ECLI:NL:RBROT:2023:2367

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
10/129810-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van moord en mishandeling met oplegging van TBS met dwangverpleging

In de zaak tegen de verdachte, geboren op 1982 en ingeschreven in Kroatië, heeft de rechtbank Rotterdam op 22 maart 2023 uitspraak gedaan. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 mei 2022 in Rockanje opzettelijk en met voorbedachten rade het leven heeft beroofd van [slachtoffer01] door hem meermalen met een scherp voorwerp te steken. De verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer01] opzettelijk heeft gedood. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van moord vastgesteld, waarbij de verdachte niet strafbaar werd verklaard vanwege volledige ontoerekeningsvatbaarheid, zoals vastgesteld door deskundigen van het Pieter Baan Centrum. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte eerder [slachtoffer02] heeft mishandeld op 13 mei 2022 in Dordrecht. De officier van justitie had vrijspraak van moord gevorderd, maar de rechtbank oordeelde anders. De verdachte is ter beschikking gesteld met dwangverpleging, gezien de ernst van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de moeder van het slachtoffer, die zich als benadeelde partij had gevoegd. De totale schadevergoeding bedraagt € 19.865,73, inclusief materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/129810-22
Datum uitspraak: 22 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1982,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [woonplaats01] (Kroatië),
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie [detentielocatie01] ,
raadsman mr. M.M. van Daalhuizen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 23 februari 2023 en 22 maart 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. van Veen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 impliciet primair (moord) ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair (doodslag) en 2 (mishandeling) ten laste gelegde;
  • ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte en oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot verpleging van overheidswege.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring feit 2 zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde feit is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde (moord) en dat het impliciet subsidiair ten laste gelegde (doodslag) wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De verdediging heeft eveneens tot vrijspraak gepleit van moord en heeft zich ten aanzien van het bewijs van doodslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.2.
Beoordeling
De verdachte en het latere slachtoffer, [slachtoffer01] (hierna ook: [slachtoffer01] ), deelden in de periode voor het tenlastegelegde sinds enkele dagen een kamer in een arbeidsmigrantenhotel te Rockanje, in het kader van hun werkzaamheden voor een uitzendbureau. Volgens de verdachte konden zijn kamergenoot en hij niet goed met elkaar overweg en hadden ze geregeld ruzie. Op 25 mei 2022 is [slachtoffer01] overleden na een confrontatie met de verdachte, waarbij het slachtoffer onder andere meermalen met een scherp voorwerp in de hals en in het lichaam werd gestoken/gesneden. De verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer01] opzettelijk heeft gedood. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of bij de verdachte ook sprake is geweest van voorbedachten rade op het doden van het slachtoffer.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om een slachtoffer om het leven te brengen en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Vastgesteld moet worden of de verdachte de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, en of hij dat vervolgens ook daadwerkelijk heeft gedaan.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en [slachtoffer01] op de avond van 24 mei 2022 in de gezamenlijke ruimte van het hotel hebben gegeten en daarbij onenigheid hebben gehad. Deze ruzie wordt door meerdere getuigen bevestigd, waarbij verschillende punten van onderlinge irritatie worden benoemd. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij boos was op [slachtoffer01] en dat hij eigenlijk ergens anders wilde gaan slapen, maar geen geschikte slaapplaats kon vinden. In het proces-verbaal van de camerabeelden wordt vermeld dat de verdachte en [slachtoffer01] omstreeks 23.00 uur in de gezamenlijke ruimte van het hotel in discussie waren, waarbij Engels werd gesproken en enkele malen de term ‘
problem’ viel. De verdachte maakte daarbij een opgefokte indruk, aldus het proces-verbaal. Beiden gingen vervolgens hun slaapkamer (hierna: kamer) binnen. Van de gebeurtenissen daarna in de kamer zijn geen beeld- en/of geluidsopnames.
Op de camerabeelden van de gemeenschappelijk ruimte is te zien dat de verdachte na middernacht vanaf 0.32 uur meermalen de kamer uitliep, wegliep (onder andere naar de keuken) en vervolgens de kamer weer inliep. In de kamer brandde op dat moment geen licht en was verder geen beweging te zien. De verdachte kwam rond 1.29 uur opnieuw de kamer uit, leek wat doelloos rond te lopen en zat enige tijd op een stoel. Om 1.39 uur ging de verdachte de kamer weer binnen met een lichtkleurig, niet nader geïdentificeerd voorwerp in zijn hand.
De verdachte heeft verklaard dat hij een wodkafles die bij zijn stoel stond heeft opgepakt en dat hij [slachtoffer01] daarmee in de kamer op zijn hoofd heeft geslagen. Onduidelijk is hoe het slachtoffer hierop reageerde. Op de camerabeelden is te zien dat omstreeks 1.48 uur de deur van de kamer weer open ging en dat het slachtoffer op dat moment bloedend op de grond lag. De verdachte heeft verklaard dat in de kamer een gevecht heeft plaatsgevonden en dat [slachtoffer01] hem op enig moment met een mes zou hebben bedreigd. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij (de verdachte) als eerste fysiek geweld heeft gebruikt in de kamer.
De rechtbank stelt op grond van de (geluids)beelden vast dat de verdachte in ieder geval vanaf 1.48 uur het nagenoeg hulpeloze slachtoffer verspreid over een periode van meer dan kwartier verschillende geweldshandelingen heeft toegebracht die uiteindelijk de dood tot gevolg hebben gehad. Tussen die geweldshandelingen door liep de verdachte meermalen weg en weer terug, waarbij hij ogenschijnlijk rustig en beheerst zijn geweldshandelingen voortzette en in het geheel niet reageerde op andere bewoners/medewerkers toen hij door hen werd aangesproken. Om 02:07 arriveerde de politie ter plaatse en werd de verdachte aangehouden.
De rechtbank acht op basis van de geschetste feiten en omstandigheden bewezen dat de verdachte het slachtoffer met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. De tijdspanne waarover de geweldshandelingen zich hebben afgespeeld, de ogenschijnlijk kalme en vastberaden wijze waarop deze gewelddadigheden zijn uitgevoerd en de eigen verklaringen van de verdachte over de toedracht van de ruzie met het slachtoffer acht de rechtbank hiertoe redengevend. De verdachte had op meerdere momenten gelegenheid om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn (voorgenomen) daad en zich daarvan rekenschap te geven. Hoe wreed en oninvoelbaar zijn overwegingen daarbij ook mogen zijn, uit zijn verklaringen blijkt dat de verdachte zich deze rekenschap ook daadwerkelijk gegeven heeft.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (moord) is bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
onder 1ten laste gelegde (moord) heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
onder 2ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten begaan op die wijze dat:
1.
hij, op 25 mei 2022, te Rockanje,
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer01] , van het leven heeft beroofd, door meermalen, met een stuk van een bord en een tafelpoot en een mes in/op/tegen de hals en nek en het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer01] te steken en/ te snijden en te slaan;
2.
hij, op 13 mei 2022, te Dordrecht,
[slachtoffer02] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer02] bij de keel te grijpen en daarbij de keel van die [slachtoffer02] dicht te knijpen, althans bij die keel vast te pakken en vast te houden en daar bij die [slachtoffer02] meermalen met gebalde vuist te slaan en te stompen op het hoofd en tegen het lichaam van die [slachtoffer02] en
- die [slachtoffer02] op een bed te gooien en/of te duwen waardoor die [slachtoffer02] ten val kwam.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.impliciet primair

moord

2.
mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunten officier van justitie en verdediging
Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben het standpunt ingenomen dat de verdachte wegens ontoerekeningsvatbaarheid dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor beide feiten.
6.2.
Rapportage Pieter Baan Centrum
De verdachte is gedurende vijf weken ter observatie opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum (PBC) te Almere. Vanwege zijn verslechterende psychische conditie werd de verdachte een week voor het einde van de reguliere zesweekse observatietermijn teruggeplaatst naar het [detentielocatie01] van de PI Haaglanden voor verdere (gedwongen) behandeling. Psychiater [psychiater01] en GZ-psycholoog [psycholoog01] , beiden verbonden aan het PBC, hebben in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team op
20 december 2022 over de verdachte een rapport uitgebracht. Op de terechtzitting hebben de psychiater en de psycholoog, als deskundigen gehoord, hun bevindingen nader toegelicht.
Ten tijde van het verblijf van de verdachte in het PBC werd een psychotisch ontregelde man gezien, waarbij in het rapport wordt opgemerkt dat sprake was van een wisselend beeld. Hoewel de verdachte volgens de onderzoekers naar vermogen aan het onderzoek heeft meegewerkt, bracht deze omstandigheid een aantal beperkingen met zich mee bij de diagnostiek en bij de forensische analyse op basis hiervan. De verdachte bleek beperkt belastbaar tijdens de onderzoeksgesprekken en trok zich op de verblijfsafdeling veelvuldig terug op zijn kamer. Een deel van de gesprekspogingen door de psychiater heeft de verdachte actief geweigerd. Informatie van de verdachte tijdens het onderzoek bleek soms wisselend of tegenstrijdig, en kon door de onderzoekers qua betrouwbaarheid niet goed worden beoordeeld. Bij het milieuonderzoek konden geen referenten worden gesproken voor nadere achtergrondinformatie over de levensgeschiedenis. De verdachte gaf wel toestemming voor inzage van zijn medisch dossier en, via het openbaar ministerie, voor het opvragen van behandelinformatie over twee eerdere psychiatrische opnames in Kroatië. Deze informatie hebben de PBC-onderzoekers betrokken in het rapport.
De onderzoekers concluderen dat bij de verdachte sprake is van schizofrenie en van ernstige verslavingsproblematiek, in het bijzonder voor wat betreft het gebruik van cannabis en cocaïne. Hoewel door het terugtrekken van de verdachte zijn psychotische ontregeling binnen het PBC deels aan het zicht werd onttrokken, was volgens de onderzoekers sprake van oordeels- en kritiekstoornissen, een verhoogde achterdocht en van bizar gedrag. In de psychiatrische voorgeschiedenis wordt daarnaast melding gemaakt van hallucinaties, in de vorm van stemmen die hem opdrachten gaven. Niet duidelijk is of hiervan ook tijdens de PBC-opname sprake was. Mentaliserende vermogens bleken bij de verdachte nagenoeg afwezig: in psychotisch ontregelde toestand is de verdachte niet goed in staat zich een beeld te vormen van de beleving en intenties van anderen of van zichzelf. In het contact met anderen wordt hij angstig en achterdochtig, maar plaatst hij de bron hiervan (onbewust) bij de ander. Deze beangstigende en bedreigende belevingen kunnen vervolgens uitmonden in agressie, terwijl daar geen of slechts een geringe aanleiding toe is.
Ten aanzien van het middelengebruik stellen de onderzoekers vast dat de verdachte al vanaf jonge leeftijd bekend is met het gebruik van vooral cannabis, cocaïne, heroïne en alcohol. Inmiddels is sprake van een complexe verwevenheid met de vastgestelde schizofrene stoornis, waarbij het middelengebruik voor de verdachte enerzijds fungeert als een vorm van zelfmedicatie, maar anderzijds de psychotische ontregeling kan versterken. Op basis van het detentieverloop kan worden vastgesteld dat ook zonder het gebruik van middelen sprake blijft van psychotische symptomen, meermalen uitmondend in agressie. Ter terechtzitting hebben de onderzoekers toegelicht dat naar hun inzicht bij de forensische analyse van de ten laste gelegde feiten de door hen vastgestelde verslavingsproblematiek geen zelfstandige rol (meer) speelt bij de beoordeling van de toerekenbaarheid van deze feiten aan de verdachte.
Hoewel de ten laste gelegde feiten slechts beperkt, en alleen door de rapporterend psycholoog, met de verdachte konden worden besproken, adviseren de PBC-onderzoekers om hem in geval van een bewezenverklaring voor beide feiten volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren. In beide gevallen vormde volgens de rapporteurs de paranoïde psychotische ontregeling van de verdachte de ondergrond bij zijn interpretatie van de (conflict)situatie met de beide slachtoffers en vormde dit vervolgens de basis van zijn handelen. Vanuit zijn psychotische ontregeling was bij de verdachte sprake van een verlies van zicht op de daadwerkelijke context, een verlies van grip op zijn emoties en een verlies van grip op het handelen bij het plegen van deze feiten. Beperkingen in de beschikbare informatie over de aanleiding tot het conflict met de beide slachtoffers en het gegeven dat daarbij ook sprake kan zijn geweest van een wisselwerking met reële gebeurtenissen en reële onderlinge problemen, geven de beide deskundigen – zo hebben zij ter terechtzitting verklaard – geen aanleiding tot terughoudendheid bij hun advies met betrekking tot de doorwerking van de stoornis. Dit geldt eveneens voor de in het PBC-rapport benoemde wisselingen in het bij de verdachte vastgestelde psychiatrisch toestandsbeeld.
6.3.
Beoordeling
Nu de diagnostische conclusies van de psychiater en psycholoog worden gedragen door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De rechtbank stelt daarmee vast dat ten tijde van de bewezen delicten bij de verdachte sprake was van een psychische stoornis. Wat betreft de adviezen van de deskundigen met betrekking tot de toerekenbaarheid van de bewezen feiten aan de verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt op basis van het PBC-rapport vast dat bij de verdachte sprake is van ernstige, chronische psychiatrische problematiek en dat ook in de aanloop tot de bewezen delicten aanwijzingen bestaan voor een psychotische ontregeling. Afgaand op de verklaringen van de verdachte, heeft zijn middelengebruik hierbij mogelijk een rol gespeeld. Hoewel beperkte informatie beschikbaar is over de aard van zijn conflicten met de beide slachtoffers, acht de rechtbank op basis van de in het PBC-rapport geschetste dynamiek in het contact met anderen, voldoende aannemelijk dat zijn psychotische problematiek bij de door hem gepleegde geweldshandelingen van invloed is geweest.
Evenwel neemt het feit dat de geweldshandelingen volgens de onderzoekers kunnen passen in de bij de verdachte vastgestelde relationele dynamiek, naar het oordeel van de rechtbank op grond van de beperkte dossierinformatie met betrekking tot het onder 2 bewezen feit niet weg dat hierbij ook andere, meer in de realiteit gelegen en ook strafrechtelijk relevante factoren een rol kunnen hebben gespeeld. Om deze reden acht de rechtbank de verdachte voor het onder 2 bewezen feit, in afwijking van het PBC-advies, in verminderde mate toerekeningsvatbaar. De verdachte is voor dit feit dus strafbaar.
Met betrekking tot het onder 1 bewezen feit onderscheidt de rechtbank, mede op basis van de bij het dossier gevoegde camerabeelden, twee fasen in het conflict van de verdachte met het slachtoffer [slachtoffer01] . In de eerste fase van het conflict, op de avond van 24 mei 2022, lijkt sprake te zijn geweest van agitatie bij de verdachte en was er een woordenwisseling met het slachtoffer. In de uiteindelijke uitvoering van het levensdelict ruim twee uur later, valt op de vastberadenheid in het gedrag van de verdachte, waarbij na een – verder aan de waarneming onttrokken – gevecht op de kamer, verdere emoties gedurende langere tijd geheel lijken te ontbreken en de verdachte volledig onbereikbaar is voor anderen. Zelf heeft de verdachte over deze fase van het conflict verklaard dat hij op enig moment geen andere ‘oplossing’ meer zag dan het doden van het slachtoffer, omdat hij vreesde anders een vijand te hebben voor het leven. Wat er verder zij van de rol van de psychose in de toedracht van het voorafgaande conflict, acht de rechtbank - mede op basis van de in het PBC-rapport beschreven psychotische dynamiek - het handelen van de verdachte bij de uitvoering van het levensdelict zodanig inadequaat en oninvoelbaar, dat zij in deze fase van het delict een volledige doorwerking van de stoornis voldoende aannemelijk acht. De rechtbank volgt het standpunt van de PBC-rapporteurs dat aan mogelijk voorafgaand middelengebruik – zoals naar voren komt uit de verklaringen van de verdachte – hierbij geen zelfstandige betekenis kan worden toegekend. De rechtbank verklaart de verdachte derhalve niet strafbaar voor het onder 1 bewezen delict en zal hem voor dit feit ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.4.
Conclusie
De verdachte is voor het
onder 2bewezen feit strafbaar.
Er is een omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit voor het
onder 1bewezen feit, zodat hij voor dit feit wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft een medebewoner van het migrantenhotel waar hij verbleef, [slachtoffer01] , van het leven beroofd. Dit heeft hij gedaan op een gruwelijke wijze waarbij het slachtoffer een minutenlange doodsstrijd heeft geleverd en ondenkbare angst en pijn moet hebben doorstaan. De verdachte heeft hem daarmee zijn kostbaarste bezit, het recht op leven, ontnomen. Hij heeft daarmee ook de nabestaanden en vrienden van [slachtoffer01] onvoorstelbaar leed berokkend, zoals wordt onderstreept door de verklaring die namens de moeder van het slachtoffer ter terechtzitting door haar advocaat is voorgedragen.
De verdachte heeft eerder in een ander migrantenhotel een medebewoner, [slachtoffer02] , mishandeld. Het dramatische vervolg, uitmondend in een levensdelict bijna twee weken daarna, zal ook voor hem de impact van deze gebeurtenis op wrange wijze extra voelbaar maken.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld. De verdachte is in Kroatië éénmaal veroordeeld ter zake van diefstal.
7.3.2.
Tbs-maatregel
Het pathologisch bepaalde risico op ernstige geweldsdelicten wordt, gezien de aard en ernst van de bij de verdachte vastgestelde psychische problematiek, door de PBC-onderzoekers ingeschat als hoog. De onderzoekers achten een behandeling in een gedwongen strafrechtelijk kader aangewezen om het recidivegevaar af te wenden. Geadviseerd wordt om aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
Naar aanleiding van de in het PBC-rapport benoemde mogelijke problemen, samenhangend met de culturele achtergrond van de verdachte, bij de tenuitvoerlegging van een dergelijke maatregel in Nederland, is de deskundige [deskundige01] , werkzaam als adviseur repatriëring vreemdelingen bij CTP Veldzicht, ter terechtzitting gehoord. De deskundige heeft nadere informatie verstrekt over Nederlandse voorzieningen met specifieke deskundigheid op dit terrein en over een mogelijke voortzetting en overdracht van het behandeltraject op termijn, indien de verdachte zou terugkeren naar Kroatië.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van het feit, de ernst van de stoornis en het hieruit voortvloeiend herhalingsgevaar, de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling en de verpleging van overheidswege eist.
Vastgesteld wordt dat het onder 1 bewezen strafbare feit ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, een misdrijf betreft dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op de ernst van de bij de verdachte vastgestelde psychiatrische problematiek en in het licht van de op te leggen tbs-maatregel, ziet de rechtbank op dit moment geen meerwaarde in het opleggen van een afzonderlijke straf ter zake van het onder 2 bewezen delict. De verdachte zal op grond van artikel 9a van het Wetboek van strafrecht voor dit feit schuldig worden verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Aan de verdachte zal ter zake van het onder 1 bewezen levensdelict de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege worden opgelegd.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit in het geding gevoegd de moeder van het slachtoffer, mevrouw [benadeelde01] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 7.455,38 aan materiële schade en een vergoeding van € 57.500 aan immateriële schade, welk bedrag is opgebouwd uit € 40.000,- aan shockschade en € 17.500,- aan affectieschade. Tot slot vordert zij een vergoeding van € 2.500,- in verband met nog nader te onderbouwen schade, mogelijk toewijsbaar in een eventuele hoger beroepsprocedure.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van in totaal € 59.955,38, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de schadeposten ‘lening’ en ‘nader te onderbouwen schade’ dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de lening van € 5.000,- en het bedrag van € 2.500,- voor nader te onderbouwen schade. Ten aanzien van deze posten heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vorderingen, dan wel dat deze posten dienen te worden afgewezen.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, deze genoegzaam is onderbouwd en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal deze vordering worden toegewezen voor zover deze betrekking heeft op kosten die samenhangen met de uitvaart (lijkbezorging, begrafenis, vliegtickets en overige reiskosten). Voor wat betreft de lening van € 5.000,- en de nader te onderbouwen schade voor een bedrag van € 2.500,- verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk, omdat deze kosten nog niet zijn gemaakt, dan wel onvoldoende zijn onderbouwd; dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Affectieschade
Het vorderen van vergoeding van affectieschade is vanaf 1 januari 2019 mogelijk voor de in artikel 51f, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering en artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek, genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. De aanspraak op affectieschade is een naar omvang beperkte vergoeding, die vooral beoogt het leed van de naasten en nabestaanden te erkennen. De rechtbank stelt vast dat de moeder van het slachtoffer tot de kring van gerechtigden behoort.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande aan de moeder € 17.500,- aan vergoeding van affectieschade toewijzen, conform het Besluit vergoeding affectieschade.
Shockschade
Ten aanzien van het toekennen van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit de rechtbank aan bij de jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:958). Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door het waarnemen van het ten laste gelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. Er moet uit de waarneming of confrontatie geestelijk letsel zijn voortgevloeid dat in rechte kan worden vastgesteld; dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Voorop staat dat er geen discussie kan zijn over het leed en verdriet dat de moeder van het slachtoffer is aangedaan, zoals ook ter zitting op indringende wijze door haar raadsman is verwoord. Er bestaat echter alleen recht op een schadevergoeding voor shockschade als is voldaan aan de eisen van de wet. Daarbij geldt bovendien dat de strafrechter alleen beslist over een schadevergoeding als dit geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Is dat wel het geval, dan dient de burgerlijke rechter zich over de zaak te buigen.
Door de benadeelde partij is gesteld dat de confrontatie met het verminkte lichaam van haar zoon in het mortuarium een dergelijk shockeffect heeft veroorzaakt met psychische schade als gevolg. Dit is onderbouwd met een brief van de huisarts, waarin het vermoeden van PTSS wordt benoemd. De rechtbank is van oordeel dat het beoordelen van de vraag of de schade aanwezig is en of deze is veroorzaakt door de genoemde confrontatie nader onderzoek vergt en dat dit onderzoek een onevenredige belasting oplevert van het strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor dit deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en overige kosten
De benadeelde partij heeft gevorderd het door de rechtbank toegewezen en te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 mei 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van (€ 2.365,73 + € 17.500,-)
€ 19.865,73vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de
onder 1 impliciet primair (moord) en onder 2 (mishandeling)ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte voor het onder 1 bewezen verklaarde feit niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
verklaart de verdachte voor het onder 2 bewezen verklaarde feit strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd;
gelast ter zake van het onder 1 bewezen feit dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [benadeelde01] ,te betalen een bedrag
€ 19.865,73 (zegge: negentienduizend achthonderdvijfenzestig euro en drieënzeventig eurocent), bestaande uit € 2.365,73 aan materiële schade en € 17.500,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde01]te betalen
€ 19.865,73(hoofdsom,
zegge: negentienduizend achthonderdvijfenzestig euro en drieënzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 19.865,73niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
134 dagen; de toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 25 mei 2022, te Rockanje, gemeente Westvoorne, althans in Nederland,
opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade [slachtoffer01] , van het leven heeft beroofd, door meermalen althans eenmaal, met een (stuk van een) bord en/of en/of (tafel)poot en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen de hals en/of nek en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer01] te steken en/of te snijden en/of te slaan;
( art 289/287 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij, op of omstreeks 13 mei 2022, te Dordrecht,
[slachtoffer02] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer02] bij de keel te grijpen en/of (daarbij) de keel van die [slachtoffer02] dicht te knijpen, althans bij die keel vast te pakken en/of vast te houden en/of (daarbij) die [slachtoffer02] meermalen althans eenmaal (met gebalde vuist) te slaan en/of te stompen op het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer02] en/of
- die [slachtoffer02] op een bed te gooien en/of te duwen waardoor die [slachtoffer02] ten val kwam.
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )