ECLI:NL:RBROT:2023:2496

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
rekestnummer 21.1459
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van tussentijdse beëindiging en verlenging van de schuldsaneringsregeling

Op 9 maart 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar. De rechtbank heeft de aanvraag van de bewindvoerder om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen afgewezen. De schuldenaar had eerder, op 3 januari 2022, de schuldsaneringsregeling toegewezen gekregen. De bewindvoerder verzocht op 17 januari 2023 om tussentijdse beëindiging, wat door de rechter-commissaris werd goedgekeurd. Tijdens de zitting op 2 maart 2023 werd de schuldenaar gehoord, samen met zijn bewindvoerder.

De rechtbank concludeerde dat de schuldenaar niet alle verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren was nagekomen, maar dat er verzachtende omstandigheden waren. De schuldenaar had enkele vorderingen niet gemeld bij de toelating tot de regeling, maar dit werd niet geheel verwijtbaar geacht. De rechtbank nam in overweging dat de schuldenaar dakloos was geweest en daardoor geen zicht had op bepaalde vorderingen. Ook was er een misverstand over een opleiding die hij had gevolgd, wat leidde tot een vordering bij de Bestuuracademie.

De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar een boedelachterstand had van € 979,69, maar dat hij had toegezegd deze binnen drie maanden te zullen inlopen. De bewindvoerder steunde de verlenging van de schuldsaneringsregeling met twaalf maanden, wat de rechtbank ook besloot. De rechtbank benadrukte dat de schuldenaar zijn verplichtingen stipt moet nakomen om een tussentijdse beëindiging van de regeling te voorkomen. De termijn van de schuldsaneringsregeling werd verlengd tot 3 januari 2026, met behoud van alle verplichtingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
weigering tussentijdse beëindiging en wijziging termijn
insolventienummer: [nummer01]
uitspraakdatum: 9 maart 2023
Bij vonnis van deze rechtbank van 3 januari 2022 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenaar01],
[adres01]
[postcode01] [plaats01] ,
schuldenaar,
bewindvoerder: R. Springer.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris op 17 januari 2023 verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 18 januari 2023 met dit verzoek ingestemd.
Ter terechtzitting van 2 maart 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • schuldenaar;
  • dhr. mr. [naam01] , werkzaam bij Advocatenkantoor Plaat;
  • mw. R. Springer, bewindvoerder.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Voor de standpunten van de rechter-commissaris, de bewindvoerder en schuldenaar verwijst de rechtbank naar de desbetreffende gedingstukken en het verhandelde ter zitting.

3.De beoordeling

De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat schuldenaar één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. Er is daarom in beginsel aanleiding de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat schuldenaar bij de toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling een aantal vorderingen niet heeft gemeld, maar dat er in dit kader verzachtende omstandigheden zijn. Het betreft de vorderingen bij het UWV en de vordering bij de Bestuuracademie. Door schuldenaar zijn omstandigheden aangevoerd waardoor de rechtbank van oordeel is dat het bij de toelatingszitting niet melden van enkele vorderingen niet geheel verwijtbaar is, althans dat schuldenaar geen kwaad in de zin heeft gehad. Schuldenaar heeft verklaard in de periode januari 2015 tot en met oktober 2015 dakloos te zijn geweest, waardoor hij geen brievenbus had. Hierdoor heeft schuldenaar geen zicht gehad op de vordering van het UWV, welke in ieder geval deels in die periode is ontstaan. Met betrekking tot de vordering bij de Bestuuracademie geldt dat schuldenaar geen kwaad in de zin had. Schuldenaar was in de veronderstelling dat hij op kosten van zijn werkgever een opleiding mocht volgen. Toen de coronapandemie uitbrak werd het format van de opleiding gewijzigd en zag schuldenaar geen aanleiding meer om de opleiding te volgen. Schuldenaar heeft zich toen afgemeld en was in de veronderstelling dat hij daarmee van elke (mogelijke) verplichting jegens de Bestuursacademie af was.
De rechtbank is voorts van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat schuldenaar een boedelachterstand heeft laten ontstaan van € 979,69. Schuldenaar heeft evenwel voorafgaand en ter zitting toegezegd de boedelachterstand binnen drie maanden aan te zullen zuiveren. Schuldenaar heeft voldoende toegelicht op welke wijze hij dat zal kunnen en gaan doen. Schuldenaar zal om te beginnen het vakantiegeld, dat hij normaliter mag behouden, ter waarde van ongeveer € 600,00 aanwenden om de boedelachterstand in te lopen. Het restant zal verzoeker uit het vrij te laten bedrag voldoen. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat schuldenaar zijn boedelachterstand in de komende drie maanden zal inlopen en daarmee deze tekortkoming zal herstellen.
De rechtbank is verder van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat schuldenaar een gezamenlijke rekening heeft met zijn nieuwe vriendin. Formeel gezien moeten de betalingen op deze rekening bij het inkomen van schuldenaar worden opgeteld. Dit kan immers van invloed zijn op de afdracht. Ter zitting is besproken dat dit geen onoverkomelijk punt is. De thans nog resterende tekortkomingen rechtvaardigen in het licht van het voorgaande op dit moment geen tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank neemt voorts in haar beslissing mee dat de bewindvoerder ter zitting heeft verklaard zich er in te kunnen vinden om de bestaande tekortkomingen te compenseren door de schuldsaneringsregeling met één jaar te verlengen.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande thans dan ook geen aanleiding om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
Om schuldenaar in de gelegenheid te stellen de tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen te compenseren zal de termijn van de schuldsaneringsregeling worden verlengd met twaalf maanden. Gedurende de verlenging zullen alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen onverkort van kracht zijn. Door schuldenaar is met deze verlenging ingestemd.
Benadrukt wordt dat op grond van de wet (artikel 295 Faillissementswet) ook vermogensbestanddelen die schuldenaar tijdens de verlenging verkrijgt in de boedel vallen.
De rechtbank benadrukt dat van schuldenaar, zeker gezien zijn opleidingsniveau, verwacht wordt dat hij de bewindvoerder uit eigen beweging informeert over wijzigingen in zijn situatie. Door de rechtbank wordt aan schuldenaar thans een laatste kans geboden om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen. Alle uit de regeling voortvloeiende verplichtingen moeten in het vervolg door schuldenaar stipt worden nagekomen, om een (tussentijdse) beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei te voorkomen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- weigert de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen;
- wijzigt de termijn van de schuldsaneringsregeling, in die zin dat deze vier jaar bedraagt en daarmee eindigt op
3 januari 2026;
- bepaalt dat gedurende de verlenging alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen onverkort van kracht blijven
.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 maart 2023. [1]