 2023. De kinderrechter oordeelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige01]. De kinderrechter heeft daarbij rekening gehouden met de zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder, die mogelijk een cognitieve beperking heeft en in het verleden [voornaam minderjarige01] in onveiligheid heeft gebracht. De kinderrechter heeft de GI verzocht om uiterlijk twee weken voor de volgende zitting op 14 april 2023 te rapporteren over de stand van zaken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/649778 / JE RK 22-2940 en C/10/651528 / JE RK 23-156
datum uitspraak: 31 januari 2023

beschikking uithuisplaatsing

in de zaken van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[minderjarige01] ,

geboren op [geboortedatum01] 2012 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[moeder01] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats01] ,
De kinderrechter merkt als informant aan:

[vader01] ,

Hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats01] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 9 december 2022, ingekomen bij de griffie op 19 december 2022;
- het verzoek met bijlagen van de GI van 24 januari 2023, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- het verweerschrift van de advocaat van moederszijde van 26 januari 2023, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum.
Op 31 januari 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. S.O. Zengin,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam01] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige01] wordt uitgeoefend door de moeder.
[voornaam minderjarige01] verblijft bij de vader zonder gezag.
Bij beschikking van 7 oktober 2022 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige01] verlengd tot 21 oktober 2023. De kinderrechter heeft bij deze beschikking ook een machtiging uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] bij de vader zonder gezag verleend tot 7 januari 2023.

Het verzoek

T.a.v. C/10/649778 JE RK 22-941 – verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
De GI heeft op 9 december 2022 verzocht de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] bij de ouder zonder gezag te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad
T.a.v. C/10/651528 / JE RK 23-156 – machtiging tot uithuisplaatsing
De GI heeft op 24 januari 2023 verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van
[voornaam minderjarige01] bij de vader zonder gezag te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De GI heeft ter zitting aangegeven dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] op 7 januari 2023 is afgelopen en dat het daarom niet meer mogelijk is om deze maatregel te verlengen. Het verzoek dat geregistreerd staat onder zaaknummer C/10/649778 JE RK 22-941 is om die reden niet meer aan de orde. De GI heeft het verzoek met zaaknummer C/10/651528 / JE RK 23-156 ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht.
Er zijn ernstige zorgen over de opvoedsituatie van [voornaam minderjarige01] . De zorgen van de GI zijn gelegen in het functioneren van moeder. Er is beperkt zicht op de belastbaarheid van moeder. De moeder heeft de zorg over [voornaam minderjarige01] voorafgaand aan het overlijden van oma moederszijde samen met haar gedeeld. Hierna is gebleken dat er geen enkele vorm van communicatie met de moeder mogelijk was vanuit de GI of de vader. Tevens bestonden er zorgen over de hoofdpijnklachten en lichtflitsen van [voornaam minderjarige01] . Na onderzoek in het ziekenhuis is gebleken dat er geen letsel is geconstateerd, maar dat [voornaam minderjarige01] meer moet ontspannen. Bij de uithuisplaatsing van [broer01] (de broer van [voornaam minderjarige01] ) heeft moeder uitspraken gedaan tegen [broer01] dat hij niet meer haar zoon zou zijn. Hierbij was [voornaam minderjarige01] aanwezig, wat heeft geleid tot een nare situatie. De moeder ontvangt op dit moment hulp vanuit het CVD. Er zijn vermoedens van een verstandelijke beperking bij moeder. [voornaam minderjarige01] en zijn broer hebben enkel telefonisch contact met de moeder. De GI heeft een voorstel gedaan bij de moeder voor het starten van omgang ofwel dat de opvoedondersteuning dit gaat overnemen, maar vanuit de moeder is hier geen reactie op gegeven. Bij de vader staat binnenkort een intake gesprek gepland bij Horizon. Hierbij is het de bedoeling dat opvoedondersteuning start vanuit Gezin Totaal. Zij gaan meekijken bij de vader om te bepalen wat de [voornaam minderjarige01] en zijn broer nodig hebben op het gebied van trauma en hechtingsproblematiek en om vader te ondersteunen. Tevens zal de vraag worden neergelegd om te onderzoeken wat mogelijk is in de omgang met de moeder. Met [voornaam minderjarige01] gaat het bij de vader redelijk. Hij mag door naar een andere school en ook de moeder heeft hiervoor toestemming gegeven. [voornaam minderjarige01] mist de moeder en hoopt haar op korte termijn te zien. De GI is bang dat dit op zich laat wachten omdat de moeder het niet eens is met de gang van zaken. Het is belangrijk dat de kinderen in contact komen met de moeder. De kinderen hebben een hoop meegemaakt waardoor de omgang rustig moet worden opgebouwd. Dit moet met ondersteuning verlopen, zodat de omgang voor zowel de moeder als de kinderen onbelast is. Tenslotte is het verzoek van de moeder om de jeugdbeschermer te vervangen gehoord bij de GI, echter is er op dit moment nog niemand anders beschikbaar. Tot het moment dat een collega beschikbaar is, zal de huidige jeugdbeschermer in het belang van de kinderen betrokken blijven.

Het standpunt van belanghebbenden

Namens en door de moeder wordt verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. Op het moment dat een verzoek wordt ingediend moet worden gekeken naar de huidige situatie en niet naar wat in het verleden is gebeurd. In het verzoek van de GI over de machtiging uithuisplaatsing staat niets concreets of actueels. Op het moment dat de kinderen uit huis zijn geplaatst, is het de bedoeling om te kijken waarom de situatie heeft geleid tot een uithuisplaatsing. Aanvankelijk zijn de kinderen uit huis geplaatst omdat de moeder geen geld had en daarom de kinderen niet voldoende eten en drinken kon geven. De moeder heeft toen zelf hulp ingeschakeld en gezegd dat het te veel werd. Ze ervaarde erg veel stress van haar financiële situatie en de misverstanden bij de bewindvoering. Daarvoor was er niks aan de hand en was er enkel sprake van hulpverlening in het vrijwillige kader. Onder deze omstandigheden heeft moeder aangegeven dat de kinderen tijdelijk beter bij de vader konden verblijven. Op dit moment zijn de omstandigheden niet meer aan de orde. De moeder heeft haar financiële zaken op de rit. Daarnaast waren er zorgen omtrent in de huisvesting van de moeder. Ook dat is opgelost nu de moeder met behulp van CVD een zelfstandige woning heeft verkregen. De moeder moet nog een jaar hulpverlening ontvangen vanuit het CVD, maar zij staat daar zelf achter. Indien wordt gekeken naar het juridisch kader van een machtiging uithuisplaatsing zijn de belastbaarheid en het mogelijk beperkt functioneren van de moeder geen redenen voor een dergelijk ultimum remedium. Het kijken naar de belastbaarheid van de moeder kan in het kader van de ondertoezichtstelling. Tevens is de stroeve samenwerking tussen de moeder en de GI geen criteria om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. Er zijn op dit moment dan ook geen juridische gronden zijn voor het verlenen van de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder begrijpt dat [voornaam minderjarige01] niet direct op een brute wijze bij haar kan worden teruggeplaatst, maar dat het moet worden opgebouwd door bijvoorbeeld te beginnen met de weekenden. Tevens hoopt de moeder dat wanneer de kinderen weer naar huis komen er een omgangsregeling met de vader kan worden vastgelegd, omdat zij graag ziet dat de vader nauw betrokken is bij de kinderen.
De vader staat achter het verzoek van de GI. Het gaat goed met [voornaam minderjarige01] . Hij doet zijn best en doet het goed op school. Het verstoorde contact ligt volgens vader aan de moeder. Hij heeft haar na de laatste zitting twee en een halve maand niet gesproken, omdat de moeder zelf aangaf er niks mee te maken te willen hebben. Ze gaf toen ook aan de voogdij niet meer te willen, maar stond daarna hier niet meer achter. [voornaam minderjarige01] kan nog langer bij de vader blijven. Tenslotte geeft de vader aan dat hij het met sommige uitspraken niet eens is omdat die niet kloppen.

De beoordeling

T.a.v. C/10/649778 JE RK 22-941 – verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
Ingevolge artikel 2.4.11 van het procesreglement Civiel jeugdrecht dient het verzoek tot een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing uiterlijk tijdens de achtste week voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging tot uithuisplaatsing te worden ingediend. Het onderhavige verzoek is echter door de GI ongeveer twee weken vóór het verlopen van de termijn van voormelde maatregel ingediend. Als gevolg daarvan is de kinderrechter niet tijdig in staat geweest om vóór het verlopen van de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] het onderhavige verzoek op zitting te behandelen en is deze kinderbeschermingsmaatregel inmiddels verlopen. De machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] kan daarom niet meer worden verlengd. Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] daarom afwijzen.
T.a.v. C/10/651528 / JE RK 23-156 – machtiging tot uithuisplaatsing
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige01] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [voornaam minderjarige01] is opgegroeid bij de moeder en kent een belast verleden. Er zijn zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. De moeder lijkt in sommige situaties overvraagd en zij heeft [voornaam minderjarige01] in het verleden in onveiligheid gebracht. Bij de moeder is mogelijk sprake van een cognitieve beperking. Daarnaast bestaan er zorgen over [voornaam minderjarige01] omdat hij moeite heeft zijn emoties op een adequate wijze te reguleren. Hierdoor heeft hij een extra opvoedvraag en behoeft hij duidelijkheid en structuur.
Toen de moeder vorig najaar in financiële problemen verkeerde en daarbij veel stress en spanningen ervaarde, heeft zij zelf aan de bel getrokken en aangegeven dat het haar te veel werd. [voornaam minderjarige01] is vervolgens vrijwillig bij de vader geplaatst, waarna op 7 oktober 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend. Ter zitting is gebleken dat de moeder met behulp van het CVD en bewindvoering haar financiële situatie heeft verbeterd. Tevens beschikt de moeder sinds kort over een zelfstandige woning. De kinderrechter geeft de moeder een compliment voor deze positieve ontwikkelingen. Ondanks het feit dat de situatie op dit moment stabiel lijkt, is deze ontwikkeling nog erg pril. Wat in het verleden is gebeurd en de uitspraken die door de moeder zijn gedaan hebben een grote impact gehad op [voornaam minderjarige01] . De komende tijd moet duidelijk worden hoe de omgang tussen de moeder en [voornaam minderjarige01] kan worden vormgegeven, opgebouwd en welke volgende stappen mogelijk zijn. De kinderrechter merkt hierbij op dat het uitgangspunt van een machtiging uithuisplaatsing is dat toegewerkt wordt naar een thuisplaatsing. Op dit moment acht de kinderrechter het in het belang van [voornaam minderjarige01] dat hij voorlopige in de stabiele situatie bij de vader verblijft.
Uit voorgaande volgt dat de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). Gelet op de prille ontwikkeling in de situatie van de moeder zal de kinderrechter de machtiging uithuisplaatsing verlenen voor een kortere duur dan de duur waar om is verzocht. Ten einde de maatregelen van de kinderen gelijk te laten lopen, zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] voor dezelfde termijn verlenen als die van [broer01] . De kinderrechter verleent een machtiging uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] bij de vader zonder gezag tot 21 april 2023 en houdt de beslissing voor de resterende periode aan tot de zitting van 14 april 2023.
De kinderrechter verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de genoemde zittingsdatum te rapporteren over de stand van zaken (met afschrift aan de belanghebbende) en daarbij aan te geven of het verzoek al dan niet gehandhaafd wordt

De beslissing

De kinderrechter:
t.a.v. de zaak met zaaknummer C/10/649778 / JE RK 22-2940:
wijst het verzoek van de GI af;
t.a.v. de zaak met zaaknummer C/10/651528 / JE RK 23-156:
verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] bij de vader zonder gezag, met ingang van 31 januari 2023 tot uiterlijk 21 april 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

en alvorens verder te beslissen:

houdt de beslissing voor het overige verzochte aan en bepaalt dat het verhoor van de GI, de belanghebbende, de informant en de advocaat in deze zaak zal plaatsvinden op
14 april 2023 te 10:30 uur in het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125;
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. J.S. van den Berge, kinderrechter;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI en belanghebbende, informant en de advocaat;
verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de genoemde datum de kinderrechter (met afschrift aan de betrokkene) de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2023 door mr. J.S. van den Berge, kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.J.E. van der Veer als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 15 februari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.