In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, zijn partijen, een vrouw en een man, betrokken bij een geschil over het gebruik van een huurwoning na de beëindiging van hun relatie. De vrouw heeft de zorg en het eenhoofdig gezag over hun drie minderjarige kinderen. De man heeft de kinderen erkend, maar de vrouw heeft de woning gehuurd op basis van een overeenkomst die op naam van beide partijen staat. Na de breuk van hun relatie eind 2022 heeft de vrouw de man verzocht om afstand te doen van het huurrecht, maar de man heeft hier niet op gereageerd. De vrouw heeft vervolgens een bodemprocedure aangespannen om de man te dwingen de woning te verlaten.
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 maart 2023 is gebleken dat er een onhoudbare thuissituatie is ontstaan, wat de noodzaak voor een spoedvoorziening onderstreept. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het in het belang van de kinderen is dat zij in de woning blijven wonen, en dat de vrouw, gezien haar zorg voor de kinderen en het feit dat zij het eenhoofdig gezag heeft, de meest gerede partij is om in de woning te blijven. De man heeft weliswaar een verzoek tot gezamenlijk gezag ingediend, maar dit is nog niet door de rechter beoordeeld.
De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de man de woning moet verlaten en ontruimen, en dat de vrouw het uitsluitend gebruik van de woning toekomt. De vorderingen van de man in reconventie zijn afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. Th. Veling op 24 maart 2023.