AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Opruiende uitlatingen op sociale media tijdens de coronacrisis
In deze strafzaak tegen de verdachte, die op zijn sociale media opruiende uitlatingen heeft gedaan, heeft de rechtbank op 20 januari 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft zes uitlatingen die de verdachte in 2020 en 2021 op zijn (vrij) toegankelijke social media accounts heeft geplaatst. Tijdens de zitting op 21 november 2022 is er uitgebreid stilgestaan bij de inhoud van deze uitlatingen, de context waarin ze zijn gedaan en de bedoeling daarvan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en heeft één uitlating als opruiend bewezen verklaard, terwijl de verdachte van de overige vijf uitlatingen is vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de vrijheid van meningsuiting de strafbaarheid van de uitlating niet in de weg staat. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. De zaak heeft plaatsgevonden in de context van de coronamaatregelen, waarbij de verdachte opriep tot deelname aan verboden demonstraties. De rechtbank heeft de uitlatingen beoordeeld op hun opruiende karakter en de context van de coronacrisis in acht genomen. De verdachte heeft betoogd dat zijn uitlatingen niet opruiend waren en dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de acties van anderen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte opzettelijk opruiende uitlatingen heeft gedaan, wat heeft geleid tot de veroordeling.
Voetnoten
1.Hierna gezamenlijk aangeduid als ‘de officier van justitie’.
2.Documenten die op grond van de Wet open overheid zijn verkregen.
3.PL1700-2022005823, volgnummers 4, 23, 24, 25.
5.De coronacrisiscontext vindt zijn basis in feiten van algemene bekendheid zoals is bedoeld in artikel 339 lid 2 Sv.
6.Bron: de coronavirus tijdlijn zoals geplaatst op website van de rijksoverheid, te raadplegen via de hyperlink: Coronavirus tijdlijn | Rijksoverheid.nl (https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-tijdlijn, geraadpleegd op 20 januari 2023).
7.EHRM 7 februari 2017, ECLI:CE:ECHR:2017:0207JUD005781809, EHRC 2017/88, m.nt. B. Roorda (Lashmankin e.a./Rusland), EHRM 15 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1015JUD003755305 (Kudrevičius e.a. /Lithouwen) en Vgl. EHRM (Grote Kamer) 24 maart 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0324JUD002345802, appl.nr. 23458/02 (Giuliani en Gaggio/Italië).
8.EHRM (Grote Kamer) 15 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1015JUD003755305, appl.nr. 37553/05 (Kudrevičius e.a./Litouwen).
9.De onder 3 en 7 gebruikte bewijsmiddelen zijn kort voor de zitting per e-mail aan de rechtbank en verdediging verstrekt en maken deel uit van het strafdossier. Deze bewijsmiddelen zijn niet voorzien van (pagina)nummering.
10.Het besluit van de veiligheidsregio Haaglanden, gedateerd 26 juni 2020.
11.De rechtbank ziet aanleiding om, vooruitlopend op het nieuwe Wetboek van Strafvordering, het authentieke beeldmateriaal als aanvulling op de eigen waarneming in dit hoofdstuk op te nemen, omdat dit het dichtst bij de oorsprong ligt. De rechtbank vindt het gehele beeld- en geluidsfragment het meest recht doen aan de inzichtelijkheid van haar beoordeling. Het (concept) toekomstige Wetboek van Strafvordering voorziet, in artikel 4.3.8, eerste lid, onder e in deze mogelijkheid.