ECLI:NL:RBROT:2023:2497

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
FT EA 23/11 en FT EA 23/12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met moratorium voor zes maanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker, een zzp’er in de asbestsanering, had op 6 januari 2023 een verzoekschrift ingediend om een moratorium van zes maanden te verkrijgen, omdat hij in financiële problemen verkeerde door een terugval in zijn inkomen tijdens de coronapandemie en een scheiding. De rechtbank heeft op 16 januari 2023 de behandeling van het verzoekschrift gehouden, waarbij zowel verzoeker als verweerster, vertegenwoordigd door Stichting Havensteder, aanwezig waren. Verzoeker heeft verklaard dat hij recent een nieuw project is gestart en dat hij in staat is om zijn huurbetalingen te voldoen.

Verweerster heeft het verzoek betwist en aangevoerd dat verzoeker zijn verzoek niet voldoende heeft onderbouwd en dat er al lange tijd huurachterstanden zijn. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien verweerster op het punt stond om over te gaan tot ontruiming van de woning van verzoeker. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen en geconcludeerd dat het belang van verzoeker om in zijn huurwoning te blijven zwaarder weegt. Daarom heeft de rechtbank de voorlopige voorziening toegewezen, met de voorwaarde dat verzoeker zijn huurbetalingen tijdig blijft voldoen.

De rechtbank heeft tevens bepaald dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar dat hij in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen indien nodig. De uitspraak houdt in dat de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis van 4 maart 2020 wordt opgeschort voor de duur van zes maanden, mits de huurtermijnen tijdig worden voldaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] - [nummer02]
uitspraakdatum: 23 januari 2023
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [plaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 6 januari 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 6 januari 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 16 januari 2023.
Ter zitting van 16 januari 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer [naam01] , werkzaam bij Zuidweg & Partners (hierna: SHV);
  • mevrouw [naam02] , werkzaam bij Syncasso, namens Stichting Havensteder, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
Verweerster heeft op vrijdag 13 januari 2023 een akte aan de rechtbank toegezonden, welke de rechtbank (team insolventie) op 16 januari 2023 heeft ontvangen.
SHV heeft, namens verzoeker, op 22 januari 2023 aanvullende stukken aan de rechtbank toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 4 maart 2020 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij als zzp’er een bedrijf in de asbestsanering heeft. Tijdens de corona-pandemie heeft verzoeker een terugval in zijn inkomen gehad, waarnaar verzoeker heeft getracht aanspraak te maken op de Tozo-regeling. Deze aanvraag kwam echter moeizaam op gang, omdat verzoeker in die periode ook in een scheiding zat. Inmiddels heeft verzoeker werk in de vorm van een project voor de duur van twee jaar. Hij is op 10 januari 2023 met dit project begonnen en ontvangt donderdag 20 januari 2023 zijn eerste vergoeding. Dit betekent dat hij de huur van januari 2023 alsnog op donderdag kan voldoen. Verzoeker kon niet eerder beginnen op het project, omdat het werk tijdens de feestdagen stil lag.

3.Het verweer

Verweerster stelt zich op het standpunt dat het verzoekt dient te worden afgewezen. Zij voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan. Verzoeker heeft zijn verzoek niet onderbouwd met enige stukken, waardoor verweerster zich niet goed kan verweren. Verweerster heeft al sinds juni 2019 te maken met huurachterstanden van verzoeker. Aangezien betaling van de huur meermaals uitbleef is inmiddels drie keer de ontruiming aangezegd. Bovendien heeft verzoeker de huur van januari 2023 niet betaald. Daar komt nog bij dat, anders dan gesteld, verweerster niet de enige schuldeiser is van verzoeker. Ook het CJIB heeft een vordering op verzoeker. Verweerster heeft dan ook weinig vertrouwen in de (financiële) situatie van verzoeker. Verweerster merkt tot slot nog op dat zij niet kostte wat het kost wil ontruimen. Verweerster kan zich verenigen met een toewijzing van de voorlopige voorziening, maar wil wel stukken zien waaruit blijkt dat de huur betaald wordt.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 4 maart 2020 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 5 december 2022 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 12 januari 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 4 maart 2020 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft een bankafschrift overgelegd waaruit blijkt dat de huur van januari 2023 is betaald. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is bovendien voldoende naar voren gekomen dat verzoeker over voldoende inkomsten beschikt om de lopende huurtermijnen te betalen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 4 maart 2020 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres01] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat SHV die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2023.