ECLI:NL:RBROT:2023:2624

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
10-113125-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met de dood ten gevolge na een uitgaansincident

Op 28 maart 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 mei 2022 in Rotterdam betrokken was bij een fatale vechtpartij. De verdachte heeft tijdens een uitgaansavond in club Blu een enkele klap uitgedeeld aan het slachtoffer, [slachtoffer01], die hierdoor viel en later overleed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, wat resulteerde in de dood van het slachtoffer. De rechtbank verwierp het verweer van putatief noodweer, omdat er geen redelijke gronden waren voor de verdachte om te menen dat hij zich moest verdedigen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van voorarrest, en moet schadevergoeding betalen aan de nabestaanden van het slachtoffer. De vordering tot vergoeding van affectieschade door de broers en zus van het slachtoffer werd afgewezen, terwijl de ouders van het slachtoffer wel recht hebben op affectieschade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet leidde tot een lagere straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-113125-22
Datum uitspraak: 28 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01]
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1996,
laatst opgegeven woonplaats:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 maart 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. E.M. Blanken en S.I. Eijfferts hebben gevorderd:
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde (doodslag);
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde (zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Inleiding
De rechtbank is bij de beoordeling uitgegaan van de volgende feiten.
De verdachte komt op 7 mei 2022 om 02.20 uur binnen bij club Blu. Hij en zijn vrienden verblijven vervolgens in het vip-gedeelte van de club. Ruim een uur later krijgt de verdachte ruzie met een onbekend gebleven man met een paardenstaart. Later die avond vindt er een andere grote vechtpartij plaats in club Blu waarbij de verdachte betrokken is. De verdachte stompt tijdens deze vechtpartij tweemaal met zijn vuist een man, die later [naam01] blijkt te heten, waarna de verdachte wegloopt van de vechtpartij. Enkele seconden later, om 3:47 uur, klimt [slachtoffer01] (hierna: [slachtoffer01] ) over een reling. [slachtoffer01] staat vervolgens met de achterzijde van zijn hoofd in de richting van de verdachte. De verdachte draait zich opeens om, loopt in één rechte lijn naar [slachtoffer01] en haalt uit door met zijn vuist tegen de linker zijkant van het hoofd van [slachtoffer01] te stompen. [slachtoffer01] valt als een plank met zijn rechterzijde tegen de reling en blijft bewegingsloos op de grond liggen. [slachtoffer01] wordt afgevoerd naar het ziekenhuis. Op 7 mei 2022 omstreeks 07.10 uur komt [slachtoffer01] te overlijden.
Uit het rapport van de forensisch patholoog van 25 juni 2022 volgt dat bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer01] een uitgebreide bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen en in de hersenkamers door een recente scheur van een langer bestaande (aangeboren) bloedvatverwijding (aneurysma) van de linkszijdige wervelslagader is aangetroffen. Op basis hiervan wordt het optreden van de reanimatiebehoeftige toestand en het uiteindelijke overlijden zonder meer verklaard.
Vaststaat dat [slachtoffer01] is overleden als gevolg van een bloeduitstorting in de schedelholte bij een gescheurde bloedvatverwijding (aneurysma) van de linker wervelslagader.
4.2.2.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte geen opzet had op zwaar lichamelijk letsel, omdat hij maar één klap heeft uitgedeeld aan [slachtoffer01] . Van voorwaardelijk opzet is eveneens geen sprake, nu de verdachte meende zichzelf te moeten verdedigen. De dood van [slachtoffer01] kan evenmin aan de verdachte worden toegerekend. Het causaal verband tussen de klap van de verdachte en de dood van [slachtoffer01] ontbreekt. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van zware mishandeling, met de dood ten gevolge.
4.2.3.
Beoordeling
(Voorwaardelijk) opzet
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte met kracht geweld heeft uitgeoefend tegen het hoofd van [slachtoffer01] . Hij heeft [slachtoffer01] zeer onverhoeds een zodanig harde klap tegen het hoofd gegeven dat [slachtoffer01] direct ‘als een plank’ op de grond is gevallen. [slachtoffer01] stond met zijn rug naar de verdachte gedraaid en heeft deze klap dus in het geheel niet zien aankomen. De klap kwam uit het niets en was zeer snel en krachtig, zo blijkt uit de camerabeelden die zich in het dossier bevinden. De kracht blijkt eveneens uit het feit dat het schildkraakbeen van [slachtoffer01] gebroken bleek te zijn en het langer bestaande aneurysma gescheurd was.
De vraag is vervolgens of deze scheuring van het aneurysma kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Er is een reanimatiepoging gestart, met onder andere borstcompressie en plaatsing van een beademingsbuis. De scheuring heeft geleid tot een uitgebreide bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen en in de hersenkamers. Gelet op de aard en ernst van dit letsel en de noodzaak van medisch ingrijpen, is dit als zwaar lichamelijk letsel aan te merken.
De rechtbank acht het handelen van de verdachte – gelet op het voorgaande – naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op en geschikt voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer01] , dat hieruit valt af te leiden dat de verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Causaal verband
Uit het rapport van de forensisch patholoog volgt dat een dergelijk aneurysma spontaan kan scheuren. Ook kan een aneurysma scheuren onder invloed van factoren, zoals krachtinwerking op het hoofd en de hals en/of een verhoogde bloeddruk (al dan niet in het kader van stressvolle omstandigheden zoals bij een vechtpartij). Aan het hoofd en de hals van [slachtoffer01] waren tekenen van stomp botsende krachtinwerking (zoals vallen, slaan en/of stoten) waarneembaar. Gezien de breuk van het schildkraakbeen is de krachtinwerking op de linkerzijde van het hoofd en de hals hevig geweest.
Gezien het korte tijdsverloop tussen de (hevige) stomp botsende krachtinwerking aan de linkerzijde van het hoofd en de hals en het optreden van de reanimatiebehoeftige toestand (als gevolg van voornoemde bloeduitstorting door het gescheurde aneurysma) is een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de klap van de verdachte en het letsel van [slachtoffer01] gegeven.
De rechtbank stelt hiermee vast dat sprake is van een rechtstreeks causaal verband tussen de stomp die door de verdachte aan [slachtoffer01] is gegeven en zijn daaropvolgend overlijden.
4.2.4.
Conclusie
De verweren worden verworpen en het subsidiair ten laste gelegde, namelijk zware mishandeling met de dood ten gevolge, kan bewezen worden verklaard.
4.2.5.
Verzoek getuigen
De verdediging heeft haar verzoek tot het horen van de eerder afgewezen getuigen mevrouw [getuige01] en de heer [getuige02] herhaald. Tijdens de zitting van 14 maart 2023 is dit verzoek reeds verworpen en de rechtbank ziet geen aanleiding dit verzoek thans alsnog toe te wijzen. Zelfs als [getuige01] de verdachte zou hebben gewaarschuwd voor [slachtoffer01] , waar het gelet op de ter zitting getoonde camerabeelden geenszins op lijkt, dan nog valt niet in te zien dat de verdachte van [slachtoffer01] iets te duchten had waartegen hij zich diende te verweren. De gevraagde getuigen kunnen met andere woorden niet bijdragen aan de beantwoording van een van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.). De rechtbank acht zich gelet op voorgaande overwegingen voldoende geïnformeerd om tot een beslissing te kunnen komen. De getuigenverzoeken zullen worden afgewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 7 mei 2022 te Rotterdam aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten hoofdletsel en/of hersenletsel, heeft toegebracht, door met kracht op/tegen het hoofd, te stompen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft
5.1.
Strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat er sprake is geweest van putatief noodweer, hetgeen moet leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte meende zich te moeten verdedigen omdat een bekende van de verdachte, [getuige01] geheten, op het moment dat [slachtoffer01] over de reling klimt naar [slachtoffer01] wijst en roept dat [slachtoffer01] de verdachte gaat aanvallen. De verdachte was op dat moment nog overweldigd door dreiging die hij ervoer door een eerdere gebeurtenis die avond met de persoon met de paardenstaart in de club, waarbij de verdachte naar eigen zeggen zou zijn geslagen met een fles en een hoofdwond zou hebben opgelopen.
6.2.
Beoordeling
Een beroep op putatief noodweer kan worden aanvaard als de verdachte kon en redelijkerwijs mocht menen dat hij zich moest verdedigen omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft ingeschat. Die verontschuldigbaarheid moet naar objectieve maatstaven worden beoordeeld.
Uit de ter terechtzitting verhandelde feiten en omstandigheden is geenszins naar voren gekomen dat er redelijke gronden waren waardoor de verdachte kon menen te moeten overgaan tot een aanval op [slachtoffer01] . Integendeel, de verdachte heeft [slachtoffer01] uit het niets aangevallen. Als [slachtoffer01] de reling over klimt, maakt hij geen enkele vorm van contact met de verdachte en ook daarna kijkt hij niet in de richting van de verdachte. Op de camerabeelden is ook niet te zien dat [getuige01] naar [slachtoffer01] wijst. Het is met andere woorden niet aannemelijk geworden dat sprake was van een dreigende situatie voor de verdachte. Evenmin kan worden gezegd dat hij redelijkerwijs mocht menen dat hij zich moest verdedigen of dat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld of dat verkeerd heeft ingeschat. Het beroep op putatief noodweer wordt dan ook verworpen.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit. De verdachte heeft [slachtoffer01] uit het niets geslagen, zonder dat daaraan enige confrontatie met [slachtoffer01] vooraf is gegaan. [slachtoffer01] is niet meer bij bewustzijn geweest en is een paar uur later aan zijn verwondingen overleden.
Het overlijden van [slachtoffer01] heeft groot leed en verdriet teweeggebracht bij de nabestaanden, zoals is gebleken uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen van een broer en zus (ook namens de andere twee broers en ouders) van [slachtoffer01] . Het leven van al deze mensen is voorgoed veranderd.
Hoewel het overlijden van [slachtoffer01] – naar de rechtbank wel wil aannemen – niet de bedoeling van de verdachte is geweest, is dit en het daaruit voortvloeiende verdriet van de nabestaanden wel het resultaat van zijn handelen.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
14 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Psycholoog [psycholoog01] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd
28 oktober 2022. Dit rapport vermeldt dat bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Dat was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde, echter in verbleekte vorm ten opzichte van twee jaar geleden. De verdachte werd echter niet door de stoornis dusdanig in zijn keuzevrijheid beperkt dat het ten laste gelegde hem in een verminderde mate zou moeten worden toegerekend. Wat betreft de klinische inschatting wordt aangesloten bij het gestructureerde oordeel van een laagmatige kans op herhaling van gewelddadig gedrag.
Psychiater [psychiater01] heeft eveneens een rapport over de verdachte opgemaakt en ook hij komt tot de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis (met narcistische
trekken). Echter ziet dr. [psychiater01] in het delictgedrag enige relatie terug met de stoornis en adviseert hij het tenlastegelegde in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen en de haalbaarheid van een forensische poliklinische psychiatrische behandeling gericht op de agressiehuishouding, in het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel (GVM), te laten onderzoeken. Op de zitting geeft hij desgevraagd aan dat de verdachte als kind al agressiviteit vertoonde en dat er dus sprake is van verankering bij de verdachte. Deze stoornis blijft doorwerken, en dus ook ten tijde van het ten laste gelegde. Voorts zou er sprake zijn van een matig recidiverisico.
Tot slot heeft de Reclassering Nederland gerapporteerd. Dit rapport van 6 maart 2023 houdt in dat zij op basis van haar professionele oordeel de kans op recidive in ruime zin laaggemiddeld inschat, aangezien er al jaren geen sprake meer is van ‘grote criminele diversiteit’ en de verdachte inmiddels maatschappelijk geaccepteerde doelen nastreeft.
Gezien de geweldsdelicten sinds 2009 en het actuele patroon van uitgaansgeweld sinds
2017 (waarbij geldt dat de verdachte in mei 2022, binnen twee jaar na zijn vorige detentie,
is gerecidiveerd) houdt zij nog wel rekening met een hoge kans op letselschade, zolang de verdachte zich in het uitgaansleven begeeft, terwijl hij gemakkelijk zijn zelfbeheersing in een dergelijke context verliest. Op basis van het negatieve verloop van eerdere verplichte behandel- en/of begeleidingskaders, het feit dat hij intrinsiek niet gemotiveerd is voor behandeling, hij zich mogelijk in Marokko wil vestigen en – zolang hij in Nederland verblijft – prioriteit zal willen geven aan bijvoorbeeld werk, schat de reclassering het risico op onttrekking aan voorwaarden hoog-gemiddeld in.
Bij een straf met een voorwaardelijk strafdeel adviseert de reclassering om bijzondere voorwaarden in overweging te nemen, met inachtneming van de hoog-gemiddelde kans op onttrekking aan voorwaarden. Over de effectiviteit van een GVM (aanvullend op een proeftijd of in het geval van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf) heeft de reclassering grote twijfels, ook al voldoet verdachte aan de criteria voor het opleggen van deze maatregel.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Mede gelet op de ter zitting gegeven toelichting door de psychiater die de rechtbank consistent voorkomt, neemt de rechtbank zijn conclusie over en maakt zij die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank ziet af van het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Indien en zodra de verdachte voor voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking komt, kan het Openbaar Ministerie bezien of en zo ja welke voorwaarden noodzakelijk zijn.
Gelet op het negatieve advies van de reclassering en omdat er geen termen aanwezig zijn om in afwijking van het reclasseringsadvies tot een ander oordeel te komen, ziet de rechtbank af van het opleggen van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv., aan de orde is.

8.Voorlopige hechtenis

De rechtbank is van oordeel dat de gronden, die tot het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte hebben geleid, nu niet meer bestaan, zodat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven.

9.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Er zijn zes vorderingen tot schadevergoeding ingediend: [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] , de ouders van [slachtoffer01] . [benadeelde partij03] , [benadeelde partij04] en [benadeelde partij05] , de broers van [slachtoffer01] en [benadeelde partij06] , de zus van [slachtoffer01] . De ouders vorderen beiden een bedrag van € 20.000,- aan affectieschade en de broers en zus vorderen alle vier een bedrag van € 17.500,- aan affectieschade en daarnaast ook de hierna vermelde materiële schade.
[benadeelde partij02] vordert een bedrag van € 14.500,- aan kosten overlijdensschade, bestaande uit kosten van maaltijden en de herdenkingsdienst.
[benadeelde partij04] vordert een bedrag van € 216,- bestaande uit parkeerkosten ten behoeve van de vlucht naar Marokko voor de uitvaart.
[benadeelde partij06] vordert een bedrag van € 6.330,60, bestaande uit € 4.200,- aan uitvaartkosten en € 2.130,60 aan reiskosten in verband met de uitvaart in Marokko.
In alle zes vorderingen wordt verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Standpunt officier van justitie
Alle zes vorderingen zijn geheel voor toewijzing vatbaar. Dat geldt eveneens voor de vorderingen van de broers en zus die zien op affectieschade. Weliswaar zijn broers en zussen van de overledene niet specifiek aangeduid in het vierde lid van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW), maar in bijzondere gevallen kunnen zij een beroep doen op de hardheidsclausule opgenomen sub g van lid 4 van artikel 6:108 BW (hierna: hardheidsclausule). In dit geval blijkt dat er tussen het overleden slachtoffer en zijn broers en zus sprake is geweest van een zeer goede en nauwe familieband.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt primair om de totale vordering van de benadeelde partijen af
te wijzen dan wel hen daarin niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair verzoekt de verdediging om de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, daar de vorderingen zo omvangrijk zijn dat ze een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
Bij een andere beslissing dan bovenstaande wordt het volgende verzocht.
Ten aanzien van de affectieschade gevorderd door beide ouders verzoekt de verdediging die te matigen, nu niet is onderbouwd dat [slachtoffer01] thuiswonend was.
De affectieschade gevorderd door de broers en de zus van [slachtoffer01] dient te worden afgewezen. Op basis van artikel 6:108 BW komen broers en zussen in beginsel niet daarvoor in aanmerking en aan de vereisten gesteld in de hardheidsclausule is niet voldaan.
In het deel van de vordering van [benadeelde partij02] dat ziet op kosten van overlijdensschade dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard of dat deel van zijn vordering dient te worden afgewezen, vanwege het ontbreken van onderbouwing met deugdelijke stukken.
Het deel van de vordering van [benadeelde partij04] dat ziet op de parkeerkosten betreft geen kosten van lijkbezorging in de zin van artikel 6:108b (de rechtbank begrijpt: 6:108 lid 2) BW; de vordering dient te worden afgewezen.
Ten aanzien van het deel van de vordering van [benadeelde partij06] dat ziet op de begrafeniskosten refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Beoordeling
[benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] , de ouders van het slachtoffer
Vast is komen te staan dat aan deze benadeelde partijen door het subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Affectieschade
Het vorderen van affectieschade is mogelijk voor de in artikel 6:108, vierde lid BW genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. Op grond van artikel 6:108, vierde lid, onder c BW, vallen onder deze naasten de ouders van de overledene. De bedragen die voor vergoeding van deze affectieschade in aanmerking komen, zijn bij het Besluit Vergoeding Affectieschade vastgesteld. Volgens artikel 1, eerste lid, van dit besluit geldt in het geval van overlijden door een misdrijf van een meerderjarig thuiswonend kind een vergoeding van
€ 20.000,-. Met de bij de vorderingen overgelegde stukken is voldoende vast komen te staan dat het slachtoffer thuiswonend was, zodat de vordering van beide ouders tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Materiële schade
De benadeelde partij [benadeelde partij02] heeft een bedrag van € 14.500,- aan overlijdensschade, bestaande uit kosten maaltijden en de herdenkingsdienst, gevorderd. In dit gedeelte van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat dit bedrag onvoldoende onderbouwd is. Dit deel van de vordering kan opnieuw bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[benadeelde partij03] , [benadeelde partij04] , [benadeelde partij05] en [benadeelde partij06] , de broers en zus van het slachtoffer
Affectieschade
De rechtbank stelt voorop dat invoelbaar is dat ook de broers en zus van het slachtoffer een vordering tot vergoeding van affectieschade hebben ingediend. Zij en hun raadslieden hebben bij hun vordering en tijdens de zitting goed naar voren gebracht dat zij en het slachtoffer een hechte band hadden.
De grondslag voor toewijzing van affectieschade is, zoals hierboven al weergegeven, opgenomen in artikel 6:108 BW. De wetgever heeft hierbij expliciet niet bedoeld om aan zussen en broers affectieschade toe te kennen, behalve in uitzonderlijke gevallen opgenomen in de hardheidsclausule. De wetgever heeft broers en zussen aldus bewust uitgesloten van de kring van gerechtigden en heeft als voorbeeld waarbij hierop een uitzondering moet worden gemaakt genoemd broers of zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. Hetgeen naar voren is gebracht, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderscheidend van andere personen die hun broer of zus als gevolg van een misdrijf verliezen om aan te nemen dat hier sprake is van een uitzonderlijk geval.
De rechtbank zal de vorderingen van de broers en zus voor zover die zien op affectieschade daarom afwijzen.
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen [benadeelde partij04] en [benadeelde partij06] door het subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. [benadeelde partij04] heeft een bedrag van € 216,- gevorderd en [benadeelde partij06] een bedrag van € 6.330,60. Deze vorderingen zijn genoegzaam onderbouwd en zullen worden toegewezen.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij01] , [benadeelde partij02] , [benadeelde partij04] en [benadeelde partij06] (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door hen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerleggingen nog te maken.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij03] en [benadeelde partij05] zullen worden afgewezen, worden zij veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van deze vorderingen gemaakt, welke kosten worden begroot op nihil.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij01] een schadevergoeding betalen van
€ 20.000,- vermeerderd met de wettelijke rente.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij02] een schadevergoeding betalen van
€ 20.000,- vermeerderd met de wettelijke rente.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij04] een schadevergoeding betalen van € 216,- vermeerderd met de wettelijke rente.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij06] een schadevergoeding betalen van
€ 6.330,60, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.
De vorderingen ingediend door [benadeelde partij03] en [benadeelde partij05] worden afgewezen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 302 Sr.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
wijst af het verzoek van de verdediging tot het horen van de gevraagde getuigen;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 40 (veertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij01], te betalen een bedrag van
€ 20.000,- (zegge: twintigduizend euro), bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij01]te betalen
€ 20.000.-(hoofdsom,
zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 20.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
135 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij02] ,te betalen een bedrag van
€ 20.000,- (zegge: twintigduizend euro), bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij02]te betalen
€ 20.000,-(hoofdsom,
zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 20.000,- niet mogelijk blijkt
, gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
135 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij04], te betalen een bedrag van
€ 216,- (zegge: tweehonderd zestien euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij04]te betalen
€ 216,-(hoofdsom
, zegge: tweehonderd zestien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 216,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
4 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij06], te betalen een bedrag van
€ 6.330,60 (zegge: zesduizend driehonderd dertig euro en zestig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij06]te betalen
€ 6.330,60(
hoofdsom, zegge: zesduizend driehonderd dertig euro en zestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 6.330,60, niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
66 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij02] niet-ontvankelijk in het resterende deel van zijn vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af het door de benadeelde partijen [benadeelde partij04] en [benadeelde partij06] meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen [benadeelde partij01] , [benadeelde partij02] , [benadeelde partij04] en [benadeelde partij06] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij03] en [benadeelde partij05] ;
veroordeelt de benadeelde partijen [benadeelde partij03] en [benadeelde partij05] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en N.M. Ketelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van C.A. van den Houwen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 28 maart 2023.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 7 mei 2022 te Rotterdam [slachtoffer01] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer01] (met kracht) op/tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 mei 2022 te Rotterdam aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten hoofdletsel en/of hersenletsel, heeft toegebracht, door (met kracht) op/tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of stompen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 mei 2022 te Rotterdam [slachtoffer01] heeft mishandeld door (met kracht) op/tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of stompen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;