ECLI:NL:RBROT:2023:2099

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
ROT 21/497, 21/885, 21/1036, 21/3876
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van boetes opgelegd aan slachterij wegens overtredingen van de Wet dieren en hygiënevoorschriften

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2023, met zaaknummers ROT 21/497, 21/885, 21/1036 en 21/3876, zijn vier boetes van € 2.500,- opgelegd aan een slachterij wegens overtredingen van de Wet dieren. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de slachterij tegen deze boetes, die zijn opgelegd vanwege fecale bezoedeling op karkassen en runderkoppen. De rechtbank concludeert dat de overtredingen terecht zijn vastgesteld door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en dat de boetes niet onevenredig zijn. De rechtbank oordeelt dat de slachterij niet voldoende heeft aangetoond dat de financiële draagkracht zodanig is dat de boetes gematigd moeten worden. De rechtbank wijst erop dat de opgelegde boetes in lijn zijn met de ernst van de overtredingen en de bescherming van de volksgezondheid voorop staat. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de opgelegde boetes.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 21/497, ROT 21/885, ROT 21/1036 en ROT 21/3876

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2023 in de zaken tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen vier boetes van € 2.500,- die aan haar zijn opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren. Bij besluiten van 22 november 2019, 14 februari 2020, 12 juni 2020 en 21 augustus 2020 heeft verweerder de boetes opgelegd.
1.1.
Bij besluiten van 16 december 2020, 6 januari 2021, 13 januari 2021 en 3 juni 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de boetebesluiten ongegrond verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
1.4.
De rechtbank heeft op de zitting het onderzoek geschorst en eiseres de gelegenheid gegeven om financiële stukken over te leggen. Dit heeft zij op 23 mei 2022 gedaan. Bij brieven van 2 en 11 november 2022 heeft verweerder daarop gereageerd. Eiseres heeft bij brief van 20 november 2022 een nadere reactie gegeven. Met instemming van partijen heeft de rechtbank vervolgens het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van de besluiten

2. Verweerder heeft de boetebesluiten gebaseerd op vier rapporten van bevindingen die zijn opgemaakt door toezichthouders van de NVWA.
2.1.
In ROT 21/497 schrijft de toezichthouder in het rapport van bevindingen van 11 augustus 2019 onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: zondag 11 augustus 2019 omstreeks 10.00 uur.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de schapen slachthal van [eiseres]
Ik zag dat er op de karkassen van een groot aantal schapen die geslacht waren voor het offerfeest zeer veel fecale bezoedeling aanwezig was vóór de keuring door KDS. Ik zag dat meerdere van deze karkassen fecaal bezoedeld waren ter hoogte van de borst, ter hoogte van de buik en ter hoogte van de poten. (zie foto 1 t/m 7. Nb. De blauwe strepen zijn aangebracht door de OA, Officiële Assistent, van KDS om fecale bezoedeling aan te duiden). Dit betreft een heterdaadbevinding.
Er werd door het bedrijf, ook na meerdere mondelinge waarschuwingen, niet voldoende gedaan om verontreiniging van de karkassen te voorkomen. Ik heb toen een rapport van bevindingen aangezegd en de slachtsnelheid tot de helft teruggebracht.
Ik zag dat bij het slachten van de schapen verontreiniging van het vlees niet werd voorkomen.
[…]
Ik bracht [naam] , als directeur/eigenaar van [eiseres] , op de hoogte van mijn bevindingen en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan.
2.2.
In ROT 21/885 schrijft de toezichthouder in het rapport van bevindingen van
11 oktober 2019 onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: vrijdag 11 oktober 2019 omstreeks 9.15 uur.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de runderslachthal van [eiseres]
Ik zag dat er op de 10 karkassen van de runderen die geslacht waren fecale bezoedeling aanwezig was vóór de keuring door KDS. Ik zag dat deze karkassen fecaal bezoedeld waren ter hoogte van de borst, ter hoogte van de buik, ter hoogte van de nek, aan de binnenkant rond de slokdarm en ter hoogte van de poten (zie foto 1 t/m 5). Dit is een heterdaadbevinding.
Naar aanleiding van deze bevinding heb ik het slachttempo naar beneden laten brengen en de karkassen laten opknappen.
Ik zag dat bij het slachten van de runderen verontreiniging van het vlees niet was voorkomen.
[…]
Ik bracht [naam] , als directeur/eigenaar van [eiseres] , van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan.
2.3.
In ROT 21/1036 schrijft de toezichthouder in het rapport van bevindingen van 2 december 2019 onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: 27 november 2019 omstreeks 11:40 uur.
In het bedrijf aangesproken: [naam] , functie: Slachthuiseigenaar.
Ik bevond mij in de schone slachthal. Ik zag daar dat er opeenvolgend 15 runderkoppen met fecale bezoedeling en haren aan de haken hingen aan het stuk van de slachtbaan, voor, bij en na de KDS-positie waar de koppen gekeurd worden (foto 1 t/m 12). Omdat de koppen pas worden opgeknapt in het organenhok ná de PM-keuring waren de koppen ook ná de keurpositie van de KDS bezoedeld met feces en haren. Ik zag in het organenhok dat er aan het koppenrek meerdere koppen hingen waar fecale bezoedeling en baansmeer op zat. Hetgrootste gedeelte van de bezoedelde koppen was door de KDS-medewerker afgedekt door middel van een plastic vel. Het is de bedoeling dat een medewerker die de koppen op de rekken hangt, de bezoedelde koppen eerst opknapt, alvorens deze koppen schoon, en zonder plastic opgeknapt aan het rek te hangen. Het opknappen was hier duidelijk niet gebeurd. Ook hingen de plastic velletjes nog aan de koppen. Ik zag dat een aantal velletjes verschoven waren of afgevallen door het verhangen van de koppen aan de rekken. Een aantal van de bezoedelde koppen hingen tegen niet-bezoedelde koppen aan (foto 16 t/m 18).
Als koppen op het koppenrek hangen, betekent dat dat ze de opknaptafel al gepasseerd zijn en aan het koppenrek moeten de koppen dan ook zonder bezoedeling zijn, wat hier niet het geval was (foto 13 t/m 15).
Het bedrijf hangt koppen bestemd voor humane consumptie altijd nadat ze zijn opgeknapt, aan het rek zodat de koppen terug gekoeld kunnen worden en verder kunnen worden uitgesneden. Als de koppen als cat.1 worden bestemd, zouden de koppen batchgewijs in een lekvrije recipiënt gegooid worden.
Omdat de koppen op het rek bestemd waren voor humane consumptie, heb ik de bezoedelde koppen én de koppen die tegen de bezoedelde koppen aanhingen, weg laten gooien als cat.1-materiaal.
Levensmiddelen werden niet in alle stadia van de productie beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor de levensmiddelen ongeschikt kunnen worden voor menselijke consumptie, schadelijk worden voor de gezondheid, dan wel op zodanige wijze kunnen worden verontreinigd dat zij redelijkerwijze niet meer in die staat kunnen worden geconsumeerd.
[…]
Ik bracht [naam] , als slachthuiseigenaar van [eiseres] , van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan.
2.4.
In ROT 21/3876 schrijft de toezichthouder in het rapport van bevindingen van
9 juli 2020 onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: vrijdag 27 december 2019 omstreeks 9.00 uur.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de runderslachthal van [eiseres] en vervolgens in het organenhok van [eiseres]
In de runderslachthal zag ik dat er 13 achtereenvolgende koppen met fecale bezoedeling en haren aan de haken hingen aan het stuk van de slachtbaan, nog vóór de KDS-positie waarde koppen gekeurd worden (zie foto 1 t/m 3). Omdat de koppen pas worden opgeknapt in het organenhok ná de PM-keuring waren de koppen ook ná de keurpositie van de KDS bezoedeld met feces en haren. Deze koppen waren door KDS voorzien van een groen lint (is binnen het bedrijf de aanduiding dat een kop bezoedeld is en opgeknapt moet worden).
Ik zag in het organenhok dat er aan het koppenrek meerdere koppen hingen waar fecale bezoedeling op zat. Ik zag dat de groene linten die door de KDS medewerkers op de koppen geplakt waren om aan te geven dat deze bezoedeld waren verwijderd waren zonder dat de bezoedeling zelf verwijderd was.
Bij [eiseres] zijn de koppen (exclusief het SRM materiaal) bestemd voor humane consumptie. De bezoedelde koppen waren niet gescheiden van de niet- bezoedelde koppen en konden met elkaar in contact komen.
Als koppen op het koppenrek hangen betekent dat deze koppen de opknaptafel al gepasseerd zijn. Aan het koppenrek moeten de koppen dan ook zonder bezoedeling zijn. Het bedrijf hangt koppen bestemd voor humane consumptie altijd, nadat ze zijn opgeknapt, aan het rek zodat de koppen teruggekoeld kunnen worden en verder kunnen worden uitgesneden. Als de koppen als cat.l worden bestemd, zouden de koppen batchgewijs in een lekvrije recipiënt gegooid worden.
Het bedrijf had geen actie ondernomen naar aanleiding van de bezoedelde koppen. Ik heb daarom alle bezoedelde koppen en koppen die met de bezoedelde koppen in contact waren geweest als cat. 1 ter destructie laten weggooien.
Levensmiddelen werden niet in alle stadia van de productie beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor de levensmiddelen ongeschikt kunnen worden voor menselijke consumptie, schadelijk worden voor de gezondheid, dan wel op zodanige wijze kunnen worden verontreinigd dat zij redelijkerwijze niet meer in die staat kunnen worden geconsumeerd.
[…]
Ik bracht [naam] , als directeur/eigenaar van [eiseres] , op de hoogte van mijn bevindingen en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan.
3.1.
Op grond van de rapporten in ROT 21/497 en ROT 21/885 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft begaan:
“Het uitslachten gebeurde niet op zodanige wijze dat verontreiniging van het vlees werd voorkomen.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder d, van de Regeling dierlijke producten, en gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, en Bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, punt 7, van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Verordening 853/2004).
3.2.
Op grond van de rapporten in ROT 21/1036 en ROT 21/3876 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft begaan:
“Levensmiddelen werden niet in alle stadia van de productie beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor het vlees ongeschikt kan worden voor menselijke consumptie, schadelijk kan worden voor de gezondheid, dan wel op een zodanige wijze kan worden verontreinigd dat het redelijkerwijze niet meer in die staat kan worden geconsumeerd.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder c, van de Regeling dierlijke producten, en gelezen in samenhang met artikel 4, tweede lid, en Bijlage II, hoofdstuk IX, onder 3, van de Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (Verordening 852/2004).

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres de beboetbare feiten heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht de boetes heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres voert in ROT 21/497 en ROT 21/885 aan dat prematuur is ingegrepen door de toezichthouder. De bevindingen zijn gedaan vóór de keuring door KDS. Tot aan de keuring zijn er nog stappen in het slachtproces waarbij het karkas wordt gecontroleerd en eventueel wordt opgeknapt of verontreinigingen worden weggesneden. Na iedere stap kan verontreiniging uit een vorige stap nog adequaat worden weggenomen. Sommige bezoedelingen zijn ook pas zichtbaar na een volgende processtap. Daarbij wijst eiseres ook op punt 10 van Bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV van Verordening 853/2004 (hierna: punt 10).
6.1.
In het rapport van bevindingen in ROT 21/497 staat dat de toezichthouder op een groot aantal schapenkarkassen zeer veel fecale bezoedeling zag ter hoogte van de borst, buik en poten en in het rapport in ROT 21/885 staat dat de toezichthouder tien runderkarkassen zag die fecaal bezoedeld waren ter hoogte van de borst, buik, nek, binnenkant en poten. Op de bij de rapporten gevoegde foto’s zijn ook meerdere bezoedelde karkassen te zien. Eiseres heeft de constateringen van de toezichthouder niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres daarmee punt 7 van Bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV van Verordening 853/2004 (hierna: punt 7) heeft overtreden. In punt 7 staat onder meer dat het bedwelmen, het verbloeden, het villen of plukken, het verwijderen van de ingewanden en andere vormen van uitslachten op zodanige wijze moeten plaatsvinden dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen. Gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen bezoedelingen stelt verweerder terecht dat sprake was van een niet hygiënisch slachtproces en dat het uitslachten niet op zodanige wijze gebeurde dat verontreiniging van het vlees werd voorkomen.
6.2.
Dat eiseres na het punt waar de toezichthouders de bezoedelingen hebben geconstateerd nog opknapmogelijkheden heeft, doet niet af aan de geconstateerde overtredingen van punt 7. Eiseres wordt verweten dat zij in haar slachtproces verontreinigingen niet heeft voorkomen; of er nadien nog mogelijkheden zijn om de verontreinigingen weg te snijden staat daar los van. In zoverre speelt punt 10, waar eiseres een en ander over aanvoert, ook geen rol. In punt 10 staat namelijk dat verontreinigingen onmiddellijk moeten worden verwijderd en bij punt 10 kan dus wel van belang zijn op welke plaatsen eiseres mogelijkheden heeft om verontreinigingen te verwijderen. In deze gevallen gaat het echter om het voorkomen van verontreinigingen tijdens het proces en duidelijk is dat eiseres daarin niet is geslaagd. Weliswaar is er een verband tussen punt 7 en 10, maar dat punt 10 spreekt over het verwijderen van verontreinigingen betekent niet dat verontreinigingen niet hoeven te worden voorkomen. Eiseres moet als slachterij voldoen aan zowel de verplichting van punt 7 als de verplichting van punt 10. Wel heeft verweerder op de zitting toegelicht punt 7 als een inspanningsverplichting te zien en punt 10 als een resultaatsverplichting en dat overtreding van punt 7 alleen wordt beboet als het niveau van vervuiling zo hoog is dat sprake is van een onhygiënisch slachtproces. Zoals hiervoor is overwogen stelt verweerder gezien de mate van de aangetroffen bezoedeling terecht dat daarvan sprake was. Daarbij is ook van belang, zoals de toezichthouder op zitting heeft toegelicht, dat er een risico is dat onzichtbare bezoedeling niet wordt opgemerkt en dus niet wordt verwijderd. Aannemelijk is dat dit risico groter is naarmate meerdere bezoedelde karkassen worden aangetroffen. Dat eiseres nog opknapmogelijkheden heeft betekent dus niet dat er geen of een gering risico is voor de volksgezondheid.
6.3.
Voor zover eiseres een beroep doet op het Handhavingsprotocol hygiënisch werken en (fecale) bezoedeling bij slachthuizen Landbouwhuisdieren met permanent toezicht (hierna: het Handhavingsprotocol) slaagt dit niet. In beide zaken gaat het namelijk om een heterdaadbevinding, gedaan bij toezicht tijdens het offerfeest dan wel regulier toezicht. De bezoedelingen zijn niet vastgesteld bij steekproeven die de toezichthouder op basis van het Handhavingsprotocol heeft uitgevoerd. Het Handhavingsprotocol en de daarin genoemde normen voor steekproeven op bezoedeling zijn hier dus niet van toepassing.
6.4.
De rechtbank concludeert dat verweerder in ROT 21/497 en ROT 21/885 de overtredingen dus terecht heeft vastgesteld.
7. Eiseres voert in ROT 21/1036 en ROT 21/3876 aan dat het gaat om runderkoppen die na het moment van de constatering nog worden uitgesneden. Daarbij wordt bij iedere kop het magere vlees apart uitgesneden en aanwezige bezoedeling weggesneden. De toezichthouder heeft dus te vroeg ingegrepen. Bovendien worden de koppen grotendeels ter destructie aangeboden, behoudens de wangen en die worden altijd gekookt. De risico’s zijn dus veel kleiner dan bij een integrale bezoedeling van een karkas, aldus eiseres.
7.1.
In de rapporten van bevindingen in ROT 21/1036 en ROT 21/3876 staat dat de toezichthouders in het organenhok aan het koppenrek meerdere runderkoppen met fecale bezoedeling zagen. Dit wordt door eiseres niet betwist. Ook betwist eiseres niet de waarneming van de toezichthouders dat van een aantal bezoedelde koppen de plastic velletjes of groene lintjes, die moeten wijzen op aanwezige bezoedeling, waren verwijderd of eraf waren gevallen. Wel wijst eiseres erop dat de koppen die aan het koppenrek hangen nog worden uitgesneden. Dat geschikte stukken vlees van de koppen (de wangen) nog worden uitgesneden betekent echter niet dat er ook nog verontreinigingen op de koppen aan het koppenrek aanwezig mogen zijn. Immers, niet is gebleken dat bij het uitsnijden van geschikt vlees bij eiseres ook wordt gecontroleerd op verontreinigingen en deze worden weggesneden dan wel wangvlees met bezoedeling wordt verwijderd. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit die werkwijze blijkt, terwijl uit de rapporten van bevindingen juist volgt dat de werkwijze bij eiseres is dat de koppen eerst aan de opknaptafel worden opgeknapt en dan aan het koppenrek worden gehangen. Maar ook als eiseres zou worden gevolgd in haar stelling betekent dit niet dat verweerder geen overtredingen heeft kunnen vaststellen. In beide rapporten van bevindingen is immers beschreven dat op het koppenrek bezoedelde koppen niet gescheiden waren van onbezoedelde koppen; de bezoedelde en onbezoedelde koppen hingen tegen elkaar dan wel konden met elkaar in contact komen. Niet onwaarschijnlijk is dat de onbezoedelde koppen daardoor ook verontreinigd raken zonder dat dit misschien goed zichtbaar is. Doordat eiseres de bezoedelde en onbezoedelde koppen niet scheidt is er een risico op kruiscontaminatie en dus een niet gering risico voor de volksgezondheid. Dat slechts een klein deel van de koppen voor humane consumptie zijn en ook nog verder worden behandeld, kan aan dit risico niet afdoen. Daarbij wijst de rechtbank erop dat in Bijlage II, hoofdstuk IX, onder 3, van Verordening 852/2004 staat dat in alle stadia van de productie levensmiddelen moeten worden beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor de levensmiddelen ongeschikt kunnen worden voor menselijke consumptie. Dit voorschrift geldt dus in elke fase van het slachtproces en bovendien hoeft niet vast te staan dat vlees daadwerkelijk ongeschikt is geworden voor menselijk consumptie.
7.2.
De rechtbank concludeert dat verweerder de overtredingen in 21/1036 en 21/3987 dus terecht heeft vastgesteld.
8. Eiseres voert in alle beroepen aan dat het risico voor de volksgezondheid gering is geweest. De opgelegde boetes zijn niet evenredig. Ze zijn een veelvoud van de waarde van een karkas. Verweerder kan ook volstaan met herstelsancties zoals die worden genoemd in artikel 9 van Verordening 854/2004 [1] , bijvoorbeeld een volledige afkeuring van het karkas. Bij de koppen heeft de toezichthouder dit ook gedaan: het vlees is vernietigd. Het daarnaast ook nog opleggen van een boete is onevenredig. Daarnaast wordt ten onrechte door verweerder bij een geringe bezoedeling dezelfde boete opgelegd als bij de bezoedeling van een geheel karkas. Ter zitting heeft eiseres bovendien aangevoerd dat de boetes moeten worden gematigd vanwege haar geringe financiële draagkracht.
8.1.
Eiseres heeft gewezen op bepaalde door de bevoegde autoriteit te ondernemen acties die in de Europese regelgeving [2] worden genoemd, maar dat zijn maatregelen om de situatie te reguleren zoals vernietiging van producten. Die mogelijke maatregelen ter regulering van de situatie staan los van de bevoegdheid die verweerder heeft om sancties op te leggen bij vastgestelde overtredingen [3] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval terecht van zijn boetebevoegdheid gebruik gemaakt. In het Specifiek Interventiebeleid Vlees zijn deze overtredingen aangemerkt als ernstige overtredingen. De wetgever heeft reeds een afweging gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de regelgeving gediende doel, bescherming van de volksgezondheid, staat voorop. De rechtbank vindt de hoogte van de boetes niet onevenredig. Zoals hiervoor is overwogen was in alle gevallen wel degelijk sprake van een niet gering risico voor de volksgezondheid.
8.2.
Ter onderbouwing van haar betoog dat de boetes moeten worden gematigd vanwege geringe financiële draagkracht, heeft eiseres na de zitting jaarrekeningen van 2019 en 2020 overgelegd en een verklaring van de accountant, die aangeeft dat betaling van boetes met een saldo van € 35.000,- het voortbestaan van de onderneming in gevaar kan brengen. De accountant baseert zich daarbij op (voorlopige) cijfers van 2020 en 2021 en concludeert daaruit dat de solvabiliteit nihil is en de quick ratio minder dan 1. Verweerder heeft op de stukken van eiseres gereageerd en onder meer aangevoerd dat uit de stukken blijkt dat de kasstroom zich in 2020 heeft verbeterd en dat sprake is van een cluster van bedrijven waarbij zuster- of moederbedrijven eiseres ook financieren. Daarbij wijst verweerder ook op de mededeling van de accountant in het jaarverslag van 2020 dat er geen indicatie is dat de groepsmaatschappijen de gelden zullen opeisen en dat de directie verwacht dat de kasstroom zich positief ontwikkelt in de komende jaren. Volgens verweerder is het moeilijk om zich een betrouwbaar oordeel te vormen zonder de financiële gegevens van de andere bedrijven rondom eiseres en zonder duidelijkheid over de vraag of de bedrijven voor elkaars diensten marktconform afrekenen. Verweerder komt uit op een solvabiliteit van 43,7 % en een quick ratio van meer dan 1 als het lange vreemde vermogen dat door zuster- en moedermaatschappijen wordt verstrekt als eigen vermogen wordt beschouwd en allerlei kruisposten en nog uit te zoeken posten niet worden meegerekend. In reactie op dit alles heeft eiseres bij brief van 21 november 2022 onder meer aangegeven dat de lagere omzet van 2019 is veroorzaakt doordat eiseres is omgeschakeld naar slachten voor anderen in plaats van voor zichzelf en dat in de andere vennootschappen geen externe omzet wordt gegenereerd, maar dat het kostendragers zijn. Daarbij geeft eiseres aan dat zij de accountant om een toelichting heeft gevraagd en dat zij verwacht deze spoedig na te zenden. De rechtbank heeft tot op heden geen nadere stukken meer ontvangen.
8.3.
De rechtbank stelt voorop dat het aan eiseres is om haar stelling, dat de boetes onevenredig zijn vanwege haar geringe financiële draagkracht, te onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarin onvoldoende geslaagd. Zij heeft weliswaar jaarrekeningen en een verklaring van de accountant overgelegd, maar verweerder heeft daarbij goed onderbouwd vraagtekens geplaatst over de betekenis van die stukken voor de financiële draagkracht van eiseres. Daarbij gaat het hier (slechts) om boetes van in totaal € 10.000,-, dus een aanzienlijk lager bedrag dan waar de verklaring van de accountant op ziet. Eiseres heeft op de door verweerder geplaatste vraagtekens wel gereageerd maar naar het oordeel van de rechtbank heeft zij daarbij niet de door verweerder gezaaide twijfel weggenomen, in het bijzonder niet de twijfel die voortvloeit uit verweerders stellingen over de onderlinge (financiële) relatie binnen het cluster van bedrijven waarvan eiseres deel uitmaakt. Daarmee is voor de rechtbank onvoldoende gebleken dat de financiële draagkracht van eiseres zodanig is dat de boetes moeten worden gematigd.
8.4.
Verder heeft eiseres geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan de boetes zouden moeten worden gematigd. Ook de rechtbank is daarvan niet gebleken. Verweerder heeft dus terecht de boetes van in totaal € 10.000,- opgelegd.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn dus ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong
2.Eiseres wijst op artikel 9 van Verordening 854/2004 maar die is 14-12-2019 ingetrokken; een soortgelijk voorschrift staat sindsdien in artikel 138 van Verordening 2017/625
3.Zie artikel 139 van Verordening 2017/625