ECLI:NL:RBROT:2023:2563

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
10005975 CV EXPL 22-22093
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en schadevergoeding na ongeval met tram; beoordeling van pre-existente klachten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01] en de Rotterdamse Electrische Tram N.V. (RET). [eiser01] vorderde schadevergoeding van RET naar aanleiding van een ongeval dat plaatsvond op 25 juni 2014, waarbij hij als controleur op een tram van RET betrokken was. De tram werd van achteren aangereden door een andere tram, wat leidde tot blijvende nek- en schouderklachten bij [eiser01]. Hij vorderde een totaalbedrag van € 21.138,-, bestaande uit smartengeld, verlies aan arbeidsvermogen en kosten voor huishoudelijke hulp. RET erkende aansprakelijkheid voor het ongeval, maar betwistte de hoogte van de schadevergoeding en stelde dat de klachten van [eiser01] pre-existente klachten waren.

Tijdens de procedure heeft [eiser01] verschillende medische stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn vordering. RET voerde aan dat de klachten niet door het ongeval waren veroorzaakt, maar voortkwamen uit eerdere medische aandoeningen. Beide partijen hebben adviezen van medisch adviseurs overgelegd, waarin werd gesteld dat er geen objectieve verslechtering was opgetreden als gevolg van het ongeval. De kantonrechter oordeelde dat [eiser01] niet voldoende had aangetoond dat zijn klachten het gevolg waren van het ongeval en dat hij zijn stelplicht niet had nageleefd. Daarom werd de vordering van [eiser01] afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten van RET, vastgesteld op € 1.058,-.

De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [eiser01] de proceskosten onmiddellijk moet betalen, ongeacht een eventuele hoger beroep. Dit vonnis benadrukt het belang van het kunnen aantonen van causaal verband tussen het ongeval en de klachten, vooral wanneer er sprake is van pre-existente aandoeningen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10005975 CV EXPL 22-22093
datum uitspraak: 10 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger,
tegen
Rotterdamse Electrische Tram N.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.G.M. Land.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘RET’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 8 juni 2022, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van [eiser01] van 21 juli 2022, met bijlagen;
  • de brief van [eiser01] van 30 september 2022, met bijlagen.
1.2.
Op 10 oktober 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig [eiser01] met zijn gemachtigde en namens RET de gemachtigde.

2..Het geschil

2.1.
[eiser01] eist samengevat:
  • RET te veroordelen aan hem te betalen € 21.138,-;
  • RET te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
[eiser01] baseert de eis op het volgende. Op 25 juni 2014 was [eiser01] controleur op een tram van RET. Die tram is vanachter aangereden door een andere tram. Door deze aanrijding is [eiser01] gevallen, met (blijvende) nek- en schouderklachten tot gevolg. Vanwege deze klachten vordert [eiser01] schadevergoeding van RET, bestaande uit smartengeld van € 8.000,-, verlies aan arbeidsvermogen van € 10.000,- en huishoudelijke hulp van € 3.888,-. Omdat [eiser01] al € 750,- heeft ontvangen, moet RET nog een bedrag van € 21.138,- betalen.
2.3.
RET is het niet eens met de eis en concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van [eiser01] in de proceskosten. Op het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

3..De beoordeling

3.1.
RET heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. De vraag is of [eiser01] recht heeft op meer schadevergoeding dan al ontvangen. Als uitgangspunt voor de vaststelling van de schade geldt dat [eiser01] zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als de aanrijding niet was gebeurd. Daarvoor moet eerst komen vast te staan dat, zoals wordt gesteld, de nek- en schouderklachten van [eiser01] een gevolg zijn van het ongeval.
3.2.
[eiser01] heeft als onderbouwing van die stelling verschillende (medische) stukken overgelegd. Door RET wordt het bestaan van de klachten als zodanig niet betwist, maar wel dat deze zijn veroorzaakt of verergerd door het ongeval. Volgens RET gaat het namelijk om pre-existente klachten. Zij heeft in dat verband adviezen van de door beide partijen ingeschakelde medisch adviseurs overgelegd.
3.3.
In het advies van de medisch adviseur van [eiser01] van 13 februari 2015 staat onder andere:
“Client wordt verder gezien door de neuroloog die client al onder behandeling heeft vanaf 2009 i.v.m. forse slijtageverschijnselen van de halswervelkolom, waarbij het ruggenmerg betrokken is en vanwege een radiculair syndroom van de 6e halswortel links. Dat is een zogenaamde nekhernia. (…) Uit de overige medische gegevens wordt duidelijk dat de neuroloog t.g.v. het ongeval geen toename van de reeds bestaande neurologische uitval heeft geconstateerd en dat er volgens de neuroloog wel sprake is van veel spierpijnklachten.”
En in die van de medisch adviseur van RET van 20 maart 2015:
“Hij was bekend met forse verouderingsafwijkingen van de nek, met ook schade aan
het ruggenmerg op verschillende niveaus en een vernauwing van het wervelkanaal.
Gezien het feit dat hij nog niet al te lang voor het ongeval gezien is door een pijnarts
voor vergelijkbare klachten is het langdurig aannemen van klachten als ongevalsgevolg
naar mijn mening thans niet medisch onderbouwd. (…) Blijvende beperkingen of blijvende invaliditeit verwacht ik niet als ongevalgevolg, aangezien er geen objectieve verslechtering lijkt te zijn opgetreden van de reeds aanwezige problematiek.”
3.4.
Door beide medisch adviseurs is geadviseerd om nader onderzoek te laten doen naar het verband tussen ongevalsgerelateerde en pre-existente klachten. Dit is echter niet gebeurd. Wel is een brief van (de gemachtigde van) [eiser01] aan RET van 8 februari 2021 overgelegd, waarin wordt verwezen naar medische gegevens van de huisarts waaruit moet blijken dat [eiser01] geen “last” had van klachten die samenhangen met het ongeval. Die gegevens zijn echter niet in het geding gebracht. Een en ander leidt tot het oordeel dat [eiser01] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht. Zeker gelet op het tijdsverloop en de al beschikbare medische informatie had van hem verwacht mogen worden dat hij zijn standpunt meer zou concretiseren. Omdat [eiser01] dit heeft nagelaten, zal zijn vordering worden afgewezen.
3.5.
[eiser01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van RET tot vandaag vast op € 1.058,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 529,-).
3.6.
Dit vonnis wordt ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

4..De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten die aan de kant van RET tot vandaag worden vastgesteld op € 1.058,-;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.F. Milders en in het openbaar uitgesproken.
47636