ECLI:NL:RBROT:2023:2140

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
83/073780-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor valsheid in geschrifte en mensensmokkel wegens gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van valsheid in geschrifte en mensensmokkel. De tenlastelegging betrof het opmaken van valse documenten, waaronder een arbeidsovereenkomst en een werkgeversverklaring, die zouden zijn gebruikt voor de aanvraag van een verblijfsvergunning voor de echtgenoot van de medeverdachte. De rechtbank heeft de zittingen gehouden op 24 januari, 26 januari, 2 februari en 15 maart 2023. De officieren van justitie hebben gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging en een taakstraf opgelegd. Echter, de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de opgemaakte documenten vals waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medeverdachte daadwerkelijk bij de Islamitische Universiteit van Europa heeft gewerkt en dat haar salaris correct was uitbetaald. Er was geen bewijs dat de verdachte of de medeverdachten opzettelijk valse documenten hadden opgemaakt om de toegang van de echtgenoot tot Nederland te faciliteren. De rechtbank concludeerde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 83/073780-22
Datum uitspraak: 15 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. M.F. Wijngaarden, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 24 januari 2023, 26 januari 2023, 2 februari 2023 en 15 maart 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. F.W.B. Groendijk en mr. V.J.A.M. van de Bilt hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 32 uren, subsidiair 16 dagen vervangende hechtenis.

4..Vrijspraak

4.1.
Standpunt officieren van justitie
De officieren van justitie hebben betoogd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. In het dossier bevinden zich bewijsmiddelen die erop duiden dat de verdachte met de medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] heeft samengewerkt, met toestemming van de medeverdachte [medeverdachte03] , om een valse arbeidsovereenkomst, loonstrook en werkgeversverklaring van de Islamitische universiteit van Europa (hierna: de IUE) te laten opstellen ten name van zijn zus, de medeverdachte [medeverdachte02] (hierna: [medeverdachte02] ). Deze stukken zijn gebruikt in een procedure bij de IND om een verblijfsvergunning te krijgen voor de echtgenoot van de [medeverdachte02] , [naam01] .
Uit het dossier valt af te leiden dat [medeverdachte02] weliswaar heeft gewerkt bij de IUE en ook salaris daarvoor heeft ontvangen, maar ook dat de afspraak tussen de verdachte en de medeverdachten was dat [medeverdachte02] het netto verkregen loon moest teruggeven aan de IUE. De officieren van justitie wijzen in dit verband onder meer op de What’s-App-berichten tussen de verdachte en [medeverdachte01] , het kasboek van de IUE dat door [medeverdachte01] werd bijgehouden en de bankafschriften van [medeverdachte02] waarop diverse contante geldopnames en overboekingen naar familie zijn aangetroffen. Deze bedragen zijn allemaal opgenomen dan wel overgeboekt kort na het ontvangen van haar salaris, en behelzen nagenoeg hetzelfde bedrag als dit salaris.
Hiermee staat vast dat het salaris dat [medeverdachte02] heeft verdiend (via een omweg) is teruggevloeid naar de rekening van de IUE, waardoor zij dit loon dus niet feitelijk heeft genoten. De bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien maken dat hier sprake is van het medeplegen van mensensmokkel en valsheid in geschrift.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank oordeelt dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te concluderen dat de opgemaakte documenten vals zijn.
Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier blijkt dat de zus van de verdachte, [medeverdachte02] , vanaf 1 juni 2016 daadwerkelijk heeft gewerkt bij de IUE. Haar arbeidsovereenkomst is per die datum ingegaan, de eerste salarisspecificatie getuigt van arbeid in juni 2016, en zij heeft per bankoverschrijving salaris ontvangen over die maand. Ook de in de werkgeversverklaring opgenomen gegevens kloppen. De rechtbank heeft dus niet kunnen vaststellen dat het salaris dat [medeverdachte02] heeft verdiend (via een omweg) is teruggevloeid naar de rekening van de IUE, waardoor zij dit loon dus niet feitelijk heeft genoten, en mogelijk sprake is geweest van een schijnconstructie. Gelet op dit alles kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat [medeverdachte02] materieel niet heeft voldaan aan de inkomenseis die de IND stelt voor het verkrijgen van toegang tot Nederland.
Het is de rechtbank opgevallen dat er afspraken gemaakt lijken te zijn over de (terug)betaling van het loon van [medeverdachte02] aan de IUE en het lijkt er ook sterk op dat er daadwerkelijk bedragen zíjn terugbetaald. Dit lijkt te volgen uit de What’s-App gesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte01] , de informatie in het kasboek en zou kunnen worden afgeleid uit de bedragen die [medeverdachte02] na ontvangst van haar salaris contant heeft opgenomen. Dit alles is echter onvoldoende om met zekerheid te stellen dat [medeverdachte02] zélf haar salaris daadwerkelijk heeft terugbetaald aan de IUE, en zij dus feitelijk geen salaris heeft ontvangen voor haar werkzaamheden. Bovendien heeft [medeverdachte02] , zoals de verdediging terecht heeft aangevoerd, nimmer een beroep gedaan op het sociaal zekerheidstelsel, hetgeen een contra-indicatie is voor de terugbetaling van het salaris.
Daar komt nog bij dat, zelfs als [medeverdachte02] feitelijk geen inkomen zou hebben genoten, uit het dossier niet kan volgen dat een en ander is opgezet om [naam01] wederrechtelijk toegang te verschaffen tot Nederland. Van een rechtstreeks verband tussen de veronderstelde schijnconstructie en een (wederrechtelijk) verblijf van [naam01] in Nederland is met andere woorden niet gebleken.
4.3.
Conclusie
Omdat niet kan worden vastgesteld dat de opgemaakte documenten vals zijn, kan niet worden gezegd dat de aanvraag voor de verblijfsvergunning van [naam01] op onjuiste documenten is gebaseerd.
Dat betekent dat evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel.
Samenvattend acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift en mensensmokkel.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde.

5..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. K.Th. van Barneveld en W.M. Stolk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 april 2016 tot en
met 28 juni 2016 te Rotterdam en/of Schiedam en/of elders in Nederland, tezamen
en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, meermaals, althans
eenmaal,
opzettelijk een Azerbeidjaanse onderdaan, te weten [naam01] , behulpzaam is
geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een
andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland of Noorwegen, in elk geval een staat
die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen
Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot
aanvulling van het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Verdrag
tegen transnationale georganiseerde misdaad, of haar /hem daartoe gelegenheid,
middelen of inlichtingen heeft verschaft en/ of heeft doen verschaffen, terwijl
verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis
wederrechtelijk was, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) een
valse en/ of vals opgemaakte arbeidsovereenkomst (DOC-577) en/ of
werkgeversverklaring (DOC-582) en/of salarisspecificatie over de maand juni 2016
(DOC-583), in elk geval valse loongegevens van de echtgenote van voornoemde [naam01]
ter beschikking gesteld en/ of doen stellen, aan de Immigratie en
Naturalisatiedienst voor de verblijfsaanvraag voor [naam01] voornoemd,
bestaande die valsheid en/ of vervalsing hierin dat in die arbeidsovereenkomst en/ of
werkgeversverklaring valselijk en in strijd met de waarheid stond vermeld dat [medeverdachte02]
per 1 juni 2016 in dienst is bij de Stichting Islamitische Universiteit van
Europa voor 32 uren per week en tegen een salaris van 1.550 euro per maand
en/of op die salarisspecificatie valselijk en in strijd met de waarheid stond vermeld
dat voornoemde [medeverdachte02] in de maand juni 2016 van Stichting Islamitische
Universiteit van Europa een nettoloon heeft ontvangen van 1.397 euro voor 140,80
gewerkte uren
(artikel 197a lid 1 jo. art. 47 van het Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 april 2016 tot en
met 28 juni 2016 te Rotterdam en/of Schiedam en/of elders in Nederland, tezamen
en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, meermaals, althans
eenmaal een of meer geschriften dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van
enig feit te dienen, te weten een arbeidsovereenkomst (DOC-577) en/of
werkgeversverklaring (DOC-582) en/of salarisspecificatie over de maand juni 2016
(DOC-583), valselijk heeft opgemaakt en/ of heeft vervalst en/ of heeft doen
opmaken en/ of heeft doen vervalsen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) op voornoemde
arbeidsovereenkomst (DOC-577) en/ of werkgeversverklaring (DOC-582) valselijk en
in strijd met de werkelijkheid vermeld en/of doen vermelden en/of laten vermelden
en/ of doen voorkomen,
dat [medeverdachte02] (geboren [geboortedatum02] ) per 1 juni 2016 in dienst is bij de Stichting
Islamitische Universiteit van Europa voor 32 uren per week en tegen een salaris van
1.550 euro bruto per maand
en/of op die salarisspecificatie valselijk en in strijd met de waarheid vermeld en/of
doen vermelden en/ of laten vermelden en/ of doen voorkomen dat voornoemde
[medeverdachte02] in de maand juni 2016 van Stichting Islamitische Universiteit van
Europa een nettoloon heeft ontvangen van 1.397,30 euro voor 140,80 gewerkte uren
zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als en onvervalst te gebruiken of
door (een) ander(en) te doen gebruiken;
artikel 225 lid 1 jo. art. 47 Wetboek van Strafrecht
( art 197a lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47
lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)